In deze zaak hebben passagiers compensatie aangevraagd van de luchtvaartmaatschappij Ryanair DAC vanwege een vertraagde vlucht van Malaga naar Amsterdam-Schiphol op 28 juni 2024. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vroegen compensatie aan op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Ryanair, voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen van de luchtverkeersleiding en operationele verstoringen van de dag ervoor. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat deze omstandigheden daadwerkelijk de vertraging van de vlucht hadden veroorzaakt. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet had onderbouwd dat het onmogelijk was om het toestel tijdig in te zetten of een ander toestel te gebruiken. Hierdoor werd het verzoek van de passagiers toegewezen, en werd Ryanair veroordeeld tot betaling van € 3.600,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagiers toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen. De beschikking werd gegeven door kantonrechter M.W. Koenis en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.