ECLI:NL:RBNHO:2025:7723

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
15.298452.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. De verdachte was beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, specifiek met betrekking tot cocaïne. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank stelde vast dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de invoer van cocaïne, waarbij hij samen met anderen handelingen verrichtte die gericht waren op het bevorderen van deze invoer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te identificeren als de gebruiker van een SKY-account dat in verband stond met de strafbare feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het internationale drugscircuit. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis, gezien de ernstige bezwaren die nog steeds aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.298452.23
Uitspraakdatum: 8 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Kubbinga, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op een (of meer) tijdstip (pen) op of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot en met 9 februari 2021 te Eindhoven en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens), om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of het opzettelijk vervaardigen van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- een (of meer) crypto telefoon(s) voorhanden te hebben gehad en/of
- op (een) cryptotelefoon(s) een SKY applicatie te installeren en/of
- als gebruiker van de SKY-account gesprekken en besprekingen gevoerd met anderen, over koffers met verdovende middelen en/of borgbetalingen en/of vluchten met Martinair en KLM en/of cargoladingen en/of data van vrachtvluchten en/of percentages en/of bedragen en/of
- foto’s met daarop afbeeldingen van kiloblokken cocaïne en/of een GPS/tracker (in een kiloblok) cocaïne te hebben ontvangen en/of te hebben verstuurd en/of
- instructies te hebben doorgegeven over hoe de GPS-tracker te activeren en/of
- afspraken te hebben gemaakt en/of besprekingen gevoerd over de smokkel van verdovende middelen uit Aruba en/of vanuit Costa Rica;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
2.1
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
2.1.1
Standpunt van de verdediging
Tot enkele maanden voor de inhoudelijke zitting werd de verdachte (ook) nog verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan de invoer van 15 kilogram cocaïne. Deze beschuldiging is, niet als gevolg van actief opsporingsonderzoek maar enkel op grond van het door de verdediging ingebrachte Arubaanse strafdossier tegen [medeverdachte A], aangepast en verwoord als een voorbereidingshandeling.
Het niet volledig uit-rechercheren van de chatberichten van het SKY-account [account A] dat aan de verdachte wordt toegeschreven, heeft grote gevolgen gehad in het voortraject van deze zaak qua voorlopige hechtenis, de beoordeling van de waarde van de ontkennende verklaring van de verdachte en de mogelijkheden tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Het Openbaar Ministerie heeft deze nalatigheid gerechtvaardigd door te stellen dat door de enorme hoeveelheid SKY-berichten van het account en het feit dat de chatsessies in het Papiamento hebben plaatsgevonden, de aanvullende ontlastende informatie die was opgenomen in het Arubaanse dossier, binnen dit onderzoek niet door het opsporingsteam was onderkend. Dit is onnavolgbaar.
Nu het Openbaar Ministerie heeft erkend dat zij heeft nagelaten relevante gesprekken, die wel in de Arubaanse strafzaak waren opgenomen, mee te nemen in het onderhavige onderzoek, is het de vraag of er niet nog meer (ontlastende) informatie niet in het dossier van de verdachte terecht is gekomen. Door de verdachte kan er daarom niet op worden vertrouwd dat hij terecht staat in een strafrechtelijk onderzoek waarin hij wordt beoordeeld op grond van bewijsmateriaal dat zowel in belastende als ontlastende zin compleet is. Hiermee is een grote inbreuk gemaakt op verdedigingsrechten van de verdachte.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie om een onderzoek gebaseerd op waarheidsvinding uit te voeren en op grond daarvan een compleet en volledig dossier aan te leveren.
Omdat dit niet is gebeurd kan de rechtbank geen eerlijk oordeel vellen over de juistheid en de volledigheid van het onderzoeksmateriaal en kan er geen sprake meer zijn van een eerlijk proces op grond van artikel 6.1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Daarom dient het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
2.1.2
Standpunt van de officier van justitie
Ieder strafdossier bestaat uit een selectie van bevindingen van opsporingsinstanties die relevant zijn in het kader van de vermeende strafbare feiten die ten laste zijn gelegd. Van de enorme hoeveelheid SKY-berichten die binnen dit onderzoek aan het licht kwamen (het aan de verdachte toegeschreven SKY-account [account A] zat in ca. 245 chatgroepen en alleen al de chatsessie tussen dit account en [account B] bevatte ca. 11.000 berichten), is dus ook een selectie gemaakt. De volledige dataset met alle berichten van het SKY-account [account A] is ter controle aan de verdediging verstrekt. Mocht de selectie en/of weergave van de berichten niet juist of volledig zijn dan kan daarnaar onderzoek worden gevraagd. Daaraan is in deze zaak ook uitvoering gegeven. De door de verdediging aangeleverde relevante informatie uit het Arubaanse strafdossier is vertaald en aan het dossier toegevoegd en op verzoek van de verdediging is [medeverdachte A] gehoord bij de rechter-commissaris. De stelling dat er een onvolledig onderzoek zou hebben plaatsgevonden, is daarom niet aan de orde en van een schending van artikel 6 EVRM is geen sprake. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
2.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie als rechtsgevolg van een vormverzuim slechts in aanmerking komt in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”.
