ECLI:NL:RBNHO:2025:7701

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
11303680 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Digitale handhaving van geslotenverklaringen en de rechtsbescherming van burgers

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een opgelegde boete voor een verkeersovertreding. Betrokkene had een boete ontvangen voor het negeren van een geslotenverklaring voor motorvoertuigen. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. P.C. van den Aarsen, betoogd dat digitale handhaving van geslotenverklaringen niet langer houdbaar is en in strijd zou zijn met verschillende rechtsbeginselen, waaronder het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het niet aan hem is om in het algemeen te oordelen over de wenselijkheid van digitale handhaving; dit is een taak voor de wet- en regelgever. De rechter heeft vastgesteld dat de bebording met betrekking tot de geslotenverklaring correct en zichtbaar was, en dat betrokkene hiervan kennis had kunnen nemen. De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskosten toegewezen, omdat de boete terecht was opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van burgers om attent te zijn op verkeersborden en de geldigheid van digitale handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 11303680 \ WM VERZ 24-1517
[nummer]
Uitspraakdatum : 3 juli 2025
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. P.C. van den Aarsen, Verkeersboete.nl te Zoetermeer.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een boete opgelegd voor een verkeersovertreding (handelen ism een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan 2 wielen, bord C 6 bijlage I RVV 1990).
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de boete. De zaak is behandeld op de zitting van 19 juni 2025. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. De gemachtigde heeft namens betrokkene het beroep op de zitting toegelicht en gevraagd om het beroep gegrond te verklaren.

Overwegingen

Niet in discussie is dat (het voertuig van) betrokkene de geslotenverklaring heeft genegeerd. Uit de verklaring van de verbalisant in het dossier blijkt dat ook. De overtreding waarvoor de boete is opgelegd, is dus begaan. Dat betekent dat een boete mocht worden opgelegd.
Namens betrokkene is aangevoerd dat digitale handhaving van geslotenverklaringen niet langer houdbaar en verdedigbaar is en strijd oplevert met het zorgvuldigheids-, evenredigheids- en vertrouwensbeginsel en met het bepaalde in artikel 6 EVRM. De aantallen en locaties waar op een dergelijke wijze wordt gehandhaafd zijn enorm in omvang toegenomen en er bestaat grote maatschappelijke onvrede hierover. Het gaat veelal om onduidelijke situaties en borden die zonder (duidelijke) vooraankondiging door nietsvermoedende burgers worden gepasseerd. In gevallen waarbij het doorrijden enkel tijdens spitsuren beperkt wordt is juridisch gezien geen sprake meer van een verbod, maar van een uitzondering die wordt gepresenteerd als regel. De bebording wordt massaal gepasseerd tijdens spitstijden en de hoeveelheid overtredingen laat per definitie al twijfels rijzen bij de effectiviteit van de bebording. Volgens betrokkene vindt zowel de landelijke als de lokale politiek inmiddels dat er paal en perk moet worden gesteld aan deze vorm van handhaving en in het televisieprogramma “Kassa” is hieraan onlangs ook aandacht besteed. Betrokkene meent dat het aan de kantonrechter is om rechtsbescherming te bieden, ongeacht of er strikt genomen aan de wettelijke vereisten voor digitale handhaving wordt voldaan. Betrokkene zou graag zien dat de kantonrechter over deze problematiek een prejudiciële vraag stelt.
Deze beroepsgrond slaagt niet, om de volgende reden.
De wet, de Wahv, staat niet in de weg aan digitale handhaving van geslotenverklaringen (zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 1 september 2022, te vinden op www.recht-spraak.nl met nummer ECLI:NL:GHARL:2022:7566). Het is niet aan de kantonrechter om in zijn algemeenheid te oordelen dat digitale handhaving van geslotenverklaringen niet (meer) wenselijk of verdedigbaar is. Het is aan de wet- en regelgever om hierin keuzes te maken. De kantonrechter ziet evenmin ruimte om in zijn algemeenheid te oordelen dat digitale handhaving in strijd is met de namens betrokkene genoemde algemene rechtsbeginselen. Voor het stellen van een prejudiciële vraag is geen ruimte of aanleiding.
De kantonrechter ziet verder in wat namens betrokkene is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat digitale handhaving in strijd is met het in artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Niet is gebleken dat daadwerkelijk sprake is van een zodanig verwarrende maatregel dat zelfs zorgvuldige burgers structureel de fout in gaan, zoals namens betrokkene is betoogd. Dat in geval van digitale handhaving van geslotenverklaringen (ten opzichte van andere overtredingen) sprake is van een disproportioneel grote hoeveelheid overtredingen is niet onderbouwd en media-aandacht is daarvoor niet genoeg. Zelfs als dat het geval zou zijn, ziet de kantonrechter zonder nadere toelichting niet in waarom dat strijd zou opleveren met de in artikel 6 van het EVRM neergelegde rechten.
De kantonrechter kan wel beoordelen of in een concreet geval wordt voldaan aan de voorwaarden van beleidsregels die het openbaar ministerie heeft opgesteld voor digitale handhaving. Dit betekent dat de kantonrechter onder meer toetst of de geslotenverklaring tijdig wordt aangekondigd door de plaatsing van vooraankondigingsborden en of de bebording ter plaatse van de geslotenverklaring aanwezig en duidelijk waarneembaar is. Alleen indien dat het geval is, mag een boete voor het negeren van een geslotenverklaring worden opgelegd. Daarbij geldt dat van iedere weggebruiker mag worden verwacht te allen tijde oplettend te zijn op de aanwezige bebording. Daarbij wordt ook verwacht dat de weggebruiker zo nodig het rijgedrag en de snelheid aanpast teneinde van de bebording kennis te kunnen nemen.
In dit geval blijkt uit de beschikbare schouwrapporten dat de bebording met betrekking tot de geslotenverklaring juist was opgesteld en dat de bebording duidelijk zichtbaar was. Betrokkene had daarvan dus kennis kunnen nemen. Dat betrokkene de bebording niet goed of over het hoofd heeft gezien, is dan ook een omstandigheid waarvoor de gevolgen voor rekening van betrokkene dienen te komen.
De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om proceskosten toe te kennen, omdat het beroep ongegrond wordt verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: