ECLI:NL:RBNHO:2025:7079

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
15.328800.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en mishandeling met terbeschikkingstelling

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder twee pogingen tot doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De zaak betreft incidenten waarbij de verdachte op 14 en 15 december 2022 met een vuurwapen op twee slachtoffers heeft geschoten, wat hen ernstig letsel heeft toegebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat zijn gedragingen een aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers met zich meebrachten. Daarnaast heeft de verdachte eerder mishandelingen gepleegd in een forensisch centrum. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en andere stoornissen, en heeft besloten tot een tbs-maatregel met dwangverpleging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.328800.22 en 09.290672.22 (ter terechtzitting van 17 maart 2025 gevoegd)
Uitspraakdatum: 26 juni 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1(
voorheen feit 1van
parketnummer 09-290672-22)hij op of omstreeks 2 april 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen een medewerkster van Forensisch Centrum Teylingen ( [voornaam 1] ) heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, een fles shampoo, althans een vloeibaar (zeep)product in de richting van het gezicht van die medewerkster (leeg) geknepen/gespoten (waardoor die genoemde vloeistof in de ogen, althans in het gezicht van die medewerkster is gekomen);
Feit 2(
voorheen feit 2van
parketnummer 09-290672-22)hij op of omstreeks 25 mei 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen een medewerker van Forensisch Centrum Teylingereind ( [voornaam 2] ) heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte die medewerker
- in het gezicht gespuugd (waardoor speeksel op het gezicht en/of in de mond van die medewerker terecht is gekomen) en/of
- met gebalde vuist in het gezicht gestompt;
Feit 3(
voorheen feit 1van
parketnummer 15-328800-22)hij op of omstreeks 14 december 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk
van het leven te beroven, twee maal met een (vuur)wapen, in de rug, althans in het lichaam van die [aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen twee maal met een (vuur)wapen, in de rug, althans in het lichaam van die [aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4(
voorheen feit 2van
parketnummer 15-328800-22)hij op of omstreeks 15 december 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster 1] opzettelijk van het leven te beroven, twee maal met een (vuur)wapen, op de slaap, althans op het hoofd van die [aangeefster 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen twee maal met een (vuur)wapen, op/in de slaap, althans het hoofd van die [aangeefster 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5(
voorheen feit 3van
parketnummer 15-328800-22)hij op of omstreeks 15 december 2022 te Castricum een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (voor dat vuurwapen geschikte) munitie, te weten 9, althans een of meer patronen van kaliber .22 Long Rifle;
Feit 6(
voorheen feit 4van
parketnummer 15-328800-22)hij op of omstreeks 14 december 2022 te Alkmaar [aangeefster 2] heeft mishandeld door een of meerdere malen op/tegen haar gezicht te slaan en/of te stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3 primair en feit 4 primair, nu de verdachte in beide zaken geen opzet had op de dood van aangevers en dat hij evenmin de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Daarbij komt dat het onduidelijk is of het vuurwapen geschikt was om iemand daarmee dodelijk letsel toe te brengen. Uit de conclusies van het onderzoek aan het wapen kan niet de conclusie worden getrokken dat met dit wapen dodelijk letsel kan worden veroorzaakt. De verdediging heeft daarom in een eerder stadium verzocht om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar het wapen, maar dit verzoek is afgewezen. Als de rechtbank de eerder genoemde conclusies gebruikt voor de bewijsconstructie, is er door het weigeren van aanvullend onderzoek en het weigeren van het horen van de deskundigen als getuigen geen sprake van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM en is het recht op tegenonderzoek en het ondervragingsrecht geschonden.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van feit 6, nu er een onvoldoende betrouwbare herkenning is.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 5 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen feit 3 primair en feit 4 primair
Gedraging potentieel dodelijk
Volgens de raadsman staat de dodelijke potentie van het door de verdachte gebruikte wapen niet vast en was daarnaar nader onderzoek nodig. De rechtbank volgt hem daarin niet. Dat het gedrag van de verdachte met het wapen zowel ten aanzien van aangever [aangever] als ten aanzien van aangeefster [aangeefster 1] een aanmerkelijke kans op hun dood opleverde, leidt de rechtbank af uit het veroorzaakte letsel. In beide gevallen is een kogel/kogeldelen binnengedrongen op een plek waar zich vitale organen bevinden. Bij [aangever] ging het om de rug, bij [aangeefster 1] om de schedel.
Voor [aangever] geldt dat een kogel die de verdachte heeft afgevuurd, zijn rug is binnengedrongen. Uit de rapporten van de forensisch arts en van de radioloog van het Maastricht UMC blijkt dat het kogeltraject door de rug, door de nier tot in de lever liep. Indien de kogel, die zich blijvend in de lever van [aangever] bevindt, een iets andere baan had gevolgd, had dit dodelijk letsel kunnen opleveren. In de romp bevinden zich immers vitale organen, zenuwen en slagaders.
Voor [aangeefster 1] geldt het volgende. De verdachte heeft het wapen tegen haar slaap gezet en geschoten. Als gevolg hiervan zijn verschillende kogeldelen het rotsbeen/slaapbeen binnengedrongen en hebben blijvende schade veroorzaakt. Indien de kogel een iets andere baan had gevolgd, had dit -door de aanwezigheid van belangrijke structuren zoals de hersenen, zenuwen en slagaders- dodelijk letsel kunnen opleveren.
Opzet
Uit de gedragingen van de verdachte leidt de rechtbank ook zijn opzet op de dood af. De verdachte heeft op korte afstand met een omgebouwd alarmpistool, geladen met scherpe patronen -ten minste éénmaal- gericht op [aangever] geschoten. Ditzelfde wapen heeft de verdachte op de slaap van [aangeefster 1] gezet en daarna tweemaal de trekker overgehaald. Dit zijn handelingen die zozeer op de dood zijn gericht, dat daaruit kan worden afgeleid dat dit ook de bedoeling van de verdachte was. Aanknopingspunten dat dit toch anders was, zijn niet gebleken. Hiermee heeft de verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Wat betreft feit 6 overweegt de rechtbank het volgende. [aangeefster 2] heeft verklaard dat zij op 14 december 2022 kort na 19:00 uur op de [adres 1] te Alkmaar zomaar opeens in haar gezicht werd geslagen door een man met een zwarte capuchon, die een zwarte jas had van The North Face en een donkerkleurige broek. Volgens [aangeefster 2] was hij ongeveer 185 cm lang, omstreeks 22 jaar en had hij blonde wenkbrauwen. [aangeefster 2] plaatste hierover een bericht op Facebook dat de wijkagent van Alkmaar West zag. De wijkagent bekeek vervolgens beelden van de mishandeling op de [adres 1] . Zij herkent de verdachte van deze mishandeling als de verdachte van de schietpartij op de [adres 2] , Uit het dossier is de rechtbank bekend dat dit de straat is waar aangeefster [aangeefster 1] een dag later op 15 december 2022 is beschoten door de verdachte. De wijkagent ziet dat de kleding van de verdachte overeenkomt. De verdachte draagt tijdens beide incidenten een zwarte jas met een wit logo op de linker borst/schouder voorzijde, een zwarte joggingbroek, zwarte schoenen en een hoody over het hoofd met capuchon daar overheen. Ook ziet zij dat het loopje van de verdachte van beide incidenten overeen komt. Zij zag dat de verdachte op het centraal station op 15 december 2022 alleen met zijn linkerarm zwaait tijdens het lopen. De verdachte van de mishandeling op 14 december 2022 zwaaide op precies dezelfde manier met alleen zijn linker arm. Verder ziet zij dat de verdachte zijn voeten op een opvallende manier neerzet waardoor zijn loopje wat apart overkomt. Zij zag dat de huidskleur van de verdachte bij beide incidenten blank was. De rechtbank acht de herkenning door de wijkagent op de bewegende beelden overtuigend nu deze is gebaseerd op verschillende uiterlijke kenmerken en twee aparte kenmerken die zij ziet in de manier waarop de verdachte beweegt. Gelet op de aangifte, het signalement dat overeen komt met dat van de verdachte en de herkenning van de wijkagent is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de man is die [aangeefster 2] heeft mishandeld en komt daarmee tot een bewezenverklaring van feit 6.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1(
voorheen feit 1van
parketnummer 09-290672-22)hij op 2 april 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen een medewerkster van Forensisch Centrum Teylingereind ( [voornaam 1] ) heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, een fles shampoo, althans een vloeibaar zeepproduct in de richting van het gezicht van die medewerkster (leeg) geknepen/gespoten (waardoor die genoemde vloeistof in de ogen, van die medewerkster is gekomen);
Feit 2(
voorheen feit 2van
parketnummer 09-290672-22)hij op 25 mei 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen een medewerker van Forensisch Centrum Teylingereind ( [voornaam 2] ) heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, die medewerker
- in het gezicht gespuugd, waardoor speeksel op het gezicht en in de mond van die medewerker terecht is gekomen en
- met gebalde vuist in het gezicht gestompt;
Feit 3(
voorheen feit 1van
parketnummer 15-328800-22)hij op 14 december 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met een (vuur)wapen, in de rug van die [aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4(
voorheen feit 2van
parketnummer 15-328800-22)hij op 15 december 2022 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster 1] opzettelijk van het leven te beroven, twee maal met een (vuur)wapen, op de slaap van die [aangeefster 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5(
voorheen feit 3van
parketnummer 15-328800-22)hij op 15 december 2022 te Castricum een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en (voor dat vuurwapen geschikte) munitie, te weten 9 patronen van kaliber .22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad;
Feit 6(
voorheen feit 4van
parketnummer 15-328800-22)hij op 14 december 2022 te Alkmaar [aangeefster 2] heeft mishandeld door tegen haar gezicht te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, feit 2 en feit 6:
mishandeling
Feit 3 primair en feit 4 primair:
poging tot doodslag
Feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Ten aanzien van het in beslag genomen valmes heeft de officier van justitie onttrekking aan het verkeer gevorderd. Bij het formuleren van haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het advies van het Pieter Baan Centrum om aan de verdachte de feiten verminderd toe te rekenen.
6.2
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is het ongewenst dat de verdachte veel langer in detentie verblijft dan strikt noodzakelijk is. De verdachte heeft een groot deel van zijn meerderjarige leven vast gezeten en het risico op institutionalisering is groot, wat de kans op een succesvolle terugkeer in de maatschappij alleen maar moeilijker maakt. Ook de raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met het advies met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid. De maatregel tbs met dwangverpleging is een te zware maatregel waar tbs met voorwaarden ook een optie is. Volgens de raadsman is het daarvoor noodzakelijke ziektebesef en ziekte-inzicht aanwezig bij de verdachte. Hij is intrinsiek gemotiveerd en de verdediging ziet geen risico’s bij een setting waarin ook initiatief van de verdachte wordt verwacht, zoals bij een tbs met voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere (ernstige) strafbare feiten, waaronder twee maal een poging doodslag, op twee opeenvolgende dagen. In beide gevallen trof de verdachte het slachtoffer in de hal van dan wel nabij het appartementencomplex waar zij wonen en trok hij na een korte woordenwisseling een wapen. Hij schoot daarmee [aangever] in diens rug en [aangeefster 1] in haar slaap. Beiden hebben hier tot op de dag van vandaag veel last van. Bij [aangever] zitten de kogeldelen nog steeds in zijn lever en [aangeefster 1] heeft ernstige gehoorproblemen. Dat zij het schieten hebben overleefd, is een omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Daarbij komt dat de verdachte binnen enkele uren nadat hij [aangever] in diens rug had geschoten, zonder enige aanleiding [aangeefster 2]
op straat mishandelde. Ook heeft de verdachte tijdens zijn verblijf in een justitiële jeugdinrichting tweemaal een medewerker mishandeld en ook in die gevallen kwam de agressie vrijwel uit het niets.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juni 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens poging doodslag en mishandeling. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het onderzoeksrapport van het Pieter Baan Centrum van 17 februari 2025 met daarin het psychologisch onderzoek door F.M.G. Stadhouders en het psychiatrisch onderzoek van S. Kapitein - de Haan. Bij het onderzoek is niet betrokken hetgeen de verdachte onder de feiten 1 en 2 ten laste was gelegd. Uit het onderzoek blijkt onder meer het volgende:
