ECLI:NL:RBNHO:2025:720

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
11291606 \ CV EXPL 24-2419
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake oproeping in vrijwaring en ontruiming huurovereenkomst

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, een tussenvonnis gewezen in een civiele zaak tussen Woningstichting Eigen Haard en een gedaagde. Woningstichting Eigen Haard heeft op 28 augustus 2024 een vordering ingesteld tegen de gedaagde, waarbij zij een verklaring voor recht vordert dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Daarnaast vordert zij ontruiming van de woning en betaling van € 703,47 per maand voor elke maand dat de gedaagde na 1 september 2024 in de woning verblijft. De gedaagde heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ingediend, waarbij zij haar zoon in vrijwaring wil oproepen, omdat zij meent dat hij verantwoordelijk is voor de ontstane situatie. Woningstichting Eigen Haard verzet zich tegen deze oproeping en stelt dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd waarom haar zoon de gevolgen van de veroordeling zou moeten dragen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat haar zoon verplicht kan worden om de gevolgen van de veroordeling te dragen. De vordering tot vrijwaring is daarom afgewezen. De kantonrechter heeft tevens bepaald dat de gedaagde alsnog de gelegenheid krijgt om te antwoorden in de hoofdzaak, met een uiterste termijn van vier weken. De proceskosten in het incident zijn voor rekening van de gedaagde, die ongelijk heeft gekregen. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 6 februari 2025 voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11291606 \ CV EXPL 24-2419
Uitspraakdatum: 9 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter in het incident en tussenvonnis in de hoofdzaak:
de stichting
Woningstichting Eigen Haard
gevestigd te Amsterdam
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident
verder te noemen: Woningstichting Eigen Haard
gemachtigde: mr. M. van den Oord
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. C.J.P. Liefting

1.Het procesverloop

1.1.
Woningstichting Eigen Haard heeft bij dagvaarding van 28 augustus 2024 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring genomen. Woningstichting Eigen Haard heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Woningstichting Eigen Haard vordert een verklaring voor recht dat de huurovereen-komst met [gedaagde] buitengerechtelijk is ontbonden dan wel dat deze alsnog wordt ontbonden. Verder vordert Woningstichting Eigen Haard dat [gedaagde] wordt veroordeeld het gehuurde te ontruimen en dat zij wordt veroordeeld tot betaling van € 703,47 per maand voor iedere maand dat [gedaagde] na 1 september 2024 in de woning verblijft. Tot slot vordert Woningstich-ting Eigen Haard dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
2.2.
Aan de vordering heeft Woningstichting Eigen Haard – samengevat – ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst tussen partijen vanwege sluiting van de woning door de burgemeester van de gemeente Zaanstad buitengerechtelijk is ontbonden en dat [gedaagde] op diverse punten is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Deze tekort-komingen rechtvaardigen volgens Woningstichting Eigen Haard ontbinding van de huurover-eenkomst en een veroordeling tot ontruiming van de woning.

3.De vordering en het verweer in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert dat haar zal worden toegestaan [zoon van gedaagde] (hierna: [zoon van gedaagde] ), geboren op [geboortedatum] 2005, voorheen wonende te ( [postcode] ) te Assendelft, gemeente Zaanstad, aan het adres [adres] , thans zonder bekende woon- en/of verblijfplaats, in vrijwaring op te roepen. [gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [zoon van gedaagde] haar zoon is die onlangs de woning heeft verlaten, en dat de vordering van Woningstichting Eigen Haard in feite het gevolg is van het handelen van haar zoon, waardoor hij ook aansprakelijk is voor alle kosten en schade die daaruit voortvloeien. [gedaagde] wenst door haar zoon volledig te worden gevrijwaard, omdat hem alle schuld treft.
3.2.
Woningstichting Eigen Haard verzet zich tegen toestemming aan [gedaagde] om [zoon van gedaagde] in vrijwaring op te roepen. Woningstichting Eigen Haard voert aan – samengevat – dat [gedaagde] niet duidelijk maakt welke rechtsverhouding met [zoon van gedaagde] zou kunnen meebrengen dat hij ten opzichte van haar de nadelige gevolgen dient te dragen van een veroordeling in de hoofdzaak. Ook voert Woningstichting Eigen Haard aan dat de vrijwaring leidt tot een onre-delijke en onnodige vertraging van de procedure.

