ECLI:NL:RBNHO:2025:7207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/15/362494 / HA ZA 25-103
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring en verwijzing naar de kantonrechter in civiele zaak over eigendom van een boot

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 25 juni 2025 een vonnis gewezen in een incident betreffende de onbevoegdverklaring en verwijzing naar de kantonrechter. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.A. Gentile Martin, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van een boot, waarvan de aankoopprijs door hem en zijn broer is gefinancierd. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.E. Jonen, betwistte de bevoegdheid van de handelskamer van de rechtbank en stelde dat de zaak naar de kantonrechter verwezen moest worden, omdat de waarde van de vorderingen onder de € 25.000,00 zou liggen.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiser niet duidelijk onder deze waarde bleven, aangezien er meerdere vorderingen waren ingesteld en de totale waarde van deze vorderingen bepalend was voor de bevoegdheid. De rechtbank concludeerde dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de vorderingen van de eiser gezamenlijk een waarde van minder dan € 25.000,00 vertegenwoordigden. Daarom werd de vordering van de gedaagde in het incident afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

De zaak zal op 6 augustus 2025 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord van de gedaagde, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/362494 / HA ZA 25-103
Vonnis in incident van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. C.A. Gentile Martin te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2], gemeente [gemeente],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. R.E. Jonen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 12 van [eiser]
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring en verwijzing naar de kantonrechter van [gedaagde]
  • de conclusie van antwoord in het incident van [eiser].
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat hij (in ieder geval voor de helft) eigenaar is van een boot, waarvan de aankoopprijs is gefinancierd door [eiser] en zijn broer, en dat hij volledig eigenaar is van de toebehoren van de boot;
[gedaagde] gebiedt om alle handelingen als ware hij eigenaar of pandhouder van de boot, te staken;
en daarnaast primair:
de verdeling van de eenvoudige gemeenschap vast stelt dan wel gelast, te weten het toedelen van het aandeel van [gedaagde] in de gemeenschap aan [eiser] ten aanzien van de boot;
Subsidiair:
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] een bedrag gelijk aan de helft van de marktwaarde van de boot, althans € 20.700,00, althans € 14.700,00, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente;
Zowel primair als subsidiair:
5. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de ligplaats van de boot, de beslagkosten, buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. Partijen hadden het plan om samen de boot te kopen en deze samen te gebruiken. De broer van [eiser] heeft voor de boot een bedrag van € 19.000,00 (als lening aan [eiser] en [gedaagde]) betaald aan de verkoper van de boot en [eiser] heeft een (contant) bedrag van € 6.000,00 betaald aan de verkoper. Daarnaast heeft [eiser] een bedrag van € 9.500,00 ter aflossing van de lening aan zijn broer betaald. Ook heeft hij voor een totaalbedrag van (afgerond) € 5.200,00 aan toebehoren voor de boot aangeschaft. [gedaagde] houdt echter de boot voor zichzelf zonder recht of geldige titel en heeft [eiser] de toegang tot de boot ontzegd. Hij heeft niet aan de boot meebetaald, aldus [eiser].
[eiser] betoogt verder dat tussen hem en [gedaagde] een eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de boot bestaat en vordert de verdeling daarvan. [eiser] stelt subsidiair dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert dat de handelskamer van de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de zaak kennis te nemen en de zaak verwijst naar de kantonrechter, kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. De zaak is ingeleid met een conservatoir beslag waarbij de vordering van [eiser] inclusief rente en kosten voorlopig is begroot op € 24.960,00. [gedaagde] stelt daarnaast dat het geschil, zoals blijkt uit de dagvaarding, in essentie gaat over de vraag wie eigenaar is van de boot met een aanschafwaarde van € 20.700,00. Uit de stellingen van [eiser] volgt daarom dat het beloop of althans de waarde van de vorderingen beneden de € 25.000,00 ligt. Daarom is beslechting van dit geschil volgens [gedaagde] ingevolge artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgedragen aan de kantonrechter.
3.3.
[eiser] voert verweer in het incident. Hij komt tot de conclusie dat de sector civiel van de rechtbank (
bedoeld zal zijn de handelskamer, rechtbank) op grond van zijn primaire vordering bevoegd is en daarom de zaak niet naar de kantonrechter moet verwijzen. In de kern ziet de zaak volgens hem op een vordering welke niet op geld waardeerbaar is.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de zaak behoort tot de bevoegdheid van de kantonrechter.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de (primaire) vorderingen 1, 2 en 3 in de hoofdzaak vorderingen van onbepaalde waarde zijn. Artikel 93 sub b Rv bepaalt dat zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde behandeld en beslist worden door de kantonrechter, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. In deze zaak is meer dan één vordering ingesteld. Artikel 94 lid 1 Rv bepaalt dat indien een zaak meer dan één vordering als bedoeld in artikel 93 sub b Rv betreft, voor de toepassing van dat artikel het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen beslissend is.
4.3.
Om te kunnen beoordelen of de kantonrechter of de handelskamer van de rechtbank bevoegd is, is dus van belang of er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen van [eiser] gezamenlijk geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is en overweegt hiertoe als volgt.
4.4.
De rechtbank begrijpt vordering 1 van [eiser] in de hoofdzaak, mede gelet op hetgeen [eiser] hieraan ten grondslag legt, aldus dat hij primair een verklaring voor recht vordert dat hij volledig eigenaar is van de boot en toebehoren. [eiser] heeft in zijn dagvaarding verder gesteld dat de overeengekomen aankoopprijs van de boot € 25.000,00 was (en niet € 20.700,00, zoals [gedaagde] stelt). [eiser] heeft daarnaast gesteld dat hij voor de toebehoren van de boot een bedrag van (afgerond) € 5.200,00 heeft betaald.
4.5.
De rechtbank ziet daarom geen duidelijke aanwijzingen dat de vorderingen van [eiser] een totale waarde van niet hoger dan € 25.000,00 vertegenwoordigen. Zij zal de vordering van [gedaagde] in het incident afwijzen.
4.6.
De proceskosten (inclusief nakosten) in het incident komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt. De rechtbank begroot de proceskosten van [eiser] op:
  • Salaris advocaat € 614,00 (1 punt x € 614,00)
  • Nakosten
Totaal € 792,00

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 augustus 2025voor conclusie van antwoord van [gedaagde],
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1835