ECLI:NL:RBNHO:2025:7

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
11103184 \ CV EXPL 24-1437
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betaling van gebruik gymzaal op basis van nacalculatie

In deze zaak gaat het om de vraag of de huurder van een bedrijfsruimte op basis van nacalculatie het aantal uren moet betalen dat zij van de gymzaal gebruik heeft gemaakt. De verhuurder stelt dat dit het geval is en beroept zich op de in de schriftelijke huurovereenkomst neergelegde afspraken. De kantonrechter gaat hieraan voorbij en wijst de vordering af, omdat als onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan dat partijen een van de schriftelijke huurovereenkomst afwijkende afspraak hebben gemaakt. Die afspraak maakt dat de huurder een all-in huurprijs aan de verhuurder is verschuldigd en dat deze huurprijs niet afhangt van het op basis van nacalculatie vast te stellen daadwerkelijk gebruik van de gymzaal.

De procedure omvatte de dagvaarding, de conclusie van antwoord, een tussenvonnis van 17 juli 2024, en een mondelinge behandeling op 19 november 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder, [eiser], een sporthal huurt van de gemeente en dat er een (onder)huurovereenkomst is gesloten met de gedaagden voor het gebruik van een deel van deze sporthal, waaronder de gymzaal. De schriftelijke huurovereenkomst bevatte bepalingen over de vergoeding per uur voor het gebruik van de gymzaal.

De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden niet hoeven te betalen voor de facturen die zijn gebaseerd op nacalculatie, omdat er voldoende bewijs is dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt over een all-in huurprijs. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af en legt de proceskosten voor rekening van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11103184 \ CV EXPL 24-1437 WD
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiser]
,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.R. van der Boom,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2] ,vennoot van voornoemde vennootschap,
te [plaats 1] ,
3.
[gedaagde 3] ,vennoot van voornoemde vennootschap,
te [plaats 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. R.A. Reijnen.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of de huurder van een bedrijfsruimte op basis van nacalculatie het aantal uren moet betalen dat zij van de gymzaal gebruik heeft gemaakt. De verhuurder stelt dat dit het geval is en beroept zich op de in de schriftelijke huurovereenkomst neergelegde afspraken. De kantonrechter gaat hieraan voorbij en wijst de vordering af, omdat als onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan dat partijen een van de schriftelijke huurovereenkomst afwijkende afspraak hebben gemaakt. Die afspraak maakt dat de huurder een all-in huurprijs aan de verhuurder is verschuldigd en dat deze huurprijs niet afhangt van het op basis van nacalculatie vast te stellen daadwerkelijk gebruik van de gymzaal.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 17 juli 2024;
- de mondelinge behandeling van 19 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling ingekomen stukken:
van de zijde van [eiser] :- de producties 11 tot en met 14;
- de akte wijziging eis, met productie 15 en 16;
- de producties 17 tot en met 19;
van de zijde van [gedaagden] :.
- de producties 34 en 35.

3.De feiten

3.1.
[eiser] huurt van de [gemeente] een sporthal aan het [adres] te [plaats 1] , [gemeente] .
3.2.
Deze sporthal bestaat, voor zover van belang, uit een corridor, een vergaderruimte en een gymzaal.
3.3.
In het najaar van 2011 hebben partijen een (onder)huurovereenkomst gesloten op basis waarvan [gedaagden] van [eiser] een deel van de sporthal, waaronder de corridor en de vergaderruimte, huurt. Ook maakt [gedaagden] op grond van deze overeenkomst gebruik van de gymzaal. In het gehuurde deel van de sporthal exploiteert [gedaagden] een kinderopvang.
3.4.
De schriftelijke huurovereenkomst bevat de volgende bepaling:
“1.5. De terbeschikkingstelling van het gehuurde aan huurder behelst tevens het gebruik van de diverse sportlocaties/ faciliteiten die onderdeel uitmaken van het sportcomplex, (…) Voor deze ruimtes bedraagt de vergoeding € 10,= per uur. (…)”Deze bepaling ziet op het gebruik van de gymzaal door [gedaagden] .
3.5.
Bij het sluiten van de huurovereenkomst werd [eiser] vertegenwoordigd door haar toenmalig bestuurder de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
3.6.
Vanaf 1 september 2023 is de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in plaats van [naam 1] (middellijk) bestuurder van [eiser] .
3.7.
Op 3 november 2023 heeft [eiser] aan [gedaagden] een factuur verstuurd voor de huur van de gymzaal (in de factuur aangeduid als sporthal) in de periode januari tot en met november 2023. In deze factuur heeft [eiser] een bedrag van € 29.135,59 in rekening gebracht. Dit factuurbedrag is gebaseerd op een urenaantal van 2.932,50 minus de voorschoturen van 732,50 op basis van een uurtarief van € 11,94, verminderd met 183,33 uren gebruik per maand maal het uurtarief, vermeerderd met 21% btw. Dit komt neer op € 2.189,00 met 21% btw per maand.
3.8.
Op 1 december 2023 heeft [eiser] aan [gedaagden] een factuur verstuurd voor de huur van de gymzaal (in de factuur aangeduid als sporthal) in de periode december 2023. Het factuurbedrag is € 2.648,69. De factuur vermeldt dezelfde berekening als de factuur van 3 november 2023 en betreft in feite 183,33 uren gebruik per maand maal het uurtarief van € 11,94, vermeerderd met 21% btw.
3.9.
Met ingang van januari 2024 heeft [eiser] door middel van maandelijkse facturen een bedrag van € 2.648,69 per maand in rekening gebracht bij [gedaagden] voor het gebruik van de gymzaal. Het bedrag is op soortgelijke manier berekend zoals hierboven onder 3.7. beschreven.
3.10.
[gedaagden] heeft de facturen niet betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 60.919,87, te vermeerderen met rente en kosten.
4.2.
[gedaagden] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Deze zaak draait om de vraag of [gedaagden] de facturen van [eiser] voor 183,33 uren gebruik van de gymzaal per maand à € 11,94 vanaf januari 2023 moet betalen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden] de facturen niet hoeft te betalen en legt hieronder uit waarom.
5.2.
[eiser] voert ter onderbouwing van haar vordering, kort gezegd, aan dat uit de schriftelijke huurovereenkomst volgt dat [gedaagden] per uur moet betalen voor de tijd dat zij gebruik maakt van de tot het sportcomplex behorende gymzaal. [eiser] heeft pas in 2023 inzicht gekregen in de daadwerkelijke omvang van het gebruik van de gymzaal door [gedaagden] gebruikt de gymzaal per dag in totaal 11,5 uur. Dat is gemiddeld 183,33 uur per maand. Gelet op dit urenaantal en gelet op het bedrag dat [gedaagden] al voor de gymzaal heeft betaald, dient [gedaagden] over de periode vanaf 1 januari 2023 tot en met november 2024 nog een bedrag van € 60.919,87 te betalen, aldus [eiser] .
5.3.
[gedaagden] brengt hiertegen in, voor zover van belang, dat partijen in afwijking van de in de schriftelijke huurovereenkomst neergelegde regeling, naderhand (vanaf september 2016) hebben afgesproken dat [gedaagden] een all-in huurprijs op basis van het gemiddelde maandelijkse gebruik van de gymzaal verschuldigd is, dus ongeacht het aantal uren dat [gedaagden] daadwerkelijk van de gymzaal gebruik maakt. Deze afspraak heeft [gedaagden] gemaakt op verzoek van [naam 1] , die het bijhouden, administreren en afrekenen van de uren die [gedaagden] van de gymzaal gebruik maakte, administratief niet werkbaar vond. Daarbij zijn partijen ervan uitgegaan dat geen verrekening zou plaatsvinden als [gedaagden] minder of meer dan gemiddeld gebruik zou maken van de gymzaal. Dit alles aldus [gedaagden]
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De schriftelijke huurovereenkomst gaat uit van een achteraf op basis van daadwerkelijk gebruik van de gymzaal vast te stellen betalingsverplichting (nacalculatie). Partijen zijn, behoudens afwijkende afspraken, jegens elkaar gehouden om op deze wijze af te rekenen. [gedaagden] voert als (bevrijdend) verweer aan dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt. Op [gedaagden] rust daarom de last om voldoende feiten te stellen en zo nodig te bewijzen dat deze afspraak is gemaakt [1] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagden] aan haar stelplicht voldaan. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.5.
