ECLI:NL:RBNHO:2025:740

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
11446513
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonbetaling en ontslag op staande voet van een werknemer met psychische problemen

In deze zaak vordert een werknemer in kort geding betaling van loon van zijn werkgever, die het loon ten onrechte heeft stopgezet en de werknemer op staande voet heeft ontslagen. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is en dat de werknemer recht heeft op loonbetaling. De werknemer, werkzaam als Chief Technology Officer, heeft psychische problemen en was gedwongen opgenomen in een psychiatrische instelling. De kantonrechter stelt vast dat de werknemer een spoedeisend belang heeft bij de loonvordering, maar wijst de vordering tot betaling van achterstallig loon over een langere periode af, omdat deze niet spoedeisend is. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werknemer (statutair) bestuurder is, waardoor de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen. De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling van het loon over de periode van 1 september 2024 tot 27 december 2024, inclusief vakantietoeslag en emolumenten. Daarnaast wordt de werkgever veroordeeld tot het inschakelen van een bedrijfsarts en het betalen van de huur van de werknemer aan de verhuurder. De vordering van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot het afgeven van bedrijfseigendommen wordt afgewezen, omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De proceskosten worden toegewezen aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11446513 \ KG EXPL 24-155
Vonnis in kort geding van 13 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.T. Panneflek,
tegen
[gedaagde ],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde ] ,
gemachtigde: mr. S. Remers.
De zaak in het kortIn deze zaak vordert een werknemer in kort geding betaling van loon. De kantonrechter wijst de vordering toe. De kantonrechter oordeelt dat het loon ten onrechte is stopgezet en dat de werknemer ten onrechte op staande voet is ontslagen. De vordering tot betaling van loon over een periode in het verleden wordt afgewezen, vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde ] op 18 december 2024 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 december 2024. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [eiser] heeft een pleitnota overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen met e-mails van 24, 27, 28, 29 en 30 december 2024 nog stukken toegestuurd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1 februari 2022 in dienst van [gedaagde ] . De functie van [eiser] is Chief Technology Officer met een salaris van € 4.300,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag van 8% en overige emolumenten.
2.2.
[gedaagde ] betaalt de huisvestingskosten van [eiser] van € 1.083,00 per maand rechtstreeks aan de verhuurder.
2.3.
[eiser] komt uit Rusland en verblijft op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Nederland.
2.4.
[eiser] heeft 10% van de aandelen van [gedaagde ] en staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd als bestuurder van [gedaagde ] .
2.5.
In de periode van 21 augustus 2024 tot en met 30 oktober 2024 is [eiser] vanwege psychische problemen gedwongen opgenomen geweest op de afdeling High Intensive Care Psychiatrie van [ziekenhuis] .
2.6.
Per e-mail van 24 december 2024 heeft [gedaagde ] aan [eiser] laten weten dat er op 27 december 2024 een buitengewone vergadering van aandeelhouders zal plaatsvinden, waarbij onder andere het voorgenomen besluit tot zijn ontslag wordt behandeld.
2.7.
[gedaagde ] heeft [eiser] op 27 december 2024 bericht dat het besluit is genomen om [eiser] als bestuurder en als werknemer van [gedaagde ] op staande voet te ontslaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde ] tot betaling van loon van € 4.300,00 bruto per maand vanaf 1 september 2024, achterstallig loon van februari 2022 tot augustus 2024, vakantietoeslag tot en met mei 2024, en wettelijke verhoging en rente. Verder vordert [eiser] verstrekking van deugdelijke specificaties en nakoming van de afspraak tot betaling van de huur vanaf 1 oktober 2024. [eiser] vindt – kort weergegeven – dat hij recht heeft op loon, omdat er geen reden was voor stopzetting van het loon en het ontslag op staande voet niet geldig is.
3.2.
[gedaagde ] voert verweer. Volgens [gedaagde ] is de kantonrechter niet bevoegd om over de zaak te oordelen en kan de vordering in dit kort geding niet worden toegewezen. Ook doet [gedaagde ] een beroep op verrekening. [gedaagde ] heeft als tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] bij wijze van voorlopige voorziening gebiedt om binnen een week na het vonnis de aan hem door [gedaagde ] ter beschikking gestelde bedrijfseigendommen in deugdelijke staat af te geven aan [gedaagde ] .

4.De beoordeling van de vordering

is de kantonrechter bevoegd?
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de wet volgt dat de rechtbank bevoegd is, en niet de kantonrechter, als [eiser] (statutair) bestuurder is van [gedaagde ] , zoals [gedaagde ] stelt. [1]
4.2.
[gedaagde ] heeft echter tegenover de betwisting daarvan door [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] inderdaad (statutair) bestuurder is. Voor een benoeming tot (statutair) bestuurder is een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders vereist. Van een dergelijk besluit is niet gebleken. Er is geen schriftelijk besluit en er zijn ook geen andere stukken waaruit zo’n benoeming blijkt. De inschrijving van [eiser] als bestuurder in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is niet genoeg om [eiser] als bestuurder aan te merken.
4.3.
De kantonrechter is dus bevoegd.
is er een spoedeisend belang bij de loonvordering?
4.4.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering tot loonbetaling vanaf 1 sep-tember 2024, omdat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van dat loon. Voor de ge-vorderde wettelijke verhoging geldt dan hetzelfde. Het door [gedaagde ] genoemde restitutie-risico legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal.
4.5.
Bij de loonvordering over de periode februari 2022 tot augustus 2024, en de vor-dering van vakantiegeld over de periode tot mei 2024, heeft [eiser] geen spoedeisend belang, omdat het gaat om een periode die te ver in het verleden ligt. Overigens is er over deze vor-deringen ook een zodanige discussie dat die vorderingen zich niet lenen voor een beoorde-ling in kort geding. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
is er recht op loon over de periode 1 september 2024 tot 27 december 2024?
4.6.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] wegens ziekte ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid en dat [eiser] recht heeft op volledige loondoorbetaling tijdens ziekte.
4.7.
Het enige verweer van [gedaagde ] is een beroep op verrekening. [gedaagde ] stelt dat zij [eiser] terecht op staande voet heeft ontslagen en in verband daarmee aanspraak heeft op schadevergoeding en boetes. Aan een beroep op verrekening kan de kantonrechter voorbij-gaan, als de gegrondheid daarvan niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. [2] Dat is hier het geval en het beroep op verrekening wordt daarom verworpen. Hierna wordt namelijk geoor-deeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en naar verwachting in een gewone procedure (bodemprocedure) zal worden vernietigd.
4.8.
Dit betekent dat [gedaagde ] zal worden veroordeeld tot betaling van € 4.300,00 bruto per maand aan loon over 1 september 2024 tot 27 december 2024, te vermeerderen met de vakantietoeslag en emolumenten.
4.9.
Ook zal [gedaagde ] worden veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke bruto/ netto specificaties. De gevorderde dwangsom van € 250,00 per dag is toewijsbaar met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, met een maximum van
€ 5.000,00.
4.10.
De wettelijke verhoging over het achterstallig loon wordt toegewezen zoals gevor-derd. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot matiging, omdat het ernstig verwijtbaar is dat [gedaagde ] geen loon heeft betaald. [gedaagde ] had in feite geen enkele reden om het loon tijdens ziekte niet te betalen, heeft geen bedrijfsarts ingeschakeld en weet dat [eiser] een kwetsbare werknemer is met psychische problemen, die gedwongen opgenomen is geweest.
4.11.
De gevorderde wettelijke verhoging wordt daarom toegewezen, net als de wettelijke rente.
is het ontslag op staande voet geldig?
4.12.
[gedaagde ] heeft [eiser] op 27 december 2024 op staande voet ontslagen. [gedaagde ] heeft als dringende reden voor dat ontslag genoemd de onacceptabele werkhouding en het gedrag van [eiser] , te laat komen, gebruik van drugs, onbereikbaar zijn en het niet leveren van de kwaliteit die klanten mogen verwachten. Verder is als dringende reden vermeld dat [eiser] in augustus 2024 een zogenoemde
‘logic bomb’heeft geplaatst bij een klant van [gedaagde ] en dat [eiser] op 19 december 2024 berichten naar een klant van [gedaagde ] en naar de echtgenote van de bestuurder van [gedaagde ] heeft gestuurd met schadelijke en beledigen-de uitlatingen.
4.13.
De kantonrechter ziet anders dan [gedaagde ] geen dringende reden voor een ontslag op staande voet.
4.14.
Voor gedragingen van [eiser] die zouden hebben plaatsgevonden in de periode tot en met augustus 2024 ziet de kantonrechter niet in dat deze nog ten grondslag kunnen worden gelegd aan het ontslag op staande voet op 27 december 2024. [gedaagde ] was immers al lan-gere tijd met die gedragingen bekend, maar is naar aanleiding daarvan niet onverwijld over-gegaan tot ontslag op staande voet en heeft die reden ook niet onverwijld meegedeeld.
4.15.
Voor de door [gedaagde ] genoemde dringende redenen die zich zouden hebben voor-gedaan in de periode na augustus 2024 is van belang dat vaststaat dat [eiser] in ieder geval sinds 21 augustus 2024 te maken heeft met ernstige psychiatrische problemen en dat hij tot en met 30 oktober 2024 gedwongen was opgenomen op een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. Voldoende aannemelijk is dat alle aan [eiser] verweten gedragingen, met name de op 19 december 2024 verstuurde whatsappberichten aan een klant van [gedaagde ] en aan de echtgenote van de bestuurder van [gedaagde ] , samenhangen met die stoornis en daardoor worden veroorzaakt. Dat geldt overigens ook voor de
‘logic bomb’die [eiser] op 27 augus-tus 2024 zou hebben verstuurd. Alleen al gelet daarop kunnen die gedragingen niet als een dringende reden voor een ontslag op staande voet worden aangemerkt. Dat is temeer het geval, omdat aannemelijk is dat die gedragingen mede zijn ingegeven door de problemen van [eiser] met de stopzetting van zijn loon, de stopzetting van de betaling van zijn huur en de problemen met zijn verblijfsrechten, die alle door toedoen van [gedaagde ] zijn veroorzaakt.
4.16.
De conclusie is daarom dat naar verwachting in een gewone procedure het ontslag op staande voet zal worden vernietigd en de arbeidsovereenkomst dus zal voortduren na 27 december 2024. De advocaat van [eiser] heeft tijdens de zitting gezegd dat nog een verzoek-schrift zal worden ingediend waarin om vernietiging van het ontslag op staande voet wordt verzocht, binnen de vervaltermijn van twee maanden.
4.17.
[gedaagde ] zal daarom ook worden veroordeeld tot betaling van het loon na 27 de-cember 2024. De vorderingen tot betaling van de wettelijke verhoging en wettelijke rente, en tot verstrekking van loonspecificaties, worden afgewezen, omdat niet vaststaat dat [gedaagde ] te laat zal betalen en zal nalaten loonspecificaties te verstrekken.
moet een bedrijfsarts worden ingeschakeld?
4.18.
Aangenomen moet worden dat [eiser] nog steeds wegens ziekte ongeschikt is voor zijn werk. Hij heeft er dus een spoedeisend belang bij dat een bedrijfsarts wordt ingescha-keld om hem te begeleiden en de re-integratiemogelijkheden te beoordelen.
4.19.
[gedaagde ] is op grond van de wet en regelgeving ook verplicht om een bedrijfsarts in te schakelen. [3] Dat heeft zij tot op heden niet gedaan.
4.20.
Deze vordering in dit kader van [eiser] zal daarom worden toegewezen in die zin dat [gedaagde ] wordt veroordeeld tot het inschakelen van een bedrijfsarts binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis. Dit betekent niet dat er ook al binnen veertien dagen een af-raak moet zijn van [eiser] met de bedrijfsarts, maar wel dat [gedaagde ] ervoor zorg moet drag-en dat binnen die termijn een bedrijfsarts is ingeschakeld die de vereiste stappen gaat zetten, en dat daarvan mededeling wordt gedaan aan [eiser] . De gevorderde dwangsom van
€ 250,00 per dag is toewijsbaar met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 5.000,00.
moet de huur worden betaald?
4.21.
[eiser] heeft ook een spoedeisend belang bij de vordering tot betaling van de huur, vanwege de aard daarvan.
4.22.
[eiser] vordert nakoming van de afspraak dat [gedaagde ] rechtstreeks aan de verhuur-der de huur van € 1.083,00 per maand betaalt. [gedaagde ] betwist deze afspraak niet en betaal-de ook de huur aan de verhuurder tot 1 oktober 2024. Het beroep van [gedaagde ] op verreke-ning gaat ook hier niet op, omdat niet eenvoudig kan worden vastgesteld dat dit beroep terecht is.
4.23.
[gedaagde ] zal dus worden veroordeeld om aan de verhuurder van [eiser] een bedrag van € 1.083,00 per maand te betalen voor de huurwoning van [eiser] .
4.24.
De door [eiser] gevorderde dwangsom kan ook worden toegewezen. In het algemeen geldt dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in het geval van een veroordeling tot be-taling van een geldsom. [4] Maar hier gaat het om een veroordeling van [gedaagde ] tot betaling van een geldsom aan een derde partij, de verhuurder van [eiser] . Die veroordeling kan [eiser] niet door middel van beslag executeren, omdat [gedaagde ] niet aan hem hoeft te betalen. [eiser] heeft dus belang bij de mogelijkheid om door middel van de oplegging van een dwang-som die betaling af te dwingen. De dwangsom zal daarom worden toegewezen tot een be-drag van € 250,00 per dag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, met een maximum tot een bedrag van € 5.000,00.
overige vorderingen
4.25.
[eiser] vordert verder een afwijzing van het beroep op verrekening door [gedaagde ] en te bepalen dat de verschuldigde betalingen moeten worden gedaan zonder de mogelijkheid van verrekening. Bij deze vordering heeft [eiser] geen belang, omdat een verwerping van het beroep op verrekening al besloten ligt in het oordeel hiervóór.
proceskosten
4.26.
[gedaagde ] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,41
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
Totaal
1.336,41

5.De beoordeling van de tegenvordering

5.1.
De tegenvordering van [gedaagde ] om [eiser] te veroordelen ter beschikking gestelde bedrijfseigendommen af te geven aan [gedaagde ] , wordt afgewezen. Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en dat de arbeidsovereenkomst voort-duurt. Er is daarom geen grondslag of reden om [eiser] te veroordelen bedrijfseigendommen af te geven aan [gedaagde ] .
5.2.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde ] , omdat zij ongelijk krijgt. Van-wege de samenhang tussen de vordering van [eiser] en de tegenvordering van [gedaagde ] wor-den deze kosten op nihil vastgesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde ] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.300,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en emolumenten, vanaf 1 september 2024 tot 27 december 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon van september met ingang van 16 oktober 2024 en over loon daarna vanaf de datum van opeisbaarheid, tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde ] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging over het loon van 1 september 2024 tot 27 december 2024;
6.3.
veroordeelt [gedaagde ] tot het verstrekken van deugdelijke loonspecificaties over de periode 1 september 2024 tot 27 december 2024, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde ] met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van
€ 5.000,00 is bereikt;
6.4.
veroordeelt [gedaagde ] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.300,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en emolumenten, vanaf 27 december 2024 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
6.5.
veroordeelt [gedaagde ] om binnen een week na betekening van dit vonnis een bedrijfsarts in te schakelen ten behoeve van de ziekteverzuimbegeleiding van [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde ] met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
6.6.
veroordeelt [gedaagde ] om aan de verhuurder van [eiser] te betalen een bedrag van € 1.083,00 per maand voor de huurwoning aan [adres] in [plaats 1] vanaf 1 oktober 2024 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgelding is geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde ] met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
6.7.
veroordeelt [gedaagde ] in de proceskosten van € 1.336,41;
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.10.
wijst de vordering af;
6.11.
veroordeelt [gedaagde ] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 2:241 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 6:136 BW.
3.Artikel 14 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 2 lid 2 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar.
4.Artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.