ECLI:NL:RBNHO:2025:7641

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
15/069287-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging tegen de ME voorafgaand aan de wedstrijd AZ-Legia Warschau

Op 5 oktober 2023 vond er een voetbalwedstrijd plaats tussen AZ en Legia Warschau in het AFAS-stadion in Alkmaar. Voorafgaand aan de wedstrijd kwam een grote groep supporters van Legia Warschau in conflict met de Mobiele Eenheid (ME) die verantwoordelijk was voor de ordehandhaving. De ME-leden werden geconfronteerd met geweld van de supporters, waarbij de verdachte, die deel uitmaakte van deze groep, openlijk geweld heeft gepleegd tegen de ME-leden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, wat resulteerde in een veroordeling voor openlijke geweldpleging in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor zijn eigen daden, maar ook voor de daden van de groep als geheel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en er werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële schade aan de ME-leden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/069287-25 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
adres: [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B.C.M. Sprenger, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2023 in de gemeente Alkmaar openlijk, te weten, in het AFAS-stadion (gelegen aan de Stadionweg 1) kort voor de voetbalwedstrijd AZ Alkmaar – Legia Warschau, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten tegen een of meer aldaar aanwezige politieagenten
door
- in gesloten formatie en/of gekleed in donkere kleding en/of met capuchon(s) en/of bivakmuts(en) en/of masker(s) en/of met sjaals bedekte hoofden en/of gezichten (met versnelde pas) (dreigend) te lopen in de richting van die politieagenten met het kennelijke doel om de confrontatie aan te gaan en/of
- ( met kracht) (al dan niet met een voorwerp) te slaan/stompen tegen, althans naar het hoofd en/of het lichaam en/of de ledematen van één of meer voornoemde politiemensen en/of
- ( met kracht) te schoppen/trappen tegen, althans naar het hoofd en/of het lichaam en/of de ledematen van één of meer voornoemde politieagenten en/of
- ( met kracht) aan de haren te trekken van een politieagent en/of
- ( met kracht) te duwen tegen één of meer voornoemde politieagenten en/of
- een dreigende en/of uitdagende houding aan te nemen en/of
- voorafgaand aan de confrontatie met voornoemde politieagenten, een bivakmuts op te zetten en/of
- ( met kracht) (meermalen) te schoppen/trappen/te stampen en/of (met gebalde vuist) te slaan tegen, althans naar het hoofd en/of het lichaam en/of de ledematen van één of meer voornoemde politieagenten, die op dat moment in een kwetsbare positie verkeerde(n) en/of op de grond lag(en);
(vervolgens)
- ( met kracht) meermalen te schoppen/trappen en/of te slaan tegen, althans naar het lichaam en/of de ledematen van één of meer voornoemde politieagenten.
Verbeterde lezing van de tenlastelegging
De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd door in de vierde regel voor de woorden ‘geweld heeft gepleegd’ in te lezen de woorden: ‘in vereniging’. De tenlastelegging is onmiskenbaar toegesneden op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarin is strafbaar gesteld het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen of goederen. De rechtbank beschouwt het ontbreken in de tenlastelegging van de woorden ‘in vereniging’ als een kennelijke misslag. De verdachte is hierdoor niet in zijn belang geschaad, nu uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat bij de verdachte en de verdediging geen onduidelijkheid heeft bestaan over hetgeen de verdachte wordt verweten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen bewezenverklaring van openlijke geweldpleging, zij het dat naar de mening van de raadsman niet alle in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen ten laste van de verdachte bewezen verklaard kunnen worden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de tenlastelegging neemt de rechtbank als uitgangspunt de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting dat de tenlastelegging zo moet worden begrepen dat het deel van de tekst boven de witregel ziet op openlijk geweld dat is gepleegd door anderen dan de onderhavige, individuele verdachte en dat het gedeelte onder de witregel ziet op openlijk geweld dat is gepleegd door de verdachte zelf.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt. [1]
Op 5 oktober 2023 speelt AZ een voetbalwedstrijd tegen Legia Warschau. Een grote groep Legia Warschau supporters (hierna ook: de supporters) meldt zich bij het AZ-stadion in Alkmaar om de wedstrijd bij te wonen. De leden van de Mobiele Eenheid (hierna: de ME-leden) assisteren bij het fouilleren en toelaten van de supporters in een zogenoemde corridor/tussenruimte in het stadion. Hierbij worden de ME-leden al snel geconfronteerd met Legia Warschau supporters die zich tegen hen keren en geweld tegen hen gebruiken. De ME-leden zien zich genoodzaakt om zich terug te trekken door een zijdeur/toegangsdeur. Om de controle over de supporters en daarmee de orde te herstellen, betreden de ME-leden opnieuw de corridor/tussenruimte waar de supporters zich bevinden en voeren een charge uit. De supporters, die getalsmatig sterk in de meerderheid waren, keren zich opnieuw massaal tegen de ME-leden. De supporters, op dat moment een groep van meer dan honderd personen, drijven de circa twintig ME-leden in het nauw, pakken wapenstokken, helmen en andere middelen van hen af en schoppen en slaan de ME-leden tegen hun lichaam en hoofd, ook met voorwerpen.
De verdachte heeft erkend één van de supporters te zijn geweest die geweld heeft gebruikt tegen de ME-leden.
Het is vaste rechtspraak dat van in vereniging plegen van openlijk geweld sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Deze bijdrage hoeft zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Anders dan de raadsman kennelijk meent, is voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde geweldshandelingen niet vereist dat de verdachte aan al die afzonderlijke geweldshandelingen een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Beoordeeld moet worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt vast dat de groep LegiaWarschau supporters, waarvan de verdachte onderdeel was, geweld heeft gebruikt tegen de ME-leden. De verdachte heeft een bivakmuts opgedaan en is in gevechtshouding op de ME-leden afgekomen. Hij heeft een stampende beweging gemaakt richting een op de grond liggend ME-lid, hij heeft met de vuist geslagen en heeft schoppende/trappende bewegingen gemaakt in de richting van een tegen een muur staand ME-lid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarmee een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld, zodat hij dat geweld in vereniging heeft gepleegd. Dat de verdachte niet alle ten laste gelegde handelingen zelf heeft verricht doet daaraan niet af.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de navolgende bewezenverklaring.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegd heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 oktober 2023 in de gemeente Alkmaar openlijk, te weten in het AFAS-stadion (gelegen aan de Stadionweg 1), kort voor de voetbalwedstrijd AZ Alkmaar – Legia Warschau, een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere aldaar aanwezige politieagenten door
- ( al dan niet met een voorwerp) te slaan tegen, althans naar het hoofd en/of het lichaam en/of de ledematen van één of meer politieagenten en
- te schoppen tegen, althans naar het lichaam en/of de ledematen van één of meer politieagenten en
- aan de haren te trekken van een politieagent en
- te duwen tegen één of meer politieagenten en
- een dreigende en/of uitdagende houding aan te nemen en
- voorafgaand aan de confrontatie met voornoemde politieagenten, een bivakmuts op te zetten en
- meermalen te schoppen/trappen/stampen en/of met gebalde vuist te slaan naar het hoofd en/of het lichaam en/of de ledematen van een politieagent, die op dat moment op de grond lag en
- meermalen te schoppen/trappen en/of te slaan naar het lichaam en/of de ledematen van één of meer politieagenten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde een locatieverbod voor de gemeente Alkmaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats benadrukt dat de verdachte geen deel uitmaakt van de gewelddadige ‘harde kern’ van Legia Warschau-fans en dat hij first offender is.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een baan, hij zorgt voor zijn zieke moeder en hij heeft een belangrijk aandeel in de zorg voor en het levensonderhoud van zijn driejarige zoontje. Een detentiestraf zou betekenen dat hij zijn baan en huurwoning dreigt te verliezen. De verdachte is bereid naar Nederland te komen om een taakstraf uit te voeren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft voorafgaand aan een voetbalwedstrijd tussen AZ en Legia Warschau met een grote groep Legia Warschau supporters buitensporig geweld gepleegd tegen ME-leden. Ervaren ME-leden hadden geweld als dit naar eigen zeggen niet eerder meegemaakt. De ME-leden waren getalsmatig sterk in de minderheid en zijn in het nauw gedreven. Ze werden geschopt en geslagen, sommigen van hen terwijl ze op de grond lagen. De hooligans hebben van sommige ME-leden hun helm, scherm of wapenstok afgepakt, en hebben vervolgens de ME-leden daarmee mishandeld. Bijzonder angstaanjagend is dat de hooligans hebben geprobeerd om vuurwapens van de agenten af te pakken. Een aantal ME-leden voelde zich zozeer in het nauw gedreven, dat zij hebben overwogen om ter bescherming van zichzelf en hun collega’s gericht te schieten. Meerdere ME-leden zijn gewond geraakt en velen hebben doodsangsten uitgestaan. Sommige van hen kampen tot op de dag van vandaag met de gevolgen van het geweld.
De verdachte heeft een actieve rol in dit geweld gehad door (onder meer) te schoppen en slaan en heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de ME-leden. Dergelijk handelen draagt bovendien bij aan de katalyserende werking die kenmerkend is voor dit soort ernstige, grootschalige ordeverstoringen. De ME-leden zijn door toedoen van onder andere de verdachte in een zeer gevaarlijke en buitengewoon beangstigende situatie terechtgekomen. Daarbij komt dat dit voetbal gerelateerd geweld dat door een groep wordt gepleegd de massale inzet van beveiligers en politie tijdens voetbalwedstrijden nodig maakt, waarvan de kosten voor rekening komen van de club en de maatschappij. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat feiten als deze, die zich in het openbaar afspelen, leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 23 juni 2025, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder wegens enig strafbaar feit is veroordeeld. Van een strafrechtelijke veroordeling in Polen is evenmin gebleken. In zoverre is er dan ook geen sprake van een (potentieel) straf verhogende omstandigheid.
Anderzijds ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte geen reden om af te zien van het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals bepleit. Weliswaar zijn de mogelijke gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte ingrijpend, maar de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor onder meer de direct betrokken ME-leden zijn simpelweg (veel) te ernstig om te volstaan met de maximale taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het bewezen verklaarde feit en het aandeel van de verdachte daarin, een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Dit voorwaardelijk strafdeel moet de verdachte ervan weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte niet in Nederland woont en de club waarvan hij supporter is niet in de Nederlandse competitie speelt, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om het door de officier van justitie gevorderde locatieverbod voor de gemeente Alkmaar op te leggen.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1.
Ontvankelijkheid van de vorderingen onder nummer
Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen benadeelde partij, zal zij zich eerst buigen over een principieel verweer dat namens de verdachte is gevoerd over de wijze waarop de schadevergoedingsvorderingen zijn ingediend (te weten onder vermelding van een nummer en niet de naam van de benadeelde partij).
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn omdat zij anoniem zijn gebleven. Het is niet mogelijk om een vordering onder nummer in te dienen omdat de verdediging zich daartegen onvoldoende kan verweren. Gelet op de anonimiteit van de vorderingen, weet de verdediging niet wie de benadeelde partij is, waar hij of zij zich ten opzichte van het geweld bevond, wat zijn of haar exacte functie was en waar en hij of zij op de beelden staat. Verder heeft de verdediging verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:6966) waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij vereist is dat die haar volledige naam en geboortedatum kenbaar maakt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
In deze zaak hebben negentien ME’ers aangifte gedaan onder een nummer. Deze aangiftevorm bestaat sinds 1 oktober 2012 en is met name beoogd om medewerkers met een publieke taak te stimuleren (ook) aangifte te doen in situaties die zij als bedreigend ervaren. Gezien de in dit vonnis geschetste heftige omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is gepleegd en de publieke functie van de ME’ers, is de keuze voor anoniem aangifte doen begrijpelijk in de ogen van de rechtbank. De ME’ers die een vordering benadeelde partij hebben ingediend, hebben dit eveneens onder nummer gedaan.
Als uitgangspunt bij het indienen van een vordering benadeelde partij geldt dat de naam van de benadeelde partij bekend moet zijn (onder andere met het oog op de vaststelling wie degene is en of die persoon bevoegd is de vordering in te stellen). De rechtbank moet de vraag beantwoorden of in plaats van een naam kan worden volstaan met, kort gezegd, een nummer. Die vraag beantwoordt de rechtbank in dit geval bevestigend gelet op het navolgende.
Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval zijn de vorderingen van de ME’ers individualiseerbaar, ondanks dat hun namen niet bekend zijn gemaakt. De ME’ers hebben immers onder een uniek nummer aangifte gedaan en hebben – onbetwist – aangevoerd dat dit nummer correspondeert met het nummer van de vordering. De vorderingen zijn voorzien van een uitgebreide toelichting onder verwijzing naar die aangiftes. Dat maakt dat voor de verdediging en de rechtbank herleidbaar is dat (i) de betreffende persoon tijdens het bewezenverklaarde feit werkzaam was als ME’er en (ii) welke specifieke feiten en omstandigheden volgens de aangifte op deze persoon van toepassing waren. De ME’ers hebben bij hun aanstelling een ambtseed hebben afgelegd en, hoewel zij de aangiftes niet als zodanig onder ambtseed hebben opgemaakt, weegt de rechtbank dit wel mee in de beoordeling van de onderbouwing van hun vorderingen, waaronder de hiervoor genoemde herleidbaarheid. De rechtbank neemt ook aan dat de ME’ers bevoegd waren hun eigen vordering in te dienen, mede omdat op dit punt ook geen verweer is gevoerd.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard op de enkele grond dat deze op nummer zijn ingediend.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of (ook overigens) sprake is van rechtstreekse schade en zo ja, wat de hoogte daarvan is. Daarbij zal de rechtbank aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan (vgl rov 2.8.2 ECLI:NL:HR:2019:793). Ook bij de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank zich rekenschap te geven van de omstandigheid dat de namen van de benadeelde partijen niet bekend zijn gemaakt en afwegen of de verdediging hierdoor in haar belangen wordt geschaad in die zin dat hierdoor - in dit concrete geval - tekort wordt gedaan aan haar mogelijkheden de vorderingen te betwisten. In dat kader is namens de verdediging aangevoerd dat, kort gezegd, niet kan worden vastgesteld dat de (medische) stukken ter onderbouwing van de vorderingen daadwerkelijk betrekking hebben op de desbetreffende benadeelde partij, omdat in die stukken de naam van de benadeelde partij is weggehaald.
In het merendeel van de gevallen, te weten: dertien van de negentien vorderingen [2] , hebben de benadeelde partijen geen andere documenten ter onderbouwing van hun vordering ingediend dan de aangiftes. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de vorderingen herleidbaar zijn naar de aangiftes en is van mening dat de verdediging niet in haar belangen is geschaad door het feit dat de namen van de benadeelde partijen niet bekend zijn.
Ten aanzien van de overige zes vorderingen overweegt de rechtbank als volgt:
  • De verbalisant 11990038 heeft een huisartsverklaring en een document van de bedrijfsarts ingediend ter onderbouwing van de stelling dat de verbalisant ten gevolge van het incident overspannen is geraakt. Hoewel gelet op de anonimisering niet
  • De verbalisanten 11990048 en 11990055 hebben enkele foto’s in het geding gebracht ter onderbouwing van het bestaan van lichamelijk letsel. Op deze foto’s zijn louter lichaamsdelen te zien en geen andere persoonsgegevens waardoor de verdedigingsmogelijkheden niet anders of nadeliger zouden zijn dan in het geval de naam van de benadeelde partij wel beschikbaar zou zijn geweest.
  • De verbalisant 11990035 heeft een uittreksel uit het huisartsenjournaal ingediend ter onderbouwing van het bestaan van lichamelijk letsel. Hoewel gelet op de anonimisering
  • Voor wat betreft verbalisant 11990056 geldt hetzelfde. Ook in deze stukken ter onderbouwing van het bestaan van lichamelijk letsel wordt een diagnose gesteld “
  • Ook in de stukken ter onderbouwing van het bestaan van lichamelijk letsel van verbalisant 11990040 is af te leiden dat dit letsel terug te leiden is op het bewezen verklaarde feit. In de stukken zijn meerdere verwijzingen te vinden naar het incident op 5 oktober 2023 en haar werkzaamheden als ME’er. De rechtbank wijst ter illustratie op de volgende toelichting van het verslag van de spoedeisende hulp: “
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de vorderingen van de benadeelde partijen zijn te koppelen aan de aangiftes, dat vorenbedoelde onderbouwingen zijn te relateren aan hetgeen in de aangiftes is vermeld, en dat de verdediging in zoverre verweer heeft kunnen voeren. De rechtbank concludeert dat de verdediging in deze zaak niet wordt beknot in haar verdedigingsrecht en voorts dat voldoende is komen vast te staan dat de stukken ter onderbouwing van de vordering telkens betrekking hebben op de desbetreffende benadeelde partij. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat de verdediging het bestaan van lichamelijk letsel op zichzelf niet heeft betwist.
7.2.
De vorderingen
De negentien ME-leden hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van ten laste gelegde feit zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De verbalisanten 11990037, 11990039, 11990041, 11990042, 11990043, 11990045, 11990046, 11990047, 11990049, 11990050, 11990051, 11990053 en 11990054 hebben een bedrag van € 350,00 gevorderd. Deze benadeelde partijen vorderen smartengeld vanwege een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De verbalisanten 11990038, 11990048 en 11990055 hebben een bedrag van € 400,00 gevorderd. Verbalisant 11990035 heeft een bedrag van € 750,00 gevorderd en verbalisant 11990056 heeft een bedrag van € 1.700,00 gevorderd. Voor al deze benadeelde partijen dient de gevraagde immateriële schade volgens de toelichting ter vergoeding van zowel lichamelijk letsel als een aantasting in de persoon op andere wijze.
Door verbalisant 11990040 is een vordering tot schadevergoeding van € 2.149,97 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Het bedrag dat wordt gevraagd voor de materiële schade dient ter vergoeding voor de kosten van een sportabonnement waar zij drie maanden geen gebruik van heeft kunnen maken. De gevraagde immateriële schade dient volgens de toelichting ter vergoeding van zowel lichamelijk letsel als een aantasting in de persoon op andere wijze die de benadeelde partij is aangedaan.
Alle benadeelde partijen hebben verzocht om vermeerdering met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de proceskosten. De gevraagde proceskosten zijn afhankelijk van de hoogte van de vordering en gebaseerd op het liquidatietarief kanton.
7.3.
De standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen volledig kunnen worden toegewezen. Hij heeft daarnaast gevraagd om de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en te bepalen dat de verdachte voor de toegewezen bedragen hoofdelijk aansprakelijk is.
De raadsman heeft, naast het standpunt genoemd onder 7.1, het standpunt ingenomen dat er geen grond bestaat voor hoofdelijke aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er kan weliswaar van een groep in de zin van dat artikel worden gesproken, maar niet alle geweldshandelingen kunnen aan alle leden van die groep worden toegerekend. Deze toets van civiele toerekening is uiterst gecompliceerd en levert voor het strafgeding een onevenredige belasting op. Om die reden verzoekt de verdediging de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen.
De verdediging heeft naast de hiervoor genoemde algemene ontvankelijkheidsverweren het volgende aangevoerd over de verschillende vorderingen.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij 119938 niet-ontvankelijk te verklaren omdat het rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en het bewezen verklaarde feit niet vaststaat. Het feit dateert van 5 oktober 2023 en de benadeelde partij heeft op 4 april 2024 de huisarts bezocht.
Ten aanzien van de benadeelde partijen 11990048 en 11990055 is de verdediging van mening dat het letsel (rode plekken) valt binnen de grenzen van hetgeen de dagelijkse uitoefening van het werk als ME'er met zich meebrengt.
Met betrekking tot de benadeelde partijen 11990043, 11990053, 11990051, 11990039, 11990049, 11990042, 11990054, 11990045, 11990050, 11990046, 11990037 en 11990047 is de verdediging van mening dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij 11990041 acht de verdediging voldoende onderbouwd en het gevorderde bedrag acht zij redelijk.
De raadsman heeft verzocht de vergoeding voor immateriële schade van de benadeelde partij 11990040 te matigen tot een bedrag van € 1.500,-. De kosten van een sportabonnement waar de benadeelde partij geen gebruik van heeft kunnen maken, staan in een te ver verwijderd verband tot het bewezen verklaarde feit. Deze post moet daarom moet volgens de raadsman worden afgewezen.
De verdediging heeft tot slot verzocht de vordering van de benadeelde partij 11990035 te matigen tot een bedrag van € 750,- en de vordering van de benadeelde partij 11990056 tot een bedrag van € 1.000,-.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 BW
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. De regeling van artikel 6:166 BW voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (vlg. r.o. 3.4.2 Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914).
Het artikel is in het Burgerlijk Wetboek opgenomen om buiten twijfel te stellen dat een deelnemer zich niet aan mede-aansprakelijkheid kan onttrekken met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn onrechtmatige gedraging en de door de benadeelde geleden schade (TM, Parl. Gesch. 6, p. 662). Anders dan de verdediging heeft betoogd, hoeft dus niet te worden vastgesteld dat alle geweldshandelingen specifiek aan de verdachte kunnen worden toegerekend indien aan de vereisten van aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 lid 1 BW is voldaan. Dit laatste is het geval.
Uit de bewezenverklaring volgt dat de verdachte een onrechtmatige daad heeft begaan in groepsverband. De kans op het aldus toebrengen van schade – ook aan andere ME’ers’ – was daarbij zodanig dat dat de verdachte had behoren te weerhouden van zijn gedragingen in dit groepsverband. De verdachte is daarmee hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de benadeelde partijen hebben geleden.
7.4.2.
De vorderingen van de benadeelde partijen 11990037, 11990039, 11990041, 11990042, 11990043, 11990045, 11990046, 11990047, 11990049, 11990050, 11990051, 11990053 en 11990054
Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van dit laatste geval kan sprake zijn als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit volgt dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van de in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465). Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank sprake.
De benadeelde partijen hebben (onbetwist) aangevoerd dat zij allen deel uitmaakten van de groep ME-leden tegen wie op 5 oktober 2023 in het stadion geweld is gebruikt. Uit het dossier en de beelden die daartoe behoren, die gedeeltelijk ook op de zitting zijn getoond, blijkt dat dat geweld buitensporig is geweest. ME-leden zijn in elkaar geschopt en geslagen door een menigte die veel groter was dan de groep ME-leden. De ME-leden zijn in het nauw gedreven en werden ermee geconfronteerd dat de middelen die hen bescherming zouden moeten bieden, werden afgepakt en werden gebruikt in het geweld tegen hen. Zij geven allen aan de situatie als zeer bedreigend en beangstigend te hebben ervaren en meerdere ME-leden hebben gevreesd voor hun leven.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de benadeelde partijen voldoende concreet onderbouwd dat zij, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor hen, als gevolg van het handelen van de verdachte zijn aangetast in hun persoon ‘op andere wijze’ en schade hebben geleden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gestelde immateriële schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en voor vergoeding in aanmerking komt. De vorderingen lenen zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.4.3.
De vordering van de benadeelde partij 11990038
Wat de rechtbank hiervoor onder 7.4.2. heeft overwogen geldt ook voor de vordering van de benadeelde partij 11990038. Ook deze benadeelde partij is door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte op andere wijze in zijn persoon aangetast als bedoeld in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW. Dat de benadeelde partij pas enkele maanden na het incident naar de huisarts is gegaan, doet aan het bestaan van een volgende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit niet af. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.4.4.
De vorderingen van de benadeelde partijen 11990048 en 11990055
De vorderingen van de benadeelde partijen 11990048 en 11990055, alsmede de hierna te bespreken vorderingen, zijn mede gestoeld op de stelling dat aan hen ook lichamelijk letsel is toegebracht. Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade als gevolg van het strafbare feit waarbij lichamelijk letsel is toegebracht bestaat de hiervoor genoemde wettelijke grondslag (artikel 6:106 onder b BW). Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding van de geleden immateriële schade heeft de rechtbank telkens gekeken naar de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen. Ook heeft zij gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen doorgaans toekennen. Tegen de achtergrond van dit kader oordeelt de rechtbank als volgt.
Uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen 11990048 en 11990055 blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd mede uit schade als gevolg van lichamelijk letsel. Gelet op de ernst van het geweld en de gevolgen voor de benadeelde partijen, vindt de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Zij zal de vorderingen dan ook toewijzen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.4.5.
De vordering van de benadeelde partij 11990035
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd mede uit schade als gevolg van lichamelijk letsel. Gelet op de ernst van het geweld en de gevolgen voor de benadeelde partij, vindt de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Zij zal de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.4.6.
De vordering van de benadeelde partij 11990056
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd mede uit schade als gevolg van lichamelijk letsel. Uit de stukken blijkt dat bij verbalisant 11990056 de diagnose post commotioneel syndroom (PCS) is vastgesteld als gevolg van het incident, wat leidt tot een variëteit aan lichamelijke klachten. In de toelichting van de vordering wordt beschreven dat zowel zijn werk- als privéleven hierdoor volledig ontregeld is. In het vonnis in de zaak van de medeverdachte [naam] (15/214553-24), gewezen door een andere kamer, is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-. Uit de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de situatie van de verbalisant sindsdien is verslechterd waardoor hij, anders dan toen, op dit moment helemaal niet meer kan werken. De rechtbank meent, gelet op deze ontwikkeling, dat het billijk is om het gevorderde bedrag van € 1.700,- toe te wijzen. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.4.7.
De vordering van de benadeelde partij 11990040
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade bestaande uit de kosten voor het sportabonnement niet kunnen worden toegewezen, omdat het causaal verband tussen deze kosten en het door de verdachte begane feit onvoldoende is onderbouwd. Daarom zal de gevraagde materiële post worden afgewezen.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd uit schade als gevolg van lichamelijk en psychisch letsel. Uit de stukken blijkt dat bij verbalisant 11990040 naar aanleiding van CT-scans is vastgesteld dat sprake is van ‘trauma capitis’ (hoofdletsel als gevolg van een trauma tegen het hoofd) en van een kneuzing in de nek. In de toelichting wordt beschreven hoe groot de impact is op het leven van de verbalisant. Zo kan zij nog steeds niet volledig werken. In het vonnis in de zaak van de medeverdachte [naam] (15/214553-24), gewezen door een andere kamer, is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. Uit de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de situatie van de verbalisant sindsdien niet is verbeterd. Nadien is bij de verbalisant bovendien de volgende diagnose gesteld door het Nationaal Psychotrauma Centrum: ongespecificeerde trauma-of stressorgerelateerde stoornis. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat ook sprake is van een aantasting in zijn persoon in de vorm van geestelijk letsel. De rechtbank meent, mede gelet op deze ontwikkeling, dat het billijk is om het gevorderde bedrag van € 2.000,- toe te wijzen. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.4.8.
Samenvattend en concluderend
De vorderingen van de benadeelde partijen 11990037, 11990039, 11990041, 11990042, 11990043, 11990045, 11990046, 11990047, 11990049, 11990050, 11990051, 11990053 en 11990054 worden toegewezen tot een bedrag van € 350,00, bestaande uit immateriële schade.
Aan de benadeelde partijen 11990038, 11990048 en 11990055 wordt een bedrag toegewezen van € 400,00, bestaande uit immateriële schade.
Aan de benadeelde partij 11990035 wordt een bedrag toegewezen van € 750,00, bestaande uit immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij 11990056 wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 1.700,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van de benadeelde partij 11990040 wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 2.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering wordt ten aanzien van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard. De vordering wordt ten aanzien van de materiële schade afgewezen.
Alle toegewezen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van alle vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. Gelet op het grote aantal toegewezen vorderingen en de LOVS-oriëntatiepunten voor het aan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen aantal dagen gijzeling, vindt de rechtbank het in dit geval passend om de duur van de gijzeling te beperken en te bepalen op de wijze als in het dictum vermeld. Hiermee wordt recht gedaan aan het bewezen verklaarde feit en het totale bedrag aan schadevergoeding dat de rechtbank zal toekennen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten in verband met rechtsbijstand (proceskosten) geldt dat deze op grond van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering voor vergoeding in aanmerking komen. Een redelijke uitleg van dit artikel brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vlg. ECLI:NL:HR:2019:793). De rechtbank stelt de toe te wijzen proceskosten van de benadeelde partijen 11990037, 11990038, 11990039, 11990041, 11990042, 11990043, 11990045, 11990046, 11990047, 11990048, 11990049, 11990050, 11990051, 11990053, 11990054 en 11990055 vast op € 82,00. De rechtbank stelt de toe te wijzen proceskosten van de benadeelde partij 11990035 vast op € 135,00 en die van de benadeelde partijen 11990056 en 11990040 stelt zij vast op € 204,00.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen 11990037, 11990039, 11990041, 11990042, 11990043, 11990045, 11990046, 11990047, 11990049, 11990050, 11990051, 11990053, en 11990054
Wijst de vorderingen van deze benadeelde partijen geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling
aan iedervan voornoemde benadeelde partijen van een bedrag van
€ 350,00(zegge: driehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient steeds te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partijen, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de door ieder van deze benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 82,00 per benadeelde partij, ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
ieder vanvoornoemde benadeelde partijen van een bedrag van € 350,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen 11990038, 11990048 en 11990055
Wijst de vorderingen van deze benadeelde partijen geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling
aan iedervan voornoemde benadeelde partijen van een bedrag van
€ 400,00(zegge: vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient steeds te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partijen, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de door ieder van deze benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 82,00 per benadeelde partij, ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
ieder vanvoornoemde benadeelde partijen van een bedrag van € 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 4 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij 11990035
Wijst de vordering van deze benadeelde partij geheel toe en veroordeelt de verdachte tot de betaling aan voornoemde benadeelde partij van een bedrag van
€ 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 135,00 ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij 11990056
Wijst de vordering van deze benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot de betaling aan voornoemde benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.700,00(zegge: zeventienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 204,00 ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 1.700,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 17 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij 11990040
Wijst de vordering van deze benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot de betaling aan voornoemde benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 204,00 ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 20 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mrs. D.J. Straathof en S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2025.

Voetnoten

1.De overweging is – mutatis mutandis – ontleend aan het op 24 oktober 2024 door een andere kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de zaak van de verdachte [naam] (15/214553-24). De rechtbank neemt deze overweging over.
2.Het betreft de vorderingen van de verbalisanten 11990037, 11990039, 11990041, 11990042, 11990043, 11990045, 11990046, 11990047, 11990049, 11990050, 11990051, 11990053 en 11990054.