ECLI:NL:RBNHO:2025:6877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
11606796 AO VERZ 25-27
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van opzegging arbeidsovereenkomst en doorbetaling van loon tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoeker], en haar werkgever, de besloten vennootschap Dijk en Waard Sport B.V. De werkneemster verzocht de kantonrechter om de opzegging van haar arbeidsovereenkomst te vernietigen, omdat zij stelde dat zij deze niet zelf had opgezegd. De kantonrechter oordeelde dat niet was gebleken dat de werkgeefster de arbeidsovereenkomst had opgezegd. De voorwaardelijk verzochte vernietiging van de opzegging werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat, voor zover de werkneemster de arbeidsovereenkomst had opgezegd, de werkgeefster haar niet aan die opzegging mocht houden. De arbeidsovereenkomst bleef dus bestaan, en de werkgeefster werd veroordeeld tot doorbetaling van het loon tijdens ziekte en tot wedertewerkstelling van de werkneemster.

De procedure begon met een verzoekschrift van de werkneemster op 20 maart 2025, waarop de werkgever reageerde met een verweerschrift. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 april 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster, die sinds 1 januari 2024 in dienst was bij Dijk en Waard, arbeidsongeschikt was geraakt na een enkelblessure. De werkneemster had gesolliciteerd bij een andere werkgever, maar de kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet mocht aannemen dat de werkneemster haar arbeidsovereenkomst had opgezegd zonder haar te waarschuwen voor de gevolgen van een dergelijke opzegging. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurde en dat de werkgeefster verplicht was om het salaris door te betalen en de werkneemster weer toe te laten tot haar werkzaamheden.

De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de werkneemster toegewezen, omdat de werkgever overwegend ongelijk kreeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: 11606796 \ AO VERZ 25-27 (HB)
Beschikking van 15 mei 2025(bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. T.M. Melissen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIJK EN WAARD SPORT B.V.,
te Heerhugowaard,
verwerende partij,
hierna te noemen: Dijk en Waard,
gemachtigden: mr. W. Hovingh en mr. E.M. Schneiders.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkneemster de kantonrechter, voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat de werkgeefster de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, om die opzegging te vernietigen. Verder verzoekt de werkneemster (onvoorwaardelijk) om doorbetaling van haar loon en om wedertewerkstelling, ook omdat de werkneemster - naar zij stelt - de arbeidsovereenkomst niet zelf heeft opgezegd.
De kantonrechter vindt dat niet is gebleken dat de werkgeefster de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De voorwaardelijk verzochte vernietiging van de opzegging wordt daarom afgewezen. Voor zover de werkneemster de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, mocht de werkgeefster haar niet aan die opzegging houden.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is dus blijven bestaan. Hierom wordt de werkgeefster veroordeeld tot doorbetaling van het loon (tijdens ziekte) en tot wedertewerkstelling van de werkneemster.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 20 maart 2025 een verzoekschrift (met producties) ingediend. Dijk en Waard heeft daarop gereageerd bij verweerschrift (met producties).
1.2.
Op 28 april 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Dijk en Waard heeft ook spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1966, was vanaf 1 oktober 1997 in dienst bij de Stichting Social Leisure (SSL). SSL is op 5 december 2024 failliet verklaard. De werkzaamheden die [verzoeker] bij SSL uitvoerde zijn overgenomen door Dijk en Waard. Tijdens het afscheidsfeest voor het personeel van SSL in december 2023 heeft [verzoeker] haar enkel gebroken, als gevolg waarvan zij arbeidsongeschikt is geraakt. Zij is per 1 januari 2024 (arbeidsongeschikt) bij Dijk en Waard in dienst is getreden op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, ondertekend op 20 december 2023
.
2.2.
De functie van [verzoeker] is algemeen medewerkster. In die functie verrichtte [verzoeker] schoonmaakwerkzaamheden. De arbeidsduur bedraagt 26 uur per week.
2.3.
Het (reguliere) salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 2.089,72 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.4.
De CAO Zwembaden (hierna: de CAO) is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.5.
[verzoeker] is (ook na een operatie aan haar enkel) nog steeds arbeidsongeschikt. Laatstelijk verrichtte zij bij Dijk en Waard re-integratiewerkzaamheden voor 2 uur per dag/10 uur per week.
2.6.
Eind januari 2025 heeft [verzoeker] gesolliciteerd bij de woonzorglocatie Buitenzorg van de Pieter Raat Stichting (hierna: PRS).
2.7.
Naar aanleiding van die sollicitatie heeft [verzoeker] op donderdag 23 januari 2025 een gesprek gevoerd met [betrokkene 1], haar leidinggevende bij Dijk en Waard (hierna: [betrokkene 1]). Partijen verschillen van mening over de inhoud van dit gesprek. Tijdens dat gesprek heeft [betrokkene 1] in verband met door PRS gevraagde referenties – op de gang, buiten aanwezigheid van [verzoeker] – telefonisch contact gehad met PRS.
2.8.
Op vrijdag 24 januari 2025 heeft PRS (zowel aan [verzoeker] als - afzonderlijk - aan [betrokkene 1]) meegedeeld dat PRS geen arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] zou aanbieden.
2.9.
Bij WhatsApp-bericht van 24 januari 2025 heeft [verzoeker] aan [betrokkene 1] laten weten dat haar baan bij PRS niet doorging en heeft zij hem gevraagd of zij de maandag daarop even met hem kon praten.
2.10.
Op maandag 27 januari 2025 hebben partijen een gesprek gevoerd. Bij dat gesprek waren aanwezig [verzoeker] en haar man enerzijds en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (medewerker personeelszaken) van Dijk en Waard anderzijds. Ook over de inhoud van dit gesprek verschillen partijen van mening. In ieder geval heeft Dijk en Waard zich in dat gesprek op het standpunt gesteld dat [verzoeker] haar arbeidsovereenkomst met Dijk en Waard (tijdens het gesprek op 23 januari 2025) heeft opgezegd en dat [verzoeker] niet kan terugkomen op die opzegging.
2.11.
Vervolgens heeft [verzoeker] bij e-mail van 27 januari 2025 aan Dijk en Waard gevraagd of zij wil meewerken aan het opstellen van een vaststellingsovereenkomst, zodat [verzoeker] een WW-uitkering kan krijgen. Dijk en Waard heeft daarop bij e-mail van diezelfde datum geantwoord:
´Een vaststellingsovereenkomst is op het moment dat wij jou zouden ontslaan. Dat is uiteraard niet het geval. (…)’
2.12.
Bij brief van 27 januari 2025 heeft Dijk en Waard aan [verzoeker] meegedeeld dat [verzoeker] in het gesprek op 23 januari 2025 haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en dat Dijk en Waard haar ontslag bevestigt, met inachtneming van de opzegtermijn, per 1 maart 2025.
2.13.
Bij brief van haar gemachtigde van 12 februari 2025 heeft [verzoeker] betwist dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en heeft zij aanspraak gemaakt op doorbetaling van haar salaris en voortzetting van haar re-integratie activiteiten. Dijk en Waard heeft daarop afwijzend gereageerd bij brief van haar gemachtigde van 18 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om:
a.
voorwaardelijk, indien de kantonrechter van oordeel is dat Dijk en Waard de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd: de opzegging te vernietigen;
b. Dijk en Waard te veroordelen om aan [verzoeker] met ingang van 1 maart 2025 haar salaris door te betalen, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten;
c. Dijk en Waard te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
d. Dijk en Waard te verplichten om [verzoeker] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden c.q. de door de bedrijfsarts geadviseerde werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per (gedeelte van een) dag;
e. Dijk en Waard te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan haar verzoek ten grondslag – kort weergegeven – dat zij haar arbeidsovereenkomst met Dijk en Waard niet heeft opgezegd. [verzoeker] heeft (in het gesprek op 23 januari 2025) alleen verteld dat zij had gesolliciteerd bij de Pieter Raat Stichting, dat het ernaar uitzag dat zij was aangenomen en dat PRS een referentie wilde hebben.
3.3.
Als [verzoeker] haar arbeidsovereenkomst wel zou hebben opgezegd, had Dijk en Waard moeten nagaan of [verzoeker] daadwerkelijk wilde opzeggen en had Dijk en Waard haar moeten inlichten over de gevolgen van een opzegging.
3.4.
Voor het geval ervan moet worden uitgegaan dat Dijk en Waard de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, is die opzegging niet rechtsgeldig. [verzoeker] heeft immers niet met die opzegging ingestemd en de in artikel 7:671 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gevallen doen zich niet voor.
3.5.
Gelet op die omstandigheden bestaat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog steeds. Hierom moet Dijk en Waard het salaris van [verzoeker] doorbetalen en [verzoeker] weer toelaten tot haar (re-integratie)werkzaamheden.
3.6.
Op het standpunt van [verzoeker] zal - zo nodig - bij de beoordeling verder worden ingegaan.

4.Het verweer

4.1.
Dijk en Waard voert als verweer aan - samengevat - dat [verzoeker] in het gesprek met [betrokkene 1] op 23 januari 2025 haar arbeidsovereenkomst met Dijk en Waard (duidelijk en ondubbelzinnig) heeft opgezegd. In ieder geval mocht Dijk en Waard er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst had opgezegd. Dijk en Waard heeft niet haar onderzoek- of informatieplicht geschonden.
4.2.
De arbeidsovereenkomst is dan ook (op 1 maart 2025) rechtsgeldig geëindigd door de opzegging door [verzoeker]. Van een opzegging door Dijk en Waard is geen sprake geweest.
4.3.
Op het standpunt van Dijk en Waard zal - zo nodig - bij de beoordeling verder worden ingegaan.

5.De beoordeling

Geen sprake van opzegging door Dijk en Waard
5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen door Dijk en Waard is opgezegd. Zoals ook blijkt uit de e-mail en de bevestigingsbrief van Dijk en Waard van 27 januari 2025 (genoemd onder 2.11 en 2.12. van de feiten), stelt Dijk en Waard zich juist op het standpunt dat [verzoeker] degene is die de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd (en dat Dijk en Waard die opzegging heeft geaccepteerd en mocht accepteren). Van een opzegging door Dijk en Waard is uit niets gebleken. De door [verzoeker] voorwaardelijk verzochte vernietiging van de opzegging is daarom niet toewijsbaar.
Opzegging door [verzoeker]?
5.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of [verzoeker] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en zo ja, of Dijk en Waard haar aan die opzegging mocht houden.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak [1] vereist de opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kan hebben, zoals het mogelijk verlies van ontslagbescherming en aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Onder omstandigheden rust op de werkgever een onderzoekplicht om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten.
5.4.
Partijen zijn het er niet over eens of [verzoeker] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
5.5.
Volgens [verzoeker] is dat niet het geval. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat zij in het gesprek op 23 januari 2025 het woord ontslag niet in de mond heeft genomen en dat zij heeft gezegd dat zij ‘waarschijnlijk’ een nieuwe baan had bij PRS.
5.6.
[betrokkene 1] heeft (schriftelijk en ter zitting) verklaard dat [verzoeker] in het gesprek op 23 januari 2025 aan hem heeft meegedeeld dat zij het bij Dijk en Waard niet naar haar zin heeft en het werk te zwaar vindt, dat zij een andere baan heeft gevonden bij PRS en daar is aangenomen voor 24 uur per week en dat zij dus haar baan bij Dijk en Waard wil opzeggen.
5.7.
Vaststaat in ieder geval dat [betrokkene 1] (naar aanleiding van door PRS gevraagde referenties) op 23 januari 2025 telefonisch contact heeft gehad met PRS. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij tijdens dat telefoongesprek ook met PRS heeft besproken dat hij eraan zou meewerken dat [verzoeker] op 1 februari 2025 bij PRS zou kunnen starten.
5.8.
Nadat PRS op 24 januari 2025 had meegedeeld dat de baan van [verzoeker] bij PRS niet doorging, heeft [verzoeker] volgens Dijk en Waard in het gesprek op 27 januari 2025 gezegd dat zij haar oude schoenen te vroeg had weggegooid en gevraagd of zij kon terugkomen op haar opzegging, waarop [betrokkene 1] heeft geantwoord dat dit niet mogelijk was, maar dat hij [verzoeker] wel tegemoet wilde komen door de einddatum te verschuiven van 1 februari 2025 naar 1 maart 2025. Dijk en Waard verwijst in dat verband naar de door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] afgelegde verklaringen. [verzoeker] heeft die gang van zaken betwist en stelt dat zij in het gesprek op 27 januari 2025 heeft aangegeven dat zij haar arbeidsovereenkomst met Dijk en Waard nooit heeft opgezegd.
5.9.
Wat hier ook van zij, vaststaat in ieder geval dat beide partijen er op 23 januari 2025 van uitgingen dat [verzoeker] op korte termijn bij PRS aan de slag zou gaan en dat op 24 januari 2025 bleek dat de baan bij PRS niet doorging.
5.10.
De kantonrechter laat in het midden of [verzoeker] de arbeidsovereenkomst tussen partijen in het gesprek op 23 januari 2025 daadwerkelijk heeft opgezegd (en of zij die opzegging in het gesprek op 27 januari 2025 heeft erkend). De kantonrechter is namelijk van oordeel dat Dijk en Waard [verzoeker] niet aan een eventueel gedane opzegging mag houden. Gelet op het voor een opzegging door een werknemer geldende criterium en de beschermingsgedachte die daaraan ten grondslag ligt (zoals hiervoor weergegeven onder 5.3.), had Dijk en Waard [verzoeker] naar het oordeel van de kantonrechter moeten waarschuwen dat zij haar arbeidsovereenkomst met Dijk en Waard pas daadwerkelijk moest opzeggen als de arbeidsovereenkomst met PRS helemaal rond was. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat Dijk en Waard op 23 januari 2025 wist (of in ieder geval had kunnen weten) dat de arbeidsovereenkomst met PRS nog niet definitief was. Dat in het gesprek tussen ([betrokkene 1] van) Dijk en Waard en PRS op 23 januari 2024 niet alleen over een referentie is gesproken, maar ook over een (mogelijke) indiensttredingdatum bij PRS maakt dat niet anders. Gelet op de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor een werknemer kan hebben (zeker voor een zieke werknemer zoals [verzoeker]), vindt de kantonrechter dat Dijk en Waard [verzoeker] erop had moeten wijzen dat zij haar arbeidsovereenkomst met Dijk en Waard pas moest opzeggen na ondertekening van een arbeidsovereenkomst met PRS. Vaststaat dat Dijk en Waard dat niet heeft gedaan.
5.11.
Daar komt nog bij dat uit artikel 9 van de CAO kan (of in ieder geval: zou kunnen) worden afgeleid dat een opzegging door de werknemer schriftelijk moet plaatsvinden. In dat CAO-artikel staat, voor zover hier van belang:
ARTIKEL 9 BEËINDIGING DIENSTVERBAND
(…)
2. Onbepaalde tijd
De dienstbetrekking van de werknemer voor onbepaalde tijd in dienst eindigt:
(…)
b. door schriftelijke opzegging na verkregen ontslagvergunning onder opgave van
de reden door de werkgever of de werknemer waarbij de wettelijke opzegtermijn in
acht wordt genomen (zie bijlage 5). (…);
(…)’
Weliswaar is de tekst van dit CAO-artikel door de vreemde zinsconstructie niet helemaal duidelijk, maar de kantonrechter is van oordeel dat de tekst in het voordeel van [verzoeker] als werknemer moet worden uitgelegd. In artikel 9 lijkt immers limitatief te worden opgesomd wanneer het dienstverband van een werknemer in vaste dienst eindigt. Als lid 2 onder b niet mede ziet op opzegging door de werknemer, zou er voor de werknemer geen opzeggingsmogelijkheid zijn. De kantonrechter legt dit artikellid dan ook zo uit dat uit de woorden ‘of de werknemer’ moet worden begrepen dat ook de werknemer de arbeidsovereenkomst schriftelijk moet opzeggen. Vaststaat dat van een schriftelijke opzegging door [verzoeker] in ieder geval geen sprake is geweest.
5.12.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd en dus nog voortduurt.
Doorbetaling van het loon, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente
5.13.
Dit betekent dat de loonvordering vanaf 1 maart 2025 toewijsbaar is, met dien verstande dat Dijk en Waard – zolang [verzoeker] arbeidsongeschikt is – niet het volledige salaris hoeft door te betalen, maar het slechts het percentage daarvan dat op grond van de CAO tijdens ziekte van de werknemer verschuldigd is.
5.14.
Omdat het achterstallige salaris niet tijdig is betaald, is Dijk en Waard daarover de wettelijke verhoging verschuldigd [2] . Dijk en Waard heeft verzocht die verhoging te matigen tot nihil. De kantonrechter gaat daar niet in mee, omdat – anders dan Dijk en Waard heeft aangevoerd – geen sprake is van een geldige opzegging door [verzoeker]. Anderzijds is er geen sprake geweest van het zonder enige reden niet betalen van loon. Gelet alle omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot (maximaal) 25%.
5.15.
De wettelijke rente over het achterstallige salaris en over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de data van opeisbaarheid.
Wedertewerkstelling
5.16.
Dijk en Waard zal ook worden veroordeeld om [verzoeker] (binnen 48 uur na betekening van de beschikking zoals verzocht) toe te laten tot de overeengekomen (re-integratie)werkzaamheden. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hieraan een dwangsom te verbinden. Zij gaat ervan uit dat Dijk en Waard aan die veroordeling zal voldoen, zoals Dijk en Waard in haar pleitnota heeft toegezegd.
De proceskosten
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van Dijk en Waard, omdat Dijk en Waard overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt Dijk en Waard tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 2.089,72 bruto per maand (te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten) althans - zolang [verzoeker] arbeidsongeschikt is - het percentage daarvan wat op grond van de CAO verschuldigd is, vanaf 1 maart 2025 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
6.2.
veroordeelt Dijk en Waard tot betaling van de wettelijke verhoging (met een maximum van 25%) over het achterstallige salaris;
6.3.
veroordeelt Dijk en Waard tot betaling van de wettelijke rente over de onder 6.1. en 6.2. genoemde posten vanaf de data van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt Dijk en Waard om [verzoeker] - binnen 48 uur na betekening van de beschikking - toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden c.q. de door de bedrijfsarts geadviseerde werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
6.5.
veroordeelt Dijk en Waard in de proceskosten, die aan de zijde van [verzoeker] worden vastgesteld op € 1.206,00 (inclusief nakosten);
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [3] ,
6.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025.
De griffier, De kantonrechter,

Voetnoten

1.sinds HR 28 mei 1982, NJ 1983,2
2.op grond van artikel 7:625 BW
3.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.