In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een dierenarts, aangeduid als [eiser], en zijn voormalige werkgever, Evidensia Dierenklinieken B.V. [eiser] verzocht om schorsing van het overeengekomen concurrentiebeding, omdat hij zich onbillijk benadeeld voelde in verhouding tot het belang van Evidensia. De dierenarts had zijn dienstverband bij Evidensia opgezegd en was van plan om per 7 juli 2025 te gaan werken bij Topdierenkliniek Zaanstreek B.V., een nieuwe praktijk die hij had opgericht samen met andere voormalige medewerkers van Evidensia. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] voldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn belang bij het kunnen werken bij Topdierenkliniek zwaarder weegt dan het belang van Evidensia bij handhaving van het concurrentiebeding. De rechter concludeerde dat het concurrentiebeding onbillijk was in verhouding tot het te beschermen belang van Evidensia, vooral gezien het feit dat er een tekort aan dierenartsen is en dat klanten van Evidensia niet noodzakelijkerwijs verloren zouden gaan door de overstap van [eiser]. De vordering van [eiser] om het concurrentiebeding te schorsen werd toegewezen, terwijl de tegenvordering van Evidensia werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan Evidensia, die in het ongelijk werd gesteld.