Beoordeling door de rechtbank
Uitstelverzoek(en) eiseres
5. Bij brief van 1 juni 2025 heeft eiseres haar partner, [naam 2] , gemachtigd om in de onderhavige zaak namens haar op te treden. In dezelfde brief heeft eiseres verzocht om de zitting uit te stellen, omdat haar gemachtigde “vanwege zwaarwegend zakelijk belang” verhinderd is om op de zitting aanwezig te zijn.
6. Bij brief van 3 juni 2025 heeft de rechtbank het uitstelverzoek afgewezen, omdat dit verzoek naar haar oordeel niet tijdig (zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de oproep voor de zitting van 14 april 2025) is gedaan en onvoldoende is gemotiveerd of sprake is van gewichtige redenen.
7. Bij brief van 16 juni 2025 heeft eiseres de rechtbank bericht dat de gemachtigde tot het laatste moment heeft geprobeerd om bij de zitting aanwezig te zijn, maar dat dit hem helaas door een zeer bijzondere zakelijke afspraak niet is gelukt. Eiseres deelt mede dat de consequentie daarvan is dat bij de zitting geen vertegenwoordiging aanwezig zal zijn.
Voor zover eiseres hiermee een (nieuw) verzoek om uitstel van de zitting heeft willen doen, oordeelt de rechtbank dat, de belangen van partijen afwegende, het proceseconomische belang van een spoedige voortgang van de procedure meebrengt dat dit verzoek moet worden afgewezen.
Afbakening van de onroerende zaak
8. Voor de toepassing van de Wet WOZ wordt een gedeelte van een gebouwd eigendom, dat blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, aangemerkt als één onroerende zaak.Dit betekent dat een gebouwd eigendom moet worden gesplitst in gedeelten die aan deze omschrijving voldoen. Dit splitsen voor de WOZ-waardering is iets anders dan een juridische splitsing. Een verbod van een juridische splitsing van een gebouwd eigendom in appartementen vormt geen belemmering voor de splitsing van een gebouwd eigendom in zelfstandige gedeelten voor de toepassing van de Wet WOZ.Hieraan doet niet af dat de juridisch niet afgesplitste zelfstandige gedeelten niet afzonderlijk overdraagbaar zijn.
9. Een gedeelte van een gebouwd eigendom dat in hoofdzaak tot woning dient, is een zelfstandig gedeelte indien er in het gedeelte een kookgelegenheid, een wasgelegenheid en toilet zijn. Dat sommige van deze voorzieningen beperkt zijn, is niet relevant. Bovendien moet het zelfstandige gedeelte afsluitbaar zijn.
10. De woningen A en B voldoen aan de in rechtsoverweging 9. genoemde criteria en zijn derhalve te splitsen van de eigendom in zelfstandige wooneenheden, welke voor de toepassing van de Wet WOZ elk afzonderlijk moeten worden aangemerkt als onroerende zaak. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de woning A een andere gebruiker heeft dan de woning B. Dit betekent dat het gelijk in zoverre aan verweerder is.
De waarde van de woningen A en B
11. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
12. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarden van de woningen A en B niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden niet te hoog zijn vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen A en B, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen A en B en de vergelijkingsobjecten.
13. Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarden onder meer een matrix overgelegd. Daarin zijn de waarden van de woningen A en B bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de woningen A en B.
14. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woningen A en B. De vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en zijn alle in de omgeving van de woningen A en B gelegen. Ook wat omvang en woningtype betreft zijn de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woningen A en B. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten kunnen dan ook worden gebruikt ter onderbouwing van de waarden van de woningen A en B.
15. Het is vervolgens de vraag of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen A en B en de vergelijkingsobjecten. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt.
16. Verweerder heeft in zijn onderbouwing van de waarde van de woningen A en B in de matrix bij het verweerschrift rekening gehouden met de verschillen tussen de woningen A en B en de vergelijkingsobjecten in grootte, ligging, kwaliteit en staat van onderhoud. Hij heeft daarbij – rekening houdend met die verschillen – de (geïndexeerde) verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten teruggerekend in prijzen per vierkante meter gebruiksoppervlakte van € 6.125, € 6.455 en € 6.710 voor de vergelijkingsobjecten. Voor de woning A heeft dit geleid tot een waarde per vierkante meter gebruiksoppervlakte van
€ 5.120 en voor de woning B tot een waarde per vierkante meter gebruiksoppervlakte van
€ 5.195, waarbij de kwaliteit en het onderhoud van de woningen A en B als voldoende is aangeduid. De voor de woningen A en B gehanteerde vierkantemeterprijzen zijn aanzienlijk lager dan de vierkantemeterprijzen van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het voorgaande aannemelijk heeft gemaakt dat bij de waardering van de woningen A en B voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen deze woningen en de vergelijkingsobjecten.
Taxatierapport van eiseres
17. Het door eiseres overgelegde taxatierapport van een makelaar/taxateur is naar het oordeel van de rechtbank niet bruikbaar, nu de onroerende zaak in dit rapport onjuist is afgebakend.
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de waarden van de woningen A en B op de waardepeildatum niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
19. Omdat het beroep ongegrond zal worden verklaard, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.