De verdachte voldoet aan de criteria van schizofrenie omdat hij langer dan een maand last heeft gehad van psychotische klachten, te weten wanen, desorganisatie in denken en gedrag. Tevens is een 'andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis' vastgesteld, omdat er veel kenmerken gezien worden van neurobiologisch disfunctioneren die al gedurende de gehele ontwikkelingsleeftijd aanwezig zijn geweest en welke niet te verklaren zijn vanuit de diagnose schizofrenie of een verstandelijke ontwikkelingsstoornis zoals een lichte verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid. Uit intelligentieonderzoek komt naar voren dat de verdachte (grotendeels) functioneert op een beneden gemiddeld intelligentieniveau. Zowel in de observaties op de groep, als in het testpsychologisch onderzoek, de psychomotorische observatie en de gesprekken met de onderzoekers worden tekorten gezien op het gebied van sociaal en emotioneel functioneren en sociaal inzicht. De verdachte lijkt niet goed in staat om in te schatten wat anderen denken en wat redenen kunnen zijn voor hun gedrag. Hierdoor kan hij zich onaangepast gedragen. Daarnaast valt op dat hij niet voldoende in staat is om informatie in de juiste context te plaatsen en te begrijpen. Hij heeft hierdoor veel meer uitleg nodig dan anderen, wat niet verklaarbaar is vanuit zijn intelligentieniveau. Hij komt hierdoor rigide of dwingend over; hij neemt niet zomaar aan wat er gezegd wordt. Wat betreft de behandeling is de diagnose van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis relevant, omdat het gebrek aan sociaal inzicht en de grote behoefte aan duidelijkheid, terugkijkend mede een verklaring kan geven voor het moeizame hulpverleningstraject voorafgaande aan detentie. Doordat er geen rekening gehouden werd met deze beperkingen, werd de verdachte op sociaal vlak overvraagd en werd hem onvoldoende duidelijkheid geboden, waardoor hij afhaakte of in discussie ging met behandelaars. Tenslotte kan er gesproken worden van een stoornis in het gebruik van cannabis.
Ten tijde van het ten laste gelegde waren alle genoemde stoornissen aanwezig. De verdachte werd wel vanuit zijn beperking in sociaal inzicht (passend bij ontwikkelingsproblematiek) en desorganisatie in zijn handelen en een gevoel van onveiligheid (passend bij de achterdocht die op dat moment speelde) beperkt in zijn vrije wilskeuzes waaruit het advies volgt om het ten laste gelegde, indien bewezen, verminderd aan hem toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie van de psycholoog en de psychiater over, ook ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde.
De op te leggen straf
De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. De ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat de verdachte behandeling nodig heeft en dat dit een intensief en langer lopend traject zal zijn. De rechtbank vindt het belangrijk dat deze behandeling niet al te lang wordt uitgesteld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregel
Op grond van de rapportage van de psycholoog en de psychiater van het Pieter Baan Centrum overweegt de rechtbank dat de behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk is. De verdachte kampt met een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en deze stoornis was aanwezig ten tijde van de onder feit 3 primair, feit 4 primair en feit 5 gepleegde feiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de psycholoog en de psychiater. Zij schatten het risico op herhaling van geweld, indien de verdachte onbehandeld detentie zou verlaten, in als hoog. Binnen detentie of een (forensische) kliniek wordt het risico beoordeeld als matig tot hoog. Om het recidivegevaar afdoende te doen verminderen, dient sprake te zijn van intensief en langdurig forensisch behandelkader van lange duur, waarvoor een zorgmachtiging, ook gelet op het geadviseerde beveiligingsniveau, niet voldoende waarborgen biedt. De psycholoog en de psychiater adviseren genoemde behandeling op te leggen in het kader van een tbs met bevel tot verpleging.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om tbs met voorwaarden op te leggen.
Bij de vraag in welke vorm de tbs-behandeling moet plaatsvinden, neemt de rechtbank in aanmerking dat de psycholoog en de psychiater een voorwaardelijk kader, zoals een tbs met voorwaarden, niet haalbaar achten gezien het gebrek aan ziekte-inzicht bij de verdachte en de problemen in de communicatie en sociale interacties. Bovendien is volgens de deskundigen duidelijk vanuit de observaties in het onderhavige onderzoek, en vanuit de voorgeschiedenis, dat de verdachte geneigd is de discussie aan te gaan over afspraken indien hem zaken onduidelijk zijn en dat hij de neiging heeft om gemaakte afspraken anders uit te leggen of verkeerd te interpreteren. Wanneer sprake zou zijn van een voorwaardelijk kader, is volgens de psycholoog en de psychiater onder meer te voorzien dat de verdachte steeds in discussie zal gaan over de gestelde voorwaarden, waardoor men niet aan behandeling zal toekomen en het recidivegevaar onvoldoende zal afnemen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een voor de verdachte voldoende duidelijk behandelkader enkel geboden kan worden binnen het kader van een tbs-behandeling met dwangverpleging. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding gevolg te geven aan het verzoek van de raadsman om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen om de reclassering opdracht te geven om een maatregelrapport op te maken over voorwaarden.
Gelet op al het voorgaande, gegeven de noodzaak van behandeling, de risico’s op herhaling van ernstig gewelddadig gedrag en bij gebrek aan andere afdoende mogelijkheden om het gevaar af te wenden, is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachtes verpleging van overheidswege moet worden bevolen, omdat bij hem tijdens het begaan van het feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door de verdachte begane feiten
misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2 Sr, en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
De bewezenverklaarde pogingen doodslag leveren een misdrijf op dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een valmes, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerp behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Het valmes kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met de wet.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1.1. Vordering benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.545,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van in totaal € 2.545,00 voor materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 voor immateriële schade (inclusief wettelijke rente).
8.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [aangever] in zijn geheel wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.3 Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het immateriële deel van de vordering gematigd zou moeten worden. Mede omdat de gevolgen van de kogel in de lever zich nog niet hebben geopenbaard, moet het blijvende letsel als minder zwaar worden beoordeeld. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het aantal dagen gijzeling te bepalen op nul, gelet op het feit dat de verdachte een langdurig behandeltraject in zal gaan.
8.1.4 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Uit de slachtofferverklaring van de benadeelde partij ter terechtzitting blijkt dat de aanwezigheid van de kogeldelen in zijn lever een grote invloed heeft op zijn dagelijks leven. De vordering zal dan ook worden toegewezen, waarbij de rechtbank de vergoeding naar billijkheid vaststelt op een enigszins lager bedrag, € 12.000,00 (inclusief wettelijke rente).
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Gelet op de -nog onbekende- totale duur van de op te leggen straf en de maatregel en de jonge leeftijd van de verdachte, acht de rechtbank het billijk om de mogelijk toe te passen gijzeling te beperken tot maximaal 10 dagen.
8.2.1 Vordering benadeelde partij [aangeefster 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.458,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van in totaal € 2.458,00 voor materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 voor immateriële schade.
8.2.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] in zijn geheel wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.3 Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. Hij heeft de rechtbank verzocht om het aantal dagen gijzeling te bepalen op nul, gelet op het feit dat de verdachte een langdurig behandeltraject in zal gaan.
8.2.4 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Gelet op de -nog onbekende- totale duur van de op te leggen straf en de maatregel en de jonge leeftijd van de verdachte, acht de rechtbank het billijk om de mogelijk toe te passen gijzeling te beperken tot maximaal 10 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (zegge: vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 14.545,00, bestaande uit € 2.545,00 als vergoeding voor de materiële en € 12.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.545,00 en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 10 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.458,00, bestaande uit € 2.458,00 als vergoeding voor de materiële en € 15.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [aangeefster 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangeefster 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.458,00 en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 10 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrekt aan het verkeer:
1 STK Valmes (omschrijving: PL1100-2022262467-1438896, Zwart)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2025.