ECLI:NL:RBNHO:2025:7295

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/15/355684 / JU RK 24-1185
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) om het perspectiefbesluit te toetsen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectiefbesluit van de GI onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de GI opgedragen om het perspectief van [de minderjarige] nader te onderzoeken, waarbij de mogelijkheden en ontwikkelingen van beide ouders betrokken moeten worden. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 11 oktober 2025, omdat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt in het pleeggezin en er meer duidelijkheid moet komen over de vraag of (een van) de ouders in staat zijn om de zorg voor hem op zich te nemen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/355684 / JU RK 24-1185
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Jeugdbescherming Regio Amsterdam,gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. L.P. Lagerweij, kantoorhoudende te Delft,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. J. van Koesveld, kantoorhoudende te Utrecht,
de pleegouders,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 9 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de beschikking van de kinderrechter van 12 maart 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief met bijlagen van mr. Lagerweij, ontvangen op 2 mei 2025;
  • de aanvullende stukken van de GI, met bijlagen, waaronder het perspectiefbesluit van 6 mei 2025, ontvangen op 9 mei 2025 en 13 mei 2025.
1.2.
Bij de hiervoor genoemde beschikking van 9 oktober 2024 is het verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen voor de duur van zes maanden. Voor de overige zes maanden is het verzoek aangehouden in afwachting van de stand van zaken rondom de ontwikkeling van [de minderjarige] .
1.3.
Bij de hiervoor genoemde beschikking van 12 maart 2025 is de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 22 mei 2025 omdat Levvel meer tijd nodig had om de uitvoering van de beoordelingsboog van [de minderjarige] aan te leveren. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.4.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • [de halfzus] , de halfzus van [de minderjarige] , als informant;
  • [gedragsdeskundige] , gedragsdeskundige bij Levvel, als informant;
  • [pleegzorgwerker] , pleegzorgwerker bij Levvel, als informant.
1.5.
De moeder en de vader (voor zover nodig) zijn ter zitting bijgestaan door twee tolken in de [taal] taal.
1.6.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) omdat het op grond van artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vereiste advies van de Raad bij een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing van langer dan twee jaar niet is overgelegd.
1.7.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan [medewerker] van het Leger des Heils, ter ondersteuning van de moeder.

2.De feiten

2.1.
De moeder, de vader en [de minderjarige] hebben de [nationaliteit] nationaliteit.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 18 juni 2022 [de minderjarige] voorlopig onder
toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Ook heeft de kinderrechter op 18 juni 2022 een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 juli 2023 is [de minderjarige] met ingang van
13 juli 2023 wederom voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken, is verlengd en nu nog voortduurt tot 11 oktober 2025.
2.6.
Bij voorgaande beschikking is ook een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] met ingang van 13 juli 2023 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging daarna is verlengd en nu nog voortduurt tot 22 mei 2025.
2.7.
Op 6 mei 2025 heeft de GI een perspectiefbesluit genomen, dat inhoudt dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij (een van zijn) ouders ligt, maar elders.

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI handhaaft het resterende deel van haar verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing
.
3.2.
De GI heeft per brief van 23 april 2025 aan de moeder en per ongedateerde brief aan de vader het voornemen uitgesproken om een perspectiefbesluit te nemen. Op 6 mei 2025 heeft de GI het perspectiefbesluit genomen dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij een van de ouders ligt en niet langer zal worden gewerkt aan een thuisplaatsing van [de minderjarige] . De GI verzoekt – zo begrijpt de rechtbank – dit besluit in de onderhavige procedure te toetsen.
3.3.
De GI heeft het perspectiefbesluit als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] is inmiddels bijna twee jaar uit huis geplaatst vanwege zorgen over alcohol- en mogelijk drugsgebruik van de moeder, de onhygiënische woonsituatie en huiselijk geweld. Daarnaast vertoonde de vader tekenen van drugsgebruik. De moeder heeft in de afgelopen twee jaar stappen gezet in het kader van haar alcoholverslavingsproblematiek; zij is tweemaal opgenomen geweest bij Brijder en is sinds begin 2024 clean. De moeder verblijft bij het Leger des Heils. Om te onderzoeken of een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder mogelijk zou zijn, is de beoordelingsboog ingezet. Omdat de moeder niet voldoet aan de basisvoorwaarden, namelijk een stabiele woonsituatie, kon het onderzoek niet worden afgenomen en is in plaats daarvan een 0-meting uitgevoerd. De GI heeft zorgen over het sensitief en responsief handelen van de moeder, evenals over haar mentaliserend vermogen. Sociaal-emotioneel en mogelijk ook cognitief gezien, groeit [de minderjarige] zijn ouders voorbij.
Gelet op de ontwikkeling van [de minderjarige] en zijn behoefte aan structuur en duidelijkheid over de toekomst, acht de GI het in het belang van [de minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats bij de pleegouders te behouden en verder te werken aan het model ‘opgroeien in twee families’. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed binnen het pleeggezin, waar hij op een trauma sensitieve manier wordt opgevoed. [de minderjarige] heeft nu de leeftijd waarop hij belangrijke ontwikkelingsfasen door gaat maken. Bepaalde trauma-gerelateerde gedragingen, zoals het heftig schrikken van geschreeuw, kunnen binnen de therapeutische setting van het pleeggezin adequaat worden aangepakt. Iedere aanpassing van leefomgeving doet wat met [de minderjarige] zijn gevoel van veiligheid.
3.4.
Namens de GI is hier ter zitting aan toegevoegd dat het document ‘Voorwaarden van Pedagogische opvoedafwegingen bij uithuisplaatsing’ niet direct na de uithuisplaatsing is opgesteld. Daarom is dit later in het proces alsnog op schrift gezet door de huidige jeugdbeschermer. De voorwaarden zijn wel door de pleegzorgwerker met de ouders besproken in het kader van de beoordelingsboog. De GI is van mening dat nu een besluit moet worden genomen waar [de minderjarige] op gaat groeien; in het belang van [de minderjarige] kan niet gewacht worden tot de moeder een stabiele woonsituatie heeft. De reden dat het perspectiefbesluit enkel over de situatie bij de moeder gaat, is dat [de minderjarige] ook vanuit de moeder uithuisgeplaatst is.

4.De standpunten

4.1.
De moeder en haar advocaat hebben mede aan de hand van overlegde pleitaantekeningen aangevoerd dat een uithuisplaatsing gericht dient te zijn op een terugplaatsing bij de ouders. Na de beschikking van 9 oktober 2024 is een vaste jeugdbeschermer aangesteld en lag de nadruk niet op terugplaatsing bij de moeder en het onderzoeken van de mogelijkheden daartoe en ook niet op het uitbreiden van de omgang. De omgang is bijna plichtmatig, zeer beperkt, uitbreid; van uitbreiding naar een substantieel contact is nooit sprake geweest. De nadruk lag vooral op de beoordelingsboog en het nemen van een perspectiefbesluit.
Het nemen van een perspectiefbesluit veronderstelt dat in de voorafgaande periode intensief is gewerkt aan de versterking van het opvoedingsklimaat bij de ouders. Pas als dat niet slaagt, kan worden overgegaan tot het nemen van een perspectiefbesluit. Uit voornoemde beschikking blijkt juist dat deze inspanningen onvoldoende geleverd zijn. De moeder stelt dat er vanuit de GI weinig is gebeurd. Zo is haar geen opvoedondersteuning aangeboden en was ook niet duidelijk waar zij aan moet werken. In reactie op een e-mail van de advocaat hierover, heeft de GI het document ‘Voorwaarden van Pedagogische opvoedafwegingen bij uithuisplaatsing’ verstuurd. Maar de moeder heeft nooit het idee of het gevoel gehad dat deze voorwaarden terugplaatsing van [de minderjarige] tot doel hebben gehad. Ondertussen heeft de moeder hard aan zichzelf gewerkt. Zo is zij al langere tijd abstinent van alcohol en heeft zij zich onttrokken aan de (gewelddadige) relatie. Zij werkt fulltime en heeft inmiddels een vaste baan. Ook staat de moeder op de wachtlijst voor een omklapwoning. Daar kan [de minderjarige] het eerste jaar weliswaar niet wonen, maar hij kan er wel verblijven en het biedt de mogelijkheid om de omgangsregeling fors uit te breiden. Verder heeft de moeder via het Leger des Heils een verwijzing gekregen voor een psycholoog. Gezien het voorgaande stelt de moeder zich dan ook op het standpunt dat het perspectiefbesluit te vroeg genomen is en niet in het belang van [de minderjarige] is. De moeder is van mening dat terugplaatsing bij haar in het belang van [de minderjarige] is en zij heeft verzocht daar vol op in te zetten.
4.2.
De vader en zijn advocaat hebben ter zitting naar voren gebracht dat het perspectiefbesluit niet alleen gericht moet zijn op de moeder, maar ook op de vader. Een kind heeft het recht om door zijn eigen ouders te worden opgevoed. De vader is van mening dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat [de minderjarige] niet kan opgroeien bij de beide ouders afzonderlijk, waarbij hij de eerste periode bij de vader kan zijn. De wens van de ouders is om samen een situatie in de vorm een co-ouderschap te creëren. Uit het dossier blijkt dat de moeder enorme stappen maakt. Bij de vader wordt geen bezwaar voor terugplaatsing gezien. Er is alleen opgenomen dat de vader niet erkent wat er in het verleden is gebeurd. De vader erkent dit wel, maar hij heeft het recht daar zijn eigen visie op te hebben. Hij geeft aan dat drank- en drugsgebruik niet meer aan de orde is, afgezien van incidenteel een glas alcohol. De vader begrijpt niet dat er vanaf het moment dat [de minderjarige] uit huis is geplaatst geen uitbreiding in de omgangsregeling heeft plaatsgevonden. De omgang is enkel uitgebreid van een naar twee uur per twee weken, waardoor in dit geval ieder inhoudsvol contact en de mogelijkheid tot gezonde hechting, teniet worden gedaan. In het kader van de ondertoezichtstelling en aan het basale doel terugwerken naar huis, is niets gebeurd. Op basis van de overgelegde stukken ziet de advocaat geen enkele aanleiding dat het perspectiefbesluit nu genomen moet worden en dat van een terugplaatsing geen sprake kan zijn. De vader begrijpt echter ook dat [de minderjarige] niet nu direct naar huis kan terugkeren. Gelet hierop is namens de vader verzocht om de machtiging voor een hele korte periode af te geven met daarbij het verzoek om een reëel onderzoek te laten uitvoeren gericht op een terugplaatsing bij de vader.
4.3.
De pleegmoeder heeft ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] zich thuis voelt bij de pleegouders; hij krijgt alle kansen om zich te ontwikkelen. De pleegmoeder merkt wel dingen op als hij omgang heeft, maar verder laat hij het waar het hoort en gaat verder met spelen. [de minderjarige] is heel leerbaar en een fijn kind dat zelfverzekerd over komt. [de minderjarige] loopt er nog niet op vast dat nog niet formeel is vastgelegd waar hij op gaat groeien; hij neemt de dingen zoals ze zijn en denkt er niet over na. Voordat hij beseft wat er is gebeurd in zijn leven, is het misschien twee jaar later. De pleegmoeder heeft aangegeven dat [de minderjarige] bij haar en de pleegvader kan blijven wonen. Zij heeft wel benadrukt dat hij redelijk verwaarloosd was toen hij bij hen werd geplaatst. De halfzus van [de minderjarige] heeft een grote rol gespeeld in zijn leven; zij heeft in die tijd haar baan opgezegd om hem naar school te kunnen brengen.

5.De mening van de informanten

5.1.
De pleegzorgwerker heeft ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] op zijn manier toekomstgericht bezig is. Hij zegt dat hij het fijn vindt om naar ouders te gaan en hij vindt het leuk om met hen te spelen, maar hij wil daar niet blijven slapen. Op onverwachte momenten laat hij bij de pleegouders wat dingen los over wat hij in de thuissituatie bij de ouders heeft meegemaakt. [de minderjarige] is zeven jaar maar hij heeft ontzettend veel meegemaakt in zijn leven. Het is nooit de insteek geweest om het contact met de ouders te ontnemen. In het hier en nu ondervindt [de minderjarige] wel degelijk de impact van zijn verleden. Dat de ouders zoals zij zelf zeggen geen fijne relatie hebben gehad, is een understatement; [de minderjarige] is blootgesteld aan een ernstige vorm van huiselijk geweld waardoor hij traumagerelateerd gedrag laat zien bijvoorbeeld als iemand hard praat. Hij heeft een opvoeder nodig die hem sensitief op kan vangen, anders zal dat een stagnatie opleveren in zijn ontwikkeling. [de minderjarige] heeft een grote dosis veerkracht en hij verdient het om die veerkracht ook te behouden. Hij heeft duidelijkheid nodig zodat hij zich in alle veiligheid kan blijven ontwikkelen.
5.2.
De gedragsdeskundige heeft naar voren gebracht dat [de minderjarige] zich alleen kan uitspreken over onveilige situaties die hij heeft meegemaakt als hij zich veilig voelt. Nu de ouders niet naar [de minderjarige] uit kunnen spreken dat zij dingen niet goed hebben gedaan, zal [de minderjarige] bij een eventuele terugplaatsing ervaren dat hij terug moet naar een onveilig situatie. Het blijft echter altijd een afweging of de periode van onzekerheid nog kan voortduren of dat ingezet moet worden op omgang met de ouders en opgroeien bij de pleegouders.
5.3.
De Raad heeft ter zitting aangegeven niet achter het perspectiefbesluit van de GI te kunnen staan. De Raad is van mening dat het besluit te vroeg is genomen. Het besluit is onvoldoende toegespitst op eventuele mogelijkheden of voorwaarden voor terugplaatsing. Er wordt te veel naar het verleden gekeken. [de minderjarige] is nog zo jong en heeft slechts een uur extra omgang gehad met zijn vader en zijn moeder. De Raad ziet dat niet als toewerken naar een uitbreiding. Daarbij komt dat de moeder geen stappen kon zetten omdat er lange tijd geen vaste jeugdbeschermer bij het gezin betrokken was, die is pas eind oktober 2024 aangesteld. De Raad is van mening dat het traject Hecht moet worden voortgezet en dat ook beter naar de situatie van de vader gekeken moet worden. De moeder zet nu stappen en er is geen sprake van dat zij haar gezag misbruikt.
In het kader van de toetsing op grond van artikel 1:265j, derde lid, BW adviseert de Raad wel om de uithuisplaatsing te verlengen voor de resterende termijn van het verzoek, met daarbij de duidelijke opdracht dat opnieuw gekeken moet worden naar de mogelijkheden bij de ouders. Uit dat onderzoek zal duidelijk moeten blijken of de ouders de opvoeding van [de minderjarige] aankunnen of niet en of co-ouderschap tot de mogelijkheden behoort. De voorwaarden zoals die aan de moeder zijn gesteld, zijn nooit eerder aan de ouders gesteld.

6.De verdere beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
Door de omstandigheid dat de moeder, de vader en [de minderjarige] de [nationaliteit] nationaliteit hebben, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het (deels aangehouden) verzoek van de GI. Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] zich in Nederland bevindt, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek jo. artikel 7 Brussel II ter rechtsmacht toe ter zake van het verzoek. Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht op het verzoek van toepassing is. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
ten aanzien van het perspectiefbesluit
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter voorbereiding kan worden voorgelegd. In dit arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dit is in dit geval aan de orde bij de beoordeling van de resterende termijn van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Hierna zal dan ook worden overgegaan tot het beoordelen van het perspectiefbesluit.
6.3.
Uit de stukken en wat op de zitting is besproken blijkt het volgende. [de minderjarige] is twee jaar geleden uit huis geplaatst in het huidige pleeggezin omdat er in de thuissituatie sprake was van een zeer onveilige situatie waarbij [de minderjarige] is blootgesteld aan huiselijk geweld en drugs- dan wel alcoholgebruik. Verder waren er concrete zorgen over een verwaarloosde en vervuilde opvoedomgeving en dus over de acute fysieke en emotionele veiligheid van [de minderjarige] . De moeder heeft in de afgelopen twee jaar hard aan zichzelf gewerkt. Zij is inmiddels een jaar abstinent van alcohol en van huiselijk geweld tussen de ouders is geen sprake meer nu hun relatie is geëindigd en zij apart wonen. De moeder is op dit moment druk bezig haar eigen leven weer op orde te krijgen. Gebleken is dat de situatie bij de moeder nu anders is dan aan het begin van de kinderbeschermingsmaatregelen; haar leven is bovendien nog volop in ontwikkeling. De rechtbank constateert dat de GI mede naar aanleiding van de beschikking van 9 oktober 2024 onderzoek is gaan doen naar het perspectief van [de minderjarige] . Bij een dergelijk onderzoek dient nadrukkelijk ook onderzocht te worden of [de minderjarige] teruggeplaatst kan worden bij een van de ouders en wat daarvoor nodig is. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende opgepakt. Voor het goed kunnen beoordelen of een terugplaatsing bij een van de ouders mogelijk is, is in dit geval een uitbreiding van de omgangsregeling noodzakelijk. Daar is geen sprake van geweest, nu de omgangsregeling voor beide ouders met slechts een uur is uitgebreid tot twee uur omgang om de week. Het onderzoek is wat dat betreft te eenzijdig geweest en te zeer ingestoken vanuit de vaststelling dat [de minderjarige] op dit moment op zijn plek zit in het pleeggezin, waar hij zich goed voelt en zich positief weet te ontwikkelen. Dat is uiteraard een groot goed en de pleegouders zijn daarmee van zeer grote waarde voor [de minderjarige] . Evenwel is niet gebleken dat in het onderzoek naar [de minderjarige] perspectief, de positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder en de verdere mogelijkheden daarin voldoende zijn meegewogen, en evenmin dat is gekeken of de vader [de minderjarige] kan bieden wat hij nodig heeft. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat niet alleen onderzoek wordt gedaan naar wat [de minderjarige] nu nodig heeft, maar ook naar de (nieuwe) situatie en opvoedvaardigheden van de ouders afzonderlijk en de vraag of zij, op termijn, in staat zijn [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het door de GI genomen perspectiefbesluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en zal het huidige perspectiefbesluit niet onderschrijven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [de minderjarige] nog niet lijkt vast te lopen op de onzekerheid rondom zijn opgroeiperspectief.
6.4.
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank erop aandringt dat de GI het perspectief van [de minderjarige] (nader) onderzoekt. Daarbij zullen de mogelijkheden en verdere ontwikkelingen van allebei de ouders nadrukkelijk moeten worden betrokken, zonder overigens uit het oog te verliezen dat het voor [de minderjarige] , gelet op zijn leeftijd, steeds belangrijker wordt om te weten waar hij zal gaan opgroeien.
overwegingen rechtbank ten aanzien van de uithuisplaatsing
6.5.
Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat een thuisplaatsing op dit moment niet aan de orde is. [de minderjarige] woont inmiddels bijna twee jaar in het pleeggezin en ontwikkelt zich daar goed. De rechtbank acht een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing [1] noodzakelijk om meer duidelijkheid te krijgen over de vraag of (een van) de ouders in staat zullen zijn om binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn de zorg op zich te nemen en bij zijn behoeftes aan kunnen sluiten. De resterende termijn van het verzoek zal daarom worden toegewezen.
6.6.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg tot 11 oktober 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025 door mr. C.E. Voskens, voorzitter, mr. E.C.M. van Mierlo en mr. M.H. Simons, allen kinderrechters, in aanwezigheid van S.M.J. Boon als griffier, en op schrift gesteld op 3 juni 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.