4.De beoordeling

in het incident
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat voor het toewijzen van een vordering tot oproeping in vrijwaring is vereist dat voldoende wordt gesteld en onderbouwd op grond waarvan de in vrijwaring op te roepen partij verplicht kan zijn de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak (deels) te dragen.
4.2.
[gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd en onder-bouwd waarom [zoon van gedaagde] verplicht zou kunnen zijn de nadelige gevolgen van een veroor-deling in de hoofdzaak (deels) te dragen. In deze zaak wordt ontruiming van de woning na een buitengerechtelijke ontbinding gevorderd. De kantonrechter zal daarom moeten beoorde-len of Woningstichting Eigen Haard gerechtigd was de huurovereenkomst te ontbinden, dan wel of de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en Woningstichting Eigen Haard wegens tekort-schieten van [gedaagde] alsnog ontbonden moet worden. Als de kantonrechter tot het oordeel komt dat de huurovereenkomst terecht is ontbonden dan wel dat deze alsnog wordt ontbon-den en [gedaagde] als gevolg daarvan de woning moet ontruimen, dan is dat een veroordeling waaraan [gedaagde] zelf moet voldoen. Zij is immers de huurder en gebruiker van de woning. Er is geen sprake van een situatie waarin [zoon van gedaagde] op grond van een rechtsverhouding met [gedaagde] verplicht kan zijn de nadelige gevolgen daarvan te dragen. Er is ook geen vordering tot vergoeding van schade of kosten die [gedaagde] via vrijwaring zou kunnen verhalen op [zoon van gedaagde] , althans is onvoldoende gesteld en gemotiveerd dat daarvan sprake is. Dit betekent dat het [gedaagde] niet wordt toegestaan om [zoon van gedaagde] in vrijwaring op te roepen en dat de vor-dering tot vrijwaring dus wordt afgewezen.
in de hoofdzaak
4.3.
Woningstichting Eigen Haard heeft aangevoerd dat [gedaagde] al twee keer uitstel heeft gevraagd voor het indienen van een conclusie van antwoord. Vervolgens heeft [gedaagde] , binnen de tweede uitsteltermijn, op 7 november 2024 een incidentele conclusie ingediend en niet voor antwoord geconcludeerd. Volgens Woningstichting Eigen Haard dient daarom in de hoofdzaak een eindvonnis te worden gewezen en dient [gedaagde] niet meer de gelegenheid te krijgen voor het indienen van een conclusie van antwoord.
4.4.
De kantonrechter volgt dit standpunt van Woningstichting Eigen Haard niet. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.5.
Uit de wet volgt dat gedaagde een oproeping tot vrijwaring moet doen vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde datum. [1] Dit betekent dat de vordering tot vrijwaring moet worden ingesteld voordat een conclusie van antwoord wordt genomen. [gedaagde] mocht er dus voor kiezen om in plaats van het indienen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak eerst een conclusie tot oproeping in vrijwaring in te dienen. Daarmee heeft zij niet het recht verspeeld om alsnog te antwoorden. Dit zou anders kunnen zijn als de vordering tot vrijwaring alleen is ingediend om de procedure te vertragen, maar de kantonrechter ziet onvoldoende aanknopingspunten om daarvan uit te gaan.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om te antwoorden. Om verdere vertraging te voorkomen zal [gedaagde] slechts één laatste termijn van vier weken worden gegeven om een conclusie van antwoord in te dienen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 6 februari 2025. Verder uitstel zal niet worden verleend.
De proceskosten
4.7.
De proceskosten in het incident komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van Woningstichting Eigen Haard worden begroot op € 135,00 aan salaris voor de gemachtigde van Woningstichting Eigen Haard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten in het incident, die tot en met vandaag worden vastgesteld op een bedrag van € 135,00 aan salaris van de gemachtigde van Woningstichting Eigen Haard;
in de hoofdzaak:
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
6 februari 2025te 10.00 uur voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] , waarbij verder uitstel niet worden toegestaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 210 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.