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt deze maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
Ten behoeve van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering wordt onder leiding en in opdracht van de officier van justitie een dossier gevormd. Gelet op het uitgangspunt dat het strafproces de materiële waarheidsvinding ten doel heeft, dienen in het dossier die stukken te worden gevoegd die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor een juiste beoordeling van de tegen de verdachte gevoerde strafzaak, hetzij in voor hem belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin.
Gebleken is dat de officier van justitie heeft verzuimd ontlastende informatie, die door de verdediging is aangeleverd uit het zogenaamde Arubadossier, in het dossier van deze strafzaak op te nemen.
De officier van justitie heeft, nadat zij hiervan kennis kreeg, deze ontlastende informatie in een aanvullend proces-verbaal aan het dossier toegevoegd. Ook heeft de officier van justitie hieraan juridische consequenties verbonden door de verdachte niet langer te vervolgen voor de voltooide invoer van 15 kilogram cocaïne, maar voor de voorbereidingshandelingen van deze invoer. Op verzoek van de verdediging is verder nog [medeverdachte A] (gebruiker van het account [account B]) gehoord bij de rechter-commissaris. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzuim hiermee in voldoende mate hersteld. De ontbrekende informatie is toegevoegd aan het dossier, de officier van justitie heeft de vervolging op dit punt afgezwakt en de verdediging is in de gelegenheid gesteld om hiernaar nader onderzoek te (laten) doen.
De conclusie van de raadsvrouw dat ten gevolge van deze gang van zaken de rechtbank geen eerlijk oordeel meer kan vellen over de juistheid en de volledigheid van
alhet onderzoeksmateriaal volgt de rechtbank niet. Daarmee wordt een te verstrekkend gevolg verbonden aan een hersteld verzuim, terwijl niet is gebleken noch aannemelijk gemaakt dat het dossier op andere punten incompleet zou zijn.
Op grond van het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat de onzorgvuldigheden en onvolledigheden in het onderzoek moet leiden tot bewijsuitsluiting van de Sky-berichten. Dit betekent het wegvallen van, zo goed als, al het bewijsmateriaal, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Verder heeft raadsvrouw betoogd dat op basis van het dossier niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van het SKY-account [account A], zodat hij moet worden vrijgesproken. Op dit standpunt van de raadsvrouw zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsuitsluiting
Uit overweging 2.1.3. volgt dat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen. De rechtbank gebruikt de Sky-berichten voor het bewijs.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Identificatie SKY-account [account A]
Het dossier bevat een proces-verbaal van identificatie van het SKY-account [account A]. Hieruit volgt onder meer dat het wachtwoord van dit account is samengesteld uit letters die overeenkomen met de eerste letters van de voornamen van de vier kinderen van de verdachte. Uit onderzoek naar de metadata en APN gegevens blijkt dat de bijbehorende cryptotelefoon in de ten laste gelegde periode zeer veelvuldig en met name in de nachtelijke uren aanstraalt in de omgeving van de woning van de verdachte. Op 26 januari 2021 is met behulp van de IMSI catcher vastgesteld dat de cryptotelefoon zich hoogstwaarschijnlijk bevond op het woonadres van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde aanwijzingen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende zijn om de verdachte te identificeren als de gebruiker van het SKY-account [account A].
De verklaring van de verdachte dat hij erin wordt geluisd, dat mogelijk iemand anders die veel bij hem thuis komt de gebruiker was van het account en diegene het wachtwoord zo heeft ingesteld dat het naar hem wijst, vindt geen enkele steun in het dossier. De verdachte heeft ook op geen enkele wijze invulling gegeven aan deze verklaring.
Daar komt bij dat SKY een versleutelde communicatiedienst was waarin gebruikers dachten veilig, buiten het oog van politie en justitie met elkaar te kunnen communiceren. Dit gevoel van veiligheid zal ongetwijfeld van invloed zijn geweest bij de keuze van een wachtwoord. De verklaring van verdachte dat een andere persoon dit specifiek naar verdachte wijzend wachtwoord heeft aangemaakt, om de verdachte daarmee in geval van ontdekking bewust te benadelen, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
De door de raadsvrouw genoemde contra-indicaties maken voornoemd oordeel ook niet anders. Het niet aantreffen van een cryptotelefoon bij de verdachte, het ontbreken van geld of goederen die duiden op opbrengsten uit illegale inkomsten en het ontbreken van relevante bevindingen ten aanzien van het ten laste gelegde op de inbeslaggenomen telefoons, zijn omstandigheden die in het geheel niet afdoen aan de hiervoor genoemde bevindingen op grond waarvan de rechtbank concludeert dat de verdachte de gebruiker is van het account.
De rechtbank betrekt hierbij dat de verdenking ziet op voorbereidingshandelingen in de periode van 6 december 2020 tot en met 9 februari 2021 en de doorzoeking in de woning van de verdachte pas op 23 april 2024 heeft plaatsgevonden.
De door de raadsvrouw gestelde omstandigheid dat de verdachte gedetineerd was ten tijde van de aanschaf, activatie, het in gebruik nemen en het instellen van het wachtwoord van de cryptotelefoon doet ook niet af aan het oordeel van de rechtbank. Blijkens het detentieoverzicht had de verdachte ten tijde van de aanschaf en activatie van de cryptotelefoon een strafonderbreking en daar komt bij dat detentie verschillende fasen met bijpassende vrijheden kent, zodat dit de verdachte niet uitsluit als de gebruiker van het account.
Nu de rechtbank de bevindingen omtrent de vluchtgegevens, het stemvergelijkend onderzoek en de verklaring van [medeverdachte A] niet gebruikt voor haar vaststelling dat de verdachte de gebruiker was van het account behoeven de opmerkingen van de raadsvrouw hierover, geen nadere bespreking. Ook overigens kent de rechtbank geen waarde toe aan de verklaring van [medeverdachte A] bij de rechter-commissaris, nu [medeverdachte A] niet heeft willen verklaren wie volgens hem de gebruiker was van het Sky-account [account A].
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 6 december 2020 tot en met 9 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- een crypto telefoon voorhanden te hebben gehad en/of
- als gebruiker van de SKY-account gesprekken en besprekingen te voeren met anderen, over koffers met verdovende middelen en/of borgbetalingen en/of vluchten met Martinair en KLM en/of cargoladingen en/of data van vrachtvluchten en/of percentages en/of bedragen en/of
- foto’s met daarop afbeeldingen van kiloblokken cocaïne en/of een GPS/tracker (in een kiloblok) cocaïne te hebben ontvangen en/of te hebben verstuurd en/of
- instructies te hebben doorgegeven over hoe de GPS-tracker te activeren en/of
- afspraken te hebben gemaakt en/of besprekingen gevoerd over de smokkel van verdovende middelen;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
-
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen of vervoermiddelen of stoffen of betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden, met aftrek van de periode die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich in de bewezenverklaarde periode gedurende twee maanden met een ander of anderen schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne.
De verdachte vervulde een belangrijke rol bij de voorbereiding van drie beoogde drugstransporten. Daartoe had hij contacten in het buitenland (onder meer Colombia, en de Nederlandse Antillen) via wie de cocaïne kon worden ingekocht, gaf hij informatie door over hoeveelheden cocaïne, prijzen en het betalen van borg. Ook gaf hij instructies ten aanzien van de GPS-trackers, waarmee de cocaïne konden worden gelokaliseerd en had hij contacten met de personen die ervoor zorgden dat de cocaïne in het vliegtuig werd gezet en er weer uit werd gehaald.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof die zeer verslavend kan werken. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van zeer zware criminaliteit, waaronder levensdelicten en ondermijning. Tevens wordt daarbij vaak gebruik gemaakt van (jeugdige) personen die aldus in de criminaliteit belanden, bijvoorbeeld als uithalers. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met deze strafbare feiten en zich bij het plegen van deze feiten enkel heeft laten leiden door eigen financieel gewin. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit in Nederland.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank geconstateerd dat hij blijkens zijn strafblad, gedateerd 3 april 2025, eerder voor Opiumwet gerelateerde feiten onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Omdat die veroordelingen langer dan vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank dat niet in het nadeel van de verdachte meewegen.
Op te leggen straf
Voor de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen zijn binnen de rechtspraak geen oriëntatiepunten ontwikkeld. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aard, ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van de bewezenverklaarde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen en dat slechts een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt een passende straf is. De rechtbank heeft bij de hoogte van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de voorbereidingshandelingen binnen een relatief korte periode zijn gepleegd en, in verhouding tot vergelijkbare zaken, niet op grote hoeveelheden cocaïne zagen. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank geen reden voor matiging van de beoogde straf.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf onder voornoemde omstandigheden te hoog is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, op grond van artikel 67a lid 3 Sv om opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen opheffing van de voorlopige hechtenis en heeft hiertoe aangevoerd dat de ernstige bezwaren en gronden nog steeds aan de orde zijn. Ook is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank overweegt als volgt.
De ernstige bezwaren en de recidivegrond zijn onverkort aanwezig. Een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv, doet zich gelet op de bewezenverklaring niet voor.
Gelet hierop wordt het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht,
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWEE (2) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2025.
Mr. Boomgaart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.