In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen British Airways Plc, vertegenwoordigd door mr. J.J.O. Zandt, voor compensatie van een geannuleerde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met British Airways voor vlucht BA435 van Amsterdam naar Londen op 27 september 2023, die werd geannuleerd. AirHelp vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annuleringen, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht met een vertraging van minder dan twee uur.
De vervoerder stelde dat de passagier was omgeboekt naar vlucht BA8454, waarmee hij met minder dan twee uur vertraging op de eindbestemming aankwam. AirHelp betwistte dit en voerde aan dat de passagier was omgeboekt naar vlucht BA433, die met meer dan twee uur vertraging aankwam. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende bewijs had geleverd dat de passagier uiteindelijk met vlucht BA8454 is meegevlogen, en dat de vordering van AirHelp daarom werd afgewezen. AirHelp werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 80,00 werden vastgesteld, plus nakosten en wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vervoerders om adequaat bewijs te leveren van omboekingen en de impact daarvan op compensatieclaims. De kantonrechter heeft de vordering van AirHelp afgewezen en de proceskosten aan AirHelp opgelegd, wat een belangrijke uitspraak is in het kader van luchtvaartcompensatie en de rechten van passagiers.