ECLI:NL:RBNHO:2025:7419

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/15/363320 / HA ZA 25-149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen voormalige partners met betrekking tot de woning en verwijzing naar de kantonrechter

In deze zaak, die op 2 juli 2025 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen twee voormalige partners, aangeduid als eiser en gedaagde. Eiser vordert dat gedaagde de woning verlaat, terwijl gedaagde stelt dat hij recht heeft op huurbescherming en dat de kantonrechter bevoegd is. Eiser heeft de huurovereenkomst met de verhuurder afgesloten en stelt dat gedaagde geen partij is bij deze overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat, gezien de huurcomponent van het geschil, de zaak door de kantonrechter behandeld moet worden. De rechtbank wijst de vordering van eiser in het incident toe, compenseert de proceskosten en verwijst de hoofdzaak naar de kamer voor kantonzaken. De partijen hoeven niet te verschijnen op de rolzitting, en het griffierecht zal worden verlaagd. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/363320 / HA ZA 25-149
Vonnis in incident van 2 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.M. Buitenhuis te Nieuw-Vennep,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. H.C. Uittenbogaart te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 3
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter met producties 1 tot en met 7
  • de akte uitlaten in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak – samengevat – primair dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagde] de woning aan het adres [adres] in [plaats] (hierna: de woning) moet verlaten en haar machtigt om dit voor zover nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie en subsidiair dat de rechtbank de huurrechten voor de woning aan haar toedeelt.
2.2.
[eiser] voert aan dat partijen een aantal jaren een affectieve relatie hebben gehad en samen drie kinderen hebben gekregen, maar dat de relatie in 2019 is geëindigd en dat [eiser] in aanloop daar naar toe zelf vervangende woonruimte heeft gevonden (de woning) waar ze in 2020 haar intrek in heeft genomen. Zij benadrukt dat zij degene is geweest die de huurovereenkomst met de verhuurder is aangegaan en dat [gedaagde] geen partij is bij de huurovereenkomst. [eiser] stelt dat zij [gedaagde] op enig moment toestemming heeft gegeven zich weer bij haar in te schrijven omdat zij hem niet op straat wilde laten staan, maar dat ze ervan uitging dat hij zelf achter andere woonruimte zou aangaan. [eiser] stelt dat [gedaagde] dat echter niet heeft gedaan en dat de situatie inmiddels voor haar onhoudbaar geworden is. Ondanks verzoeken van haar kant weigert [gedaagde] de woning te verlaten.
2.3.
[gedaagde] vordert in het incident dat de rechtbank team handel zich niet bevoegd verklaart. Volgens [gedaagde] gaat het hier om een huurkwestie zodat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
Daarnaast voert [gedaagde] inhoudelijk verweer. Volgens [gedaagde] heeft hij een huurovereenkomst met [eiser] (onderhuur) en heeft hij recht op huurbescherming. De enige opzeggingsgrond die in aanmerking komt is de opzeggingsgrond genoemd in artikel 7:274 lid 1 BW lid 1 sub f BW en aan de daarvoor geldende voorwaarden is niet voldaan, omdat geen sprake is van een onhoudbare situatie en er voor [gedaagde] ook geen passende vervangende woonruimte is. Daarom moeten de vorderingen van [eiser] in de hoofdzaak volgens [gedaagde] worden afgewezen.
2.4.
[eiser] voert verweer in het incident. Zij voert aan dat partijen geen onderlinge huurovereenkomst hebben en dat het geschil erop ziet dat [gedaagde] de woning zo snel mogelijk moet verlaten. Zij voert aan dat om die reden de rechtbank (team handel) bevoegd is van het geschil kennis te nemen en dat verwijzing niet aan de orde is. Bovendien hebben partijen in het verleden een relatie gehad en hebben zij kinderen. Ook om die reden is de rechtbank volgens [eiser] bevoegd.
2.5.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.
2.6.
Hoewel uit de dagvaarding blijkt dat de achtergrond van het geschil voortkomt uit de (verbroken) relatie tussen partijen, is de inzet van dit geschil wie het gebruik van de huurwoning mag voortzetten. [gedaagde] doet in de hoofdzaak ook een beroep op huurbescherming.
Gelet op de huurcomponent die in dit geschil een rol speelt betreft de vordering van [eiser] naar het voorlopig oordeel van de rechtbank een onderwerp dat op grond van art. 93 onder c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Daarom zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
2.7.
Gelet op de (voormalige) relatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering toe,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Haarlem, op woensdag 30 juli 2025 om 10:00 uur,
3.4.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat de griffier het teveel betaalde griffierecht zal terugstorten.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155