ECLI:NL:RBNHO:2025:7597

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
10573775 \ CV EXPL 23-3933
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van precontractuele informatieplichten en de (on)eerlijkheid van een beding uit algemene voorwaarden in een huurcontract

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2025 een verstekvonnis uitgesproken in een geschil tussen de besloten vennootschap Autoverhuurbedrijf Middelbeek B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde schadevergoeding wegens het niet tijdig inleveren van een voertuig, waarbij artikel 6 sub 5 van de Algemene Voorwaarden Verhuur- en Deelautobedrijven BOVAG ter discussie stond. In een eerder tussenvonnis van 29 november 2023 werd de eisende partij gevraagd om een nadere toelichting te geven over haar precontractuele informatieplichten en de (on)eerlijkheid van het beding in de algemene voorwaarden. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende had toegelicht dat zij aan haar informatieplichten had voldaan. Tevens werd het beding in de algemene voorwaarden beoordeeld. De kantonrechter kwam tot de conclusie dat het beding voldoende duidelijk was en niet oneerlijk, gezien de redelijke belangen van de eisende partij. De vordering van € 1.683,04, gebaseerd op het beding, werd toegewezen. De gedaagde partij werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de vordering en de proceskosten. De kantonrechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees de vordering voor het overige af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10573775 \ CV EXPL 23-3933
Uitspraakdatum: 9 juli 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Autoverhuurbedrijf Middelbeek B.V.
gevestigd te Alkmaar
de eisende partij
gemachtigde: D.G. van Hooff
tegen
[gedaagde]
zonder bekende woon- of verblijfplaats, maar met briefadres te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 29 november 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten en over de (on)eerlijkheid van een beding uit haar algemene voorwaarden. Ook is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om (een onderdeel van) de vordering nader toe te lichten.
1.2.
Ter uitvoering van het tussenvonnis heeft de eisende partij om 26 januari 2024 een akte genomen (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.1.
Aan de eisende partij is in het tussenvonnis opgedragen een nadere, onderbouwde toelichting te geven over de wijze waarop zij meent te hebben voldaan aan de op haar rustende precontractuele informatieplichten als bedoeld in artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij in de akte alsnog voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat is voldaan aan de precontractuele informatieplichten.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat artikel 6 sub 5 van de
Algemene Voorwaarden Verhuur- en Deelautobedrijven BOVAG(hierna: de algemene voorwaarden) mogelijk oneerlijk is. De eisende partij heeft in reactie daarop toegelicht dat uit het beding duidelijk blijkt dat als een voertuig later dan vijf uur dan is overeengekomen wordt teruggebracht, zij 150% van de daghuurprijs in rekening mag brengen. Volgens de eisende partij is dit niet oneerlijk omdat aan het niet (tijdig) inleveren van het voertuig voor haar grote risico’s kleven in het kader van haar bedrijfsvoering. Zij kan het voertuig in dat geval immers niet beschikbaar stellen aan een ander met wie zij een overeenkomst heeft gesloten, zodat zij daarvoor andere oplossingen moet vinden die redelijkerwijs extra tijd en geld kosten.
2.3.
De kantonrechter komt bij nadere overweging tot het oordeel dat artikel 6 sub 5 van de algemene voorwaarden voldoende duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd. Uit het artikel blijkt voldoende wanneer de consument-huurder 20% tot 150% van de daghuurprijs moet betalen. Gelet op de redelijke belangen van de eisende partij in het geval het voertuig niet op tijd wordt ingeleverd, is het beding ten opzichte van de consument ook anderszins niet oneerlijk. De kantonrechter komt in zoverre terug op wat in het tussenvonnis onder 2.12 is overwogen.
2.4.
Omdat het beding geldig is, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de op dat beding gebaseerde vordering van € 1.683,04. In het tussenvonnis is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om toe te lichten hoe dat bedrag is opgebouwd. De eisende partij heeft daarop in de akte toegelicht dat de daghuur van het betreffende voertuig (Ford Ecosport) € 66,00 (inclusief btw) bedraagt. Dit bedrag komt de kantonrechter niet onredelijk voor. Voor iedere dag dat het voertuig te laat is terugontvangen rekent de eisende partij op grond van het beding dus € 99,00 (150% van € 66,00). Omdat het voertuig 17 dagen te laat is teruggekomen heeft de eisende partij 17 x € 99,00 (= € 1.683,00) in rekening gebracht. De € 0,04 extra betreft een afrondingsverschil, aldus de eisende partij.
2.5.
Gelet op het voorgaande heeft de eisende partij dit onderdeel van de vordering alsnog voldoende onderbouwd. Dat betekent dat dit onderdeel wordt toegewezen.
Wat is toewijsbaar?
2.6.
In r.o. 2.6 van het tussenvonnis heeft de kantonrechter al geoordeeld dat een aantal onderdelen van de vordering (in beginsel) toewijsbaar zijn omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. De kantonrechter blijft bij dit oordeel. Ook verder komt de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of gegrond voor. Dat betekent dat de vordering wordt toegewezen.
Proceskosten
2.7.
De gedaagde partij wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor het nemen van de akte blijven voor de eisende partij omdat het aan haar te wijten was dat het nodig was om deze te nemen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 3.822,57 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.290,35 vanaf 25 mei 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 107,84
griffierecht € 487,00
salaris gemachtigde € 264,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter