Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, een tussenvonnis gewezen in een civiele zaak tussen Woningstichting Eigen Haard en een gedaagde. Woningstichting Eigen Haard heeft op 28 augustus 2024 een vordering ingesteld tegen de gedaagde, waarbij zij een verklaring voor recht vordert dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Daarnaast vordert zij ontruiming van de woning en betaling van € 703,47 per maand voor elke maand dat de gedaagde na 1 september 2024 in de woning verblijft. De gedaagde heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ingediend, waarbij zij haar zoon in vrijwaring wil oproepen, omdat zij meent dat hij verantwoordelijk is voor de ontstane situatie. Woningstichting Eigen Haard verzet zich tegen deze oproeping en stelt dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd waarom haar zoon de gevolgen van de veroordeling zou moeten dragen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat haar zoon verplicht kan worden om de gevolgen van de veroordeling te dragen. De vordering tot vrijwaring is daarom afgewezen. De kantonrechter heeft tevens bepaald dat de gedaagde alsnog de gelegenheid krijgt om te antwoorden in de hoofdzaak, met een uiterste termijn van vier weken. De proceskosten in het incident zijn voor rekening van de gedaagde, die ongelijk heeft gekregen. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 6 februari 2025 voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.