Voor de inhoud van de tussen partijen geldende huurovereenkomst is niet alleen van belang wat zij daarover in het najaar van 2011 ten tijde van de contractsluiting zijn overeengekomen of wat in de schriftelijke huurovereenkomst staat. Ook moet acht worden geslagen op de wijze waarop zij feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven. Zeker in het geval van langdurige overeenkomsten, zoals hier het geval, is het niet ondenkbaar dat partijen gedurende de looptijd van de overeenkomst zodanig van de aanvankelijk op papier gezette afspraken hebben afgeweken, dat deze afspraken niet meer als uitgangspunt hebben te gelden. In dat geval zijn de feitelijke handelwijze van partijen en de gaandeweg gewekte verwachtingen leidend bij het vaststellen van de wederzijdse rechten en verplichtingen.
5.6.
[gedaagden] heeft haar standpunt onderbouwd met een aantal bescheiden (spreadsheets met rekenvoorbeelden, e-mailberichten en betaalbewijzen [2] ). Deze ondersteunen de stelling van [gedaagden] dat partijen hebben afgesproken dat zij een totaal huurprijs per maand verschuldigd is op basis van het gemiddelde maandelijkse gebruik van de gymzaal, en zonder een mogelijkheid van nacalculatie of verrekening achteraf op basis van het daadwerkelijk gebruik van de gymzaal.
Bijvoorbeeld, na betaling van huur op 30 september 2016 heeft [gedaagden] op 25 oktober 2016 € 369,45 aan [eiser] betaald onder vermelding van ‘aanvulling huur september. 911,31 -/- 469,26 -/- 72,60’. Vervolgens heeft [gedaagden] € 911,31 per maand aan huur betaald. Een ander voorbeeld is de e-mail van 14 februari 2018. Daarin mailt [gedaagden] een rekenvoorbeeld van de totale huur per maand van € 1.085,79 “zoals we hadden afgesproken” aan [eiser] en stelt [gedaagden] voor het per 1 januari 2018 in te laten gaan. Dit bedrag is voor onder andere de opvangruimte en het gemiddeld gebruik van de sporthal per maand (61 uren). [gedaagden] heeft dit bedrag vervolgens betaald voor de maanden vanaf januari 2018. Vervolgens heeft [gedaagden] vanaf januari 2019 € 1.129,22, vanaf januari 2021 € 1.151,80 en vanaf januari 2022 € 1.174,84 per maand aan [eiser] betaald. Bij de omschrijving van de betaling van 14 februari 2018 en die van 4 februari 2019 staat respectievelijk aanvulling huur en huurverhoging.
De betalingen zijn door [eiser] geaccepteerd.
Partijen hebben dus in ieder geval sedert januari 2018 tot november 2023 op basis van het gemiddeld gebruik van de gymzaal per maand feitelijk uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Dit tijdsverloop bevestigt dat deze handelwijze tussen partijen is (of wordt geacht te zijn) overeengekomen in plaats van de in de schriftelijke huurovereenkomst neergelegde regeling.
5.7.
Van de zijde van [eiser] is erop gewezen dat (i) de spreadsheets slechts als interne documenten van [gedaagden] zijn te beschouwen en (ii) een door [naam 1] namens [eiser] per e-mail gegeven akkoord met de rekenvoorbeelden niet voorkomt in de door [gedaagden] overgelegde bescheiden. Hiermee betwist zij het standpunt van [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd.
Uit de betaalbewijzen blijkt namelijk dat ieder jaar maandelijks hetzelfde huurbedrag werd betaald (behoudens de verhogingen zoals hiervoor besproken). Voorts staat als niet betwist vast dat [eiser] jarenlang niet tegen de handelwijze van [gedaagden] heeft geprotesteerd. Dat impliceert dat zij ermee heeft ingestemd. Dat in de periode van januari 2018 tot aan november 2023 door [eiser] op enig moment is aangedrongen op een opgave achteraf van het werkelijk aantal uren dat [gedaagden] van de gymzaal gebruik maakte, of op nabetaling op basis van daadwerkelijk gebruik, is gesteld noch gebleken. [eiser] heeft hier geen verklaring voor gegeven.
5.8.
[eiser] voert wel aan dat zij pas in 2023 inzicht heeft gekregen in de omvang van het werkelijke gebruik van de gymzaal en toen pas vermoedens ontstonden dat het gebruik veel meer was dan [gedaagden] als gemiddeld gebruik heeft opgegeven. Maar dat is niet relevant, omdat dat de gang van zaken in het verleden niet anders maakt.
[eiser] voert ook aan dat zij de e-mail van 14 februari 2018 niet eerder heeft gezien en betwist daarom dat zij deze heeft ontvangen, maar daarmee betwist ze niet dat de e-mail aan het emailadres van [eiser] t.a.v. [naam 1] is gestuurd en destijds daar (of door hem) is ontvangen.
5.9.
[eiser] heeft haar betwisting verder niet gespecificeerd of onderbouwd. Dat betekent dat de kantonrechter als onvoldoende gemotiveerd betwist aanneemt dat partijen een van de schriftelijke huurovereenkomst afwijkende afspraak hebben gemaakt, die maakt dat [gedaagden] een all-in huurprijs aan [eiser] is verschuldigd en dat deze huurprijs niet afhangt van het op basis van nacalculatie vast te stellen daadwerkelijk gebruik van de gymzaal. De kantonrechter komt dus niet toe aan het opdragen van bewijs.
5.10.
De vordering van [eiser] ligt hiermee voor afwijzing gereed.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten van in deze procedure worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 1.630,00 (2,0 punten x tarief € 815,00)
- nakosten
€ 135,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.765,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).
[gedaagden] maakt aanspraak op wettelijke rente over deze kosten. Dit is toewijsbaar als na te melden.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagden] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over al deze kosten vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Deze bescheiden zijn overgelegd door [gedaagden] als productie 7 tot en met 13 bij de conclusie van antwoord