6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met anderen door middel van inklimming wederrechtelijk verbleven op een in de haven van Antwerpen gelegen containerterminal. Dit betreft een besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen. Dergelijke feiten veroorzaken veel hinder en schade bij havenbedrijven. Deze feiten zorgen er namelijk voor dat havenwerkzaamheden komen stil te liggen en dat havenbedrijven veel investeringen moeten doen om hun terreinen te beveiligen. Het levert ook een schending van de openbare orde op. In de regel worden dergelijke delicten in georganiseerd verband gepleegd. De organiseerde misdaad biedt zogenoemde ‘uithalers’ veel geld om dergelijke feiten te plegen. Dit was ook het geval in de zaak van de verdachte: hij heeft verklaard dat hem € 10.000,- is aangeboden om dit feit te plegen. Hoewel de verdachte dit geldbedrag nooit heeft ontvangen, staat vast dat de verdachte met zijn handelen grote risico’s heeft genomen. Bovendien is het moeilijk om eenmaal in de handen van de georganiseerde misdaad zich aan die wereld te onttrekken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld tot geldboetes en een werkstraf wegens andersoortige feiten;
- het over de verdachte uitgebrachte oriëntatieverslag van 4 april 2024 van gemeenschapsinstelling [gemeenschapsinstelling] te België;
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch onderzoek Pro Justitia van 14 januari 2025, opgesteld door GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] met assistentie van psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog [GZ-psycholoog in opleiding] . De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van dit rapport voor zover deze betrekking hebben op de diagnoses van de verdachte en maakt deze in zoverre tot de hare;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 juni 2025 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De Raad adviseert de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie gelijk aan het in België uitgezeten voorarrest met daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen.
De verdachte heeft aanvankelijk niet of nauwelijks over het feit willen verklaren. Ook tegenover de opstellers van de Pro Justitia rapportage heeft hij niets over het bewezenverklaarde feit willen verklaren, waardoor er geen uitspraak kon worden gedaan over de mate van doorwerking van de bij de verdachte vastgestelde diagnoses. Tijdens het raadsonderzoek en ter terechtzitting heeft de verdachte wel openheid van zaken willen geven over hoe hij op het haventerrein van Antwerpen is terecht gekomen. Hij heeft onder meer verklaard dat hij ‘blind was voor het geld’ dat hem werd aangeboden om dit feit te plegen, dat hij ook het bedrijf van zijn moeder financieel wilde ondersteunen en dat deze keuze hem veel verdriet heeft opgeleverd. De verdachte heeft ter terechtzitting open en consistent verklaard. Daarmee heeft de verdachte - uiteindelijk - laten zien verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. Hiermee houdt de rechtbank in positieve zin rekening bij het bepalen van de op te leggen straf.
In de Pro Justitia rapportage worden de nodige zorgen over de verdachte beschreven. De klinische indruk van de onderzoekers is dat er sprake is van een hoog recidiverisico. De rapporteurs adviseren daarom een intensief en strak kader aan de verdachte op te leggen in de vorm van meerdere bijzondere voorwaarden, namelijk een ‘ITB harde kern’-maatregel, coaching door een Credible Messenger, het vinden en behouden van een dagbesteding, individuele en systemische behandeling en ook medicamenteuze behandeling vanwege de bij de verdachte vastgestelde ADHD.
De Raad onderschrijft zowel in haar rapport als ter terechtzitting (via raadsvertegenwoordiger [vertegenwoordiger van de raad] ) de zorgen over de verdachte en het hoge recidiverisico, maar schat in dat de verdachte niet openstaat voor hulpverlening of begeleiding. Sterker nog: volgens de Raad zou het opvolgen van het strafadvies uit het Pro Justitia rapport voor de verdachte averechts werken. De verdachte geeft hierover zelf aan dat hij niet open staat voor hulpverlening, begeleiding of medicatie en dat hij zelf verantwoordelijk is voor het vinden van werk en het weer op de rit krijgen van zijn leven.
Vanwege een eerdere veroordeling in 2023 is De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de jeugdreclassering) bij de verdachte betrokken geraakt. De proeftijd van deze veroordeling is geëindigd op 20 april 2025. De destijds betrokken jeugdreclasseerder [jeugdreclasseerder] heeft ter terechtzitting verklaard dat de verdachte altijd op afspraken is verschenen, maar dat de gesprekken oppervlakkig bleven en het niet lukte om tot verdieping te komen. Hoewel de jeugdreclasseerder goed contact met hem heeft gehad, is er gedurende de proeftijd naast een maatwerkprogramma voor school verder niets van de grond gekomen. De jeugdreclasseerder heeft met de verdachte besproken of hij open staat voor contact met een Credible Messenger, een IFA-coach of voor continuering van de betrokkenheid van de jeugdreclassering, maar de verdachte heeft telkens aangegeven daarvoor niet open te staan. De jeugdreclasseerder ziet dat de verdachte sinds de laatste verdenking niet meer in beeld komt bij de politie, hij trouw naar school gaat en zelf werk heeft geregeld. Daarin ziet de jeugdreclassering een duidelijke positieve verbetering ten opzichte van de periode waarin de Pro Justitia rapportage is opgesteld.
Gelet op de in de rapportages geschetste zorgen acht de rechtbank het voorstelbaar dat de verdachte baat heeft bij begeleiding en behandeling. Vanwege de houding van de verdachte is de verwachting echter dat de inzet hiervan niet effectief zal zijn. De rechtbank zal daarom geen bijzondere voorwaarden verbinden aan de hierna te bepalen straf, ook gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte het afgelopen half jaar heeft laten zien.
Hoewel het verblijf in gemeenschapsinstelling [gemeenschapsinstelling] in België niet in aanmerking komt voor aftrek in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht,zal de rechtbank hiermee wel rekening houden bij het bepalen van een passende straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 60 uur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 30 uur, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank komt hiermee tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, ten aanzien van parketnummer 15/125999-24 tot een vrijspraak is gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd voor een kortere duur te bepalen gelet op de ernst van het feit in combinatie met de zorgen die nog over de verdachte bestaan.