ECLI:NL:RBNHO:2025:7495

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
15/096052-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak opzet, bewezenverklaring schuld bij voorraad hebben van ketamine

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zonder registratie een hoeveelheid ketamine in voorraad had. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk zonder registratie uitvoeren van ketamine, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet. De verdachte had verklaard dat hij was opgelicht en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in zijn koffer. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte wel schuld had aan het in voorraad hebben van de ketamine, wat leidde tot een bewezenverklaring van de overtredingsvariant van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet. De rechtbank legde een straf op die gelijk was aan de duur van het voorarrest, met een voorwaardelijk deel, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de gevolgen daarvan voor de maatschappij, maar erkent ook de specifieke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/096052-25
Uitspraakdatum: 24 juni 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(artikel 138b van het Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juni 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Australië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van de zitting gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie
mr. J.A. Zwinkels en van hetgeen door de verdachte en mr. D.E. Oud, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk zonder registratie, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid ketamine, in elk geval een werkzame stof, heeft uitgevoerd en/of in voorraad gehad en/of te koop aangeboden en/of afgeleverd, dan wel in voornoemde werkzame stof een groothandel heeft gedreven.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier
van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten de opzettelijke uitvoer van een hoeveelheid ketamine.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op het ten laste gelegde feit, ook niet in voorwaardelijke zin. Er kan wel bewezenverklaard worden dat sprake is van schuld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op 28 maart 2025 heeft de verdachte zijn koffer op de luchthaven Schiphol ingecheckt als ruimbagage voor zijn vlucht naar Hong Kong. Bij een controle van de inhoud van de koffer zijn dekbedovertrekken met daarin vier pakketten ketamine aangetroffen. Ook blijkt de koffer een dubbele bodem te hebben met daarin een vijfde pakket ketamine. In de koffer zijn daarnaast kinderkleding, kinderspeelgoed en door de verdachte mede-ondertekende, officieel aandoende ‘International Monetary Fund’ documenten aangetroffen, waarop staat dat de ‘beneficiary’ ([naam verdachte]) recht heeft op 10,5 miljoen dollar en dat dit aan hem moet worden overgemaakt.
De verdachte is aangehouden en zijn telefoon is inbeslaggenomen en onderzocht. In deze telefoon zijn whatsappberichten aangetroffen tussen de verdachte en een persoon die door de verdachte [naam A] wordt genoemd. In deze gesprekken wordt onder meer door de verdachte aan [naam A] gevraagd of hetgeen de verdachte mee naar Taiwan moet nemen geen drugs bevat en of er iets in de koffer zit dat hem in de problemen zou kunnen brengen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft (aannemelijk) verklaard dat hij eerder voor een groot geldbedrag was opgelicht en dat hij per e-mail bericht had gekregen van een organisatie waarin stond dat het International Monetary Fund hem een compensatie zou geven voor zijn verloren geld. Hij moest naar Nederland reizen om een ondertekend document (de rechtbank begrijpt: het document dat in zijn koffer is aangetroffen) en een koffer met cadeaus op te halen, en zou vervolgens via Hong Kong doorreizen naar Tapei. In Tapei zou hij de compensatie ontvangen en de cadeaus in de koffer zouden helpen om dit proces te bespoedigen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er ketamine in zijn koffer zat en dat hij is opgelicht door de organisatie die hem een compensatie had beloofd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze specifieke zaak geen sprake is van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte de aanmerkelijke kans dat zijn koffer pakketten met ketamine zou bevatten niet bewust heeft aanvaard (van ‘vol opzet’ is geenszins gebleken). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte meerdere keren navraag heeft gedaan of er geen drugs in de koffer zouden zitten. De verdachte wilde kennelijk (voldoende) zeker weten dat hij niet als drugskoerier zou worden gebruikt en is er kennelijk vanuit gegaan dat dit niet zou gebeuren. De verdachte was eerder opgelicht en verkeerde – gelet op de vernuftigheid van de oplichting – in de veronderstelling dat hij compensatie zou ontvangen voor zijn verloren geld. Dit vindt steun in de door hem mede-ondertekende, officieel aandoende documenten, waarin staat dat aan hem een bedrag zou toekomen. Uit dit alles leidt de rechtbank af dat geen sprake is van een bewuste aanvaarding en dat om die reden voorwaardelijk opzet niet kan worden bewezen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de overtredingsvariant van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet wettig en overtuigend kan worden bewezen, in die zin dat de verdachte schuld heeft aan het zonder registratie in voorraad hebben van een hoeveelheid ketamine.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder registratie een hoeveelheid ketamine in voorraad heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het
verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest van de verdachte.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij strafoplegging aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van 9.857,2 gram ketamine. Ketamine valt vanwege de geneeskundige toepassing ervan weliswaar onder de Geneesmiddelenwet, maar wordt tegenwoordig steeds vaker voor recreatieve doeleinden gebruikt als dissociatief tripmiddel, anders gezegd: een partydrug. Ketamine is qua werking vergelijkbaar met harddrugs en is een verslavend middel. Het is algemeen bekend dat drugs en illegaal gebruikte geneesmiddelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de handel in dergelijke middelen veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit zoals geweldsdelicten en illegale geldstromen, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. De verdachte heeft zeer onvoorzichtig gehandeld, als gevolg waarvan hij heeft bijgedragen aan deze voor de maatschappij zeer nadelige gevolgen van middelengebruik en de handel daarin.
De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf als strafmodaliteit passend is. Nu de rechtbank de overtredingsvariant bewezen acht, komt zij tot een aanzienlijk lagere vrijheidsbenemende straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gekomen ter terechtzitting, aanleiding om geen onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen die langer is dan de duur die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een hechtenis van 150 dagen moet worden opgelegd, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij afzonderlijke beslissing opgeheven op 11 juni 2025.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 38 Geneesmiddelenwet;
  • 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van
150 (honderdvijftig)dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
75 (vijfenzeventig)dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. T. de Bont en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2025.