ECLI:NL:RBNHO:2025:7892

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
C/15/367168 / KG RK 25/496
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 10 juli 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoeker, wonende te Purmerend, had op 1 juli 2025 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. L.M. Kos, de rechter die belast was met de behandeling van zijn hoofdzaak. Dit verzoek was gericht tegen het voornemen van de rechter om in de hoofdzaak geen zitting te houden. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien verzoeker op 19 februari 2025 op de hoogte was gesteld van het voornemen van de rechter en pas op 1 juli 2025 het wrakingsverzoek indiende. De wrakingskamer benadrukte dat verzoeker voldoende tijd had om te reflecteren op de situatie, maar dat de periode van bijna vier maanden te lang was. Bovendien bevatte het verzoekschrift geen gronden die zouden wijzen op partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking, omdat dit te laat was ingediend. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/367168 / KG RK 25/496
Beslissing van 10 juli 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te Purmerend,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. L.M. Kos,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 1 juli 2025 schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht Algemeen en Belasting, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 24/1288, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek en bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De uitgangspunten

2.1.
Bij besluiten van 22 en 27 augustus 2019 heeft de gemeente [gemeente 1] (thans de gemeente [gemeente 2], hierna: de gemeente) een aan verzoeker verstrekte bijstandsuitkering ingetrokken en beëindigd en een bedrag van € 1.693,36 aan verstrekte bijstand teruggevorderd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij besluit op bezwaar van 6 februari 2020 heeft de gemeente het bezwaar van verzoeker kennelijk niet- ontvankelijk verklaard.
2.2.
Verzoeker heeft beroep aangetekend tegen het besluit op bezwaar van de gemeente. Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft de rechtbank team Bestuursrecht Algemeen en Belasting (hierna: de rechtbank team Bestuursrecht) het beroep ongegrond verklaard.
2.3.
Op 3 maart 2024 heeft verzoeker de rechtbank team Bestuursrecht verzocht om de uitspraak van 31 mei 2021 te herzien. Deze herzieningsprocedure is de hoofdzaak van deze wrakingsprocedure.
2.4.
Op 19 februari 2025 heeft de griffier van de rechtbank team Bestuursrecht aan verzoeker een brief gestuurd, waarin de volgende passage voorkomt:
“Geachte heer,
De rechtbank heeft het vooronderzoek afgerond in de zaak met zaaknummer HAA 24 / 1288 PW. (…)
In deze brief informeer ik u over de volgende stappen.
Wel of geen zitting
De rechtbank is van oordeel dat het niet nodig is om in deze zaak een zitting te houden. Zij heeft namelijk voldoende informatie om een uitspraak te doen. De zitting zal daarom achterwege worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Wