ECLI:NL:RBNHO:2025:7411

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/15/366509 TH ZA 25-3
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van het tijdelijk huisverbod en contactverbod met minderjarig kind

Op 25 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding betreffende de verlenging van een tijdelijk huisverbod en een contactverbod met de dochter van verzoeker. Verzoeker, de burgemeester van de gemeente [gemeente], had beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juni 2025, waarbij het huisverbod en contactverbod met zijn echtgenote en dochter waren verlengd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien het nog geldende huisverbod. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 was verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig, terwijl zijn echtgenote niet ter zitting verscheen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep deels gegrond en vernietigde het bestreden besluit wat betreft de verlenging van het contactverbod met de dochter van verzoeker, maar wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende aanleiding was voor de verlenging van het contactverbod, gezien de overeenstemming tussen verzoeker, zijn echtgenote en de betrokken hulpverlening over het contact onder toezicht. Echter, het huisverbod bleef van kracht, omdat er nog geen duurzame veiligheidsafspraken waren gemaakt. De uitspraak benadrukte het belang van de veiligheid van de echtgenote en dochter van verzoeker, en de voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheden gebruik had kunnen maken met betrekking tot het huisverbod.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorzieningenrechter
Wet tijdelijk huisverbod
zaak-/rekestnummers: C/15/366509 TH ZA 25-3 (voorlopige voorziening)
C/15/366506 FA RK 25-3047 (beroep)

Mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2025

in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.M. Swinkels, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Hausenblasová, griffier,
naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tevens in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb in de zaak van:

[verzoeker] , verzoeker, tevens eiser, hierna te noemen: verzoeker,

wonende te [plaats] ,
gemachtigde mr. B. Çiçek, advocaat te Breda,
tegen

de burgemeester van de gemeente [gemeente] , verweerder,

zetelende te [plaats] ,
gemachtigde F. Brouwer,
in welke zaak belanghebbende is:

[echtgenote van verzoeker] ,

hierna te noemen: echtgenote van verzoeker,
wonende te [plaats] ,
gemachtigde F. Brouwer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde;
  • verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Verzoeker en zijn gemachtigde zijn via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding gehoord.
Echtgenote van verzoeker is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 25 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep deels gegrond;
vernietigt het bestreden besluit wat betreft de verlenging van het contactverbod met de dochter van verzoeker;
wijst af het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

De gronden

De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek. Het feit dat het huisverbod nog van kracht is, brengt spoedeisendheid met zich.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest, meent de voorzieningenrechter, partijen gehoord hebbende, dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Daarom zal de voorzieningenrechter gebruikmaken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak met zaaknummer C/15/366506 FA RK 25-3047.
Bij besluit van 9 juni 2025 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod als bedoeld in de Wth en een contactverbod met zijn echtgenote en hun dochter opgelegd voor de periode van 9 juni 2025 te 19:08 uur tot 19 juni 2025 te 19:08 uur.
Bij besluit van 18 juni 2025 zijn het huisverbod en contactverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen, dus tot 7 juli 2025 te 19:08 uur.
Tegen het besluit van 18 juni 2025 (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 19 juni 2025 beroep ingesteld en ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen, namelijk schorsing van het bestreden besluit totdat op het beroepschrift is beslist en proceskostenveroordeling van verweerder.
Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat er al op 17 juni 2025 een gesprek is geweest met verzoeker, zijn echtgenote en verschillende hulpverleningsinstanties. Verder is er veiligheidsplan opgesteld. In tegenstelling tot zijn echtgenote heeft verzoeker zich op constructieve wijze opgesteld richting alle betrokken instanties. Er is geen sprake (meer) van concrete signalen van geweld of bedreiging.
In deze omstandigheden kan volgens verzoeker geen sprake zijn van een voortzetting van het gevaar. Het enkele feit dat ‘ emoties opliepen’ tijdens een gesprek is daartoe onvoldoende. Er is geen concrete onderbouwing gegeven voor enig (actueel) gevaar.
Voorts is sprake van de schending van het motiveringsbeginsel. Verweerder verwijst naar niet-geconcretiseerde spanningen en emoties, maar onderbouwt niet waarom – ondanks de hulpverlening en het veiligheidsplan – nog van een ernstige dreiging sprake zou zijn. Het besluit mist daarmee de vereiste kenbaarheid van de motieven, aldus verzoeker.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat:
  • er sprake was en nog steeds is van gevaar, want er is weliswaar een gesprek geweest maar daar zijn onvoldoende afspraken gemaakt om de veiligheid te waarborgen. De emoties liepen bij beide partijen nog hoog op. Volgens Jeugdbescherming is de situatie nu nog niet veilig genoeg voor het kind van acht maanden omdat verzoeker en zijn echtgenote nog gestrest zijn en de echtgenote van verzoeker zich nog niet veilig voelt voor omgang. Veilig Thuis en zorgpartijen hebben geadviseerd tot verlenging van het huisverbod om een nieuw afsprakenoverleg te houden en het veiligheidsplan van de Jeugdbescherming nader te bespreken;
  • verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gebruik van zijn bevoegdheid heeft kunnen maken, want de (veiligheids)situatie was ten tijde van het bestreden besluit nog onveranderd.
Op 23 juni 2025 heeft verweerder de volgende stukken ingediend:
  • het formulier Situatie ter plaatste van 9 juni 2025;
  • het formulier Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld van 9 juni 2025;
  • het besluit van 9 juni 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie van 9 juni 2025;
  • het zorgadvies van 17 juni 2025;
  • het beleidsadvies van 18 juni 2025;
  • het bestreden besluit van 18 juni 2025.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Uit de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, concludeert de voorzieningenrechter dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog steeds sprake was van een vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de echtgenote en vooral de dochter van verzoeker die met verzoeker in de woning wonen. De (veiligheids)situatie was toen nog steeds niet veranderd. Verweerder was daarom bevoegd de bestreden besluiten te nemen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken wat betreft de verlenging van het huisverbod en van het contactverbod met echtgenote van verzoeker. Het belang van veiligheid van echtgenote en dochter van verzoeker, heeft verweerder zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van verzoeker en het huisverbod aan hem kunnen opleggen. Verweerder heeft een dergelijke afweging op grond van de omstandigheden van dit geval kunnen maken.
Wat er ook zij van de stelling vanverzoeker dat het niet tot stand komen van de afspraken te wijten is aan de opstelling van zijn echtgenote, gebleken is dat er nog geen veiligheidsafspraken zijn en dat daarover binnenkort, op vrijdag 27 juni 2025 nader overleg zal zijn met de hulpverlening.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken wat betreft de verlenging van het contactverbod met dochter van verzoeker. Gebleken is dat er ten tijde van het bestreden besluit overeenstemming was tussen verzoeker, zijn echtgenote en betrokken hulpverlening over het contact van verzoeker met zijn dochter onder toezicht van de Jeugdbescherming op het kantoor van de Jeugdbescherming. Daarom was er onvoldoende aanleiding tot verlenging van het contactverbod met dochter van verzoeker.
Tot slot moet worden beoordeeld of er nu aanleiding is voor opheffing van het huisverbod omdat aangenomen kan worden dat het gevaar is geweken. Hiervoor bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding omdat er nog geen duurzame (veiligheids)afspraken die door verzoeker en belanghebbende (zijn echtgenote) worden gedragen en nagekomen.
De voorzieningenrechter verklaart daarom het beroep deels gegrond en vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk, wat betreft het contactverbod met dochter van verzoeker.
Nu de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, brengt dit mee dat verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.