ECLI:NL:RBNHO:2025:7229

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
11444255 \ CV EXPL 24-8655
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot betaling van de helft van het saldo op een gezamenlijke rekening na echtscheiding

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die in 1981 zijn getrouwd en hun huwelijk in 2017 hebben ontbonden. In het echtscheidingsconvenant dat zij hebben opgesteld, is onder andere afgesproken dat de saldi van hun gezamenlijke bankrekening gelijkelijk verdeeld zouden worden. De eiser, hierna te noemen [eiser], vorderde betaling van de helft van het saldo van de gezamenlijke rekening, nadat de gedaagde, hierna te noemen [gedaagde], het volledige bedrag aan zichzelf had toebedeeld zonder overleg met [eiser]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bedoeling van partijen was om de gezamenlijke rekening aan te houden voor het ontvangen van huuropbrengsten en het betalen van gezamenlijke lasten. De rechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de afspraken in het echtscheidingsconvenant door het saldo niet te verdelen. De vordering van [eiser] tot betaling van € 6.150,00 is toegewezen, evenals de proceskosten die [gedaagde] moet betalen. De uitspraak is gedaan op basis van het Haviltex-criterium, waarbij de uitleg van de overeenkomst niet alleen taalkundig, maar ook op basis van de bedoeling van partijen moet worden beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11444255 \ CV EXPL 24-8655
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van
[eiser]
te [plaats 1]
eisende partij
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P. Drenth
tegen
[gedaagde]
te [plaats 2]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: Boeder Incasso

1.De zaak in het kort

[gedaagde] heeft het op de gezamenlijke rekening staande bedrag niet verdeeld, maar aan zichzelf toebedeeld. De vordering van [eiser] tot betaling aan haar van de helft van dat bedrag wordt toegewezen. Uitleg van een bepaling in een echtscheidingsconvenant aan de hand van het Haviltex-criterium.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 november 2024;
- de conclusie van antwoord van 22 januari 2025;
- het tussenvonnis van 5 februari 2025,
- de mondelinge behandeling van 9 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op [datum] 1981 te [plaats 1] in het huwelijk getreden. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Partijen hebben de gevolgen van de beëindiging van het huwelijk vastgelegd in het echtscheidingsconvenant van 28 april 2017. In het echtscheidingsconvenant is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(..)
Banktegoeden
4.4.2
Tot het te verrekenen (en eventueel te verdelen) vermogen behoren de volgende bankrekeningen:
(..)
b. ABN Amro Bank, bankrekeningnummer [rekeningnummer] betaalrekening ten name van beide partijen;
(..)
Partijen komen overeen dat de rekeningen (..) sub b en sub l (..) worden voortgezet zolang dat nodig is voor de betaling van gezamenlijke lasten (ten aanzien van de woning in Frankrijk en de woningen, waarin de kinderen wonen). Zodra dit niet meer nodig is, zullen de rekeningen worden opgeheven en zal het saldo tussen partijen gezamenlijk worden verdeeld. Partijen kunnen ook tussentijds besluiten het batig saldo te verdelen.
Levering van de genoemde saldi van de gezamenlijke rekeningen aan de man respectievelijk de vrouw geschiedt door ondertekening van dit convenant en de mededeling daarvan aan de bancaire instellingen. De mededeling wordt gedaan door degene aan wie de saldi zijn toegedeeld. Partijen zullen meewerken aan wijziging van de tenaamstelling dan wel opheffing van de rekeningen.
Partijen komen overeen dat ieder van partijen de saldi van de op zijn/haar naam staande rekeningen behoudt, zonder verrekening.
(..)
Woning [adres] [plaats 1]
4.4.11
Aan de man behoort in eigendom toe de woning aan het [adres] te [plaats 1] . Deze woning wordt bewoond door de zoon van partijen, [betrokkene 2] .
Partijen hebben de woning laten taxeren door makelaarskantoor [betrokkene 1] . De taxatiewaarde bedraagt € 275.000. Op de woning rust geen hypotheek.
De woning zal door de man worden verkocht, maar niet eerder dan dat [betrokkene 2] de woning heeft verlaten. Partijen zullen alsdan overleg voeren over de vraag- en laatprijs. De netto verkoopopbrengst zal in verband met het verrekenbeding te zijner tijd gelijkelijk tussen partijen worden gedeeld. De vrouw verkrijgt derhalve een vordering op de man ter grootte van 50% van de netto verkoopopbrengst van de woning, Partijen komen derhalve expliciet een andere peildatum overeen ten aanzien van de verdeling van de waarde van deze onroerende zaak. Deze peildatum is de datum van verkoop van de in dit artikel genoemde woning.
De kosten van de woning zullen, voor zover deze niet met de huurinkomsten kunnen worden bestreden, door partijen gezamenlijk worden gedragen.
Eventuele fiscale gevolgen van de door partijen gewenste verrekening van de waarde van de woning in de toekomst zullen door partijen in gelijke mate worden gedragen. (..)”
3.2.
In een e-mail van 18 januari 2023 heeft [gedaagde] onder meer het volgende geschreven aan [eiser] :
“Mijn voorstel is de gemeenschappelijke rekening iets minder groot te maken. Er staat 15.000 op en dat kan makkelijk naar 10.000 als reserve. Als jij 2500 naar jezelf overmaakt, doe ik dat ook naar mezelf. Akkoord? (..)”
3.3.
Op 5 en 6 februari 2023 hebben partijen naar aanleiding van het onder 3.2 genoemde voorstel van [gedaagde] beiden een bedrag van € 2.500,00 naar hun privérekeningen overgemaakt vanaf de (voormalige) gezamenlijke bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer] (hierna: de gezamenlijke rekening).
3.4.
In een e-mail van 12 april 2024 heeft [eiser] [gedaagde] als volgt bericht:
“(..) Zoals je kunt lezen in artikel 4.4.2. van het convenant heb jij jezelf ten onrechte al het geld van de gemeenschappelijke rekening toegeëigend. Ik reken er op dat je de helft van het bedrag van 12.300 euro plus de helft van het restbedrag van 82,84 per ommegaande aan mij terugstort en ga er van uit dat je geen verdere problemen wilt. (..)”
3.5.
Nadat er tussen partijen (onder andere) een verschil van inzicht is ontstaan over de uitleg van (met name) artikel 4.4.2 van het echtscheidingsconvenant, heeft [eiser] de mediator die partijen heeft begeleid bij het opstellen van het convenant, mr. M. Ruijgrok, op 7 mei 2024 aangeschreven. Ruijgrok heeft vervolgens contact gezocht met [gedaagde] , om te vragen of hij open stond voor een (mediation-)gesprek over de gerezen kwestie. Bij e-mail van 29 mei 2024 heeft [gedaagde] Ruijgrok en [eiser] laten weten daaraan geen behoefte te hebben.
3.6.
In een e-mail van 22 juli 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om binnen 14 dagen een bedrag van € 6.150,00 over te maken op het rekeningnummer van [eiser] . Nadat [gedaagde] de gemachtigde van [eiser] bij e-mail van
28 juli 2024 heeft bericht niet aan die sommatie te zullen voldoen, heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] bij e-mail van 28 augustus 2024 nog eenmaal gesommeerd om binnen een termijn van een week een bedrag van € 6.150,00 te betalen aan [eiser] . [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie.
3.7.
[gedaagde] heeft de gezamenlijke rekening op onbekende datum opgeheven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoer bij voorraad voor zover rechtens mogelijk, [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 6.150,00, onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
4.2.
[eiser] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. In artikel 4.4.2. van het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat partijen het saldo op de bankrekening bij helfte zouden delen. Over het moment van verdeling is geen afspraak gemaakt, maar in de geest van het convenant is duidelijk op te maken dat het niet de bedoeling was dat één van partijen het volledige saldo van de rekening zou toekomen. De bedoeling van partijen was dat de betreffende rekening in stand zou blijven om daarop de huuropbrengsten te ontvangen en kosten te voldoen van de woningen waarin de kinderen woonachtig zijn. Uitdrukkelijk was het de bedoeling dat uit de huuropbrengsten op de rekening de kosten zouden worden voldaan en een eventueel resterend batig saldo aan het eind van de rit bij helfte zou worden verdeeld. Tussentijdse verdeling zou ook mogen, maar dan in overleg en bij gelijke verdeling. [eiser] stelt dan ook [gedaagde] in strijd met hetgeen is afgesproken in het convenant, dan wel de bedoeling van partijen heeft gehandeld. Nu [gedaagde] zonder overleg het volledige saldo van € 12.300,00 naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt, kan [eiser] aanspraak kan maken op het haar toekomend batig saldo, te weten € 6.150,00.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Krachtens artikel 4.4.11 van het echtscheidingsconvenant heeft [eiser] (slechts) een vordering op [gedaagde] ter hoogte van 50% van de netto verkoopopbrengst van de woning. De voorwaarden voor een eventuele vordering van [eiser] met betrekking tot de woning, te weten het vertrek van de zoon van partijen en de verkoop van de woning, zijn nog niet ingetreden, dus de vordering is nog niet opeisbaar. Partijen zijn weliswaar overeengekomen dat een batig saldo op de bankrekening tussen partijen zal worden verdeeld, maar ook dat is afhankelijk gesteld van de hiervoor genoemde voorwaarden. Partijen zijn niet overeengekomen dat de huuropbrengsten aan beide partijen zouden toekomen en/of dat de fiscale gevolgen van het bezit zouden worden gedeeld. [gedaagde] is eigenaar van de woning en betaalt sinds jaar en dag de belastingen over het bezit. De ratio voor het aanhouden van een gezamenlijke rekening voor de huuropbrengsten was de instandhouding van de woning. Met de huuropbrengsten zouden de onderhoudskosten, nutsvoorzieningen en bijdragen aan de vereniging van eigenaren gedekt worden. Voor het geval de huuropbrengsten tekort zouden schieten, zijn partijen in artikel 4.4.11 overeengekomen dat in dat geval de kosten door partijen gezamenlijk worden gedragen. Die afspraak is ook in het belang van [eiser] ; zij heeft immers een vordering op [gedaagde] ter hoogte van 50% van de netto opbrengst bij verkoop van de woning. Het is dan logisch dat zij ook bijdraagt aan het in stand houden van de woning ter behoud van de waarde. Wat niet logisch is, is dat [eiser] recht zou hebben op een positief verschil tussen de huuropbrengsten en de kosten. [eiser] is gezien al het voorgaande niet-ontvankelijk in haar vordering en de vordering moet worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

de (niet-)ontvankelijkheid
5.1.
Het meest verstrekkende verweer, inhoudende dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering omdat een daaraan (een) nog niet vervulde voorwaarde(n) is, dan wel zijn verbonden, wordt afgewezen. Uit hetgeen hierna zal worden overwogen, blijkt namelijk dat daarvan geen sprake is.
het kader
5.2.
Partijen verschillen van mening over de inhoud van het echtscheidingsconvenant, althans over de betekenis en uitleg van hetgeen daarin is opgenomen en de daaraan te verbinden juridische consequenties.
5.3.
Het echtscheidingsconvenant moet worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium. Dit criterium houdt – kort gezegd – in dat bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst niet kan worden volstaan met een taalkundige benadering maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan de overeenkomst mochten toekennen, en op wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
moet [gedaagde] de helft van het onttrokken bedrag betalen aan [eiser] ?
5.4.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de bedoeling van partijen bij artikel 4.4.2. van het echtscheidingsconvenant was dat zij de gezamenlijke rekening zouden aanhouden om hierop de huuropbrengsten van de woning van de zoon te ontvangen en vanaf deze rekening de kosten te voldoen van de woningen waarin de kinderen van partijen wonen. Wat betreft de eventuele verdeling van een batig saldo op de gezamenlijke rekening staat in artikel 4.4.2. vervolgens het volgende opgenomen:
“Zodra dit niet meer nodig is, zullen de rekeningen worden opgeheven en zal het saldo tussen partijen gezamenlijk worden verdeeld. Partijen kunnen ook tussentijds besluiten het batig saldo te verdelen.”
5.5.
In januari en februari 2023 hebben partijen eerder uitvoering gegeven aan het hiervoor geciteerde deel van artikel 4.4.2. door hun gezamenlijke besluit een deel van het batig saldo tussentijds te verdelen (zie 3.2 en 3.3). [gedaagde] heeft desgevraagd op de mondelinge behandeling ook niet betwist dat hij zodoende conform deze uitleg van de overeenkomst heeft gehandeld. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze uitleg ook in lijn met zowel de letterlijke bewoordingen, als de geest van artikel 4.4.2.
Daar komt bij dat vaststaat dat de gezamenlijke rekening inmiddels door [gedaagde] is opgeheven, zodat het ook op die grond niet meer voor discussie vatbaar kan zijn dat het saldo tussen partijen gezamenlijk moet worden verdeeld. Voor de situatie dat de gezamenlijke rekening wordt opgeheven is immers letterlijk bepaald dat het saldo moet worden verdeeld. De stellingen van [gedaagde] doen daaraan niet af. Deze zijn wellicht niet onbegrijpelijk vanuit het bepaalde in artikel 4.4.11. bezien, maar gaan totaal voorbij aan hetgeen in artikel 4.4.2. van het echtscheidingsconvenant is bepaald.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die maken dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] aan de gemaakte afspraken in het convenant gehouden wordt. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde] het op de gezamenlijke rekening staande bedrag ten onrechte niet heeft verdeeld, maar slechts aan zichzelf heeft toebedeeld. De vordering van [eiser] tot betaling aan haar van de helft van het op moment van toebedeling aan [gedaagde] op de gezamenlijke rekening staande bedrag zal daarom worden toegewezen.
de proceskosten
5.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.197,72

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.150,00,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.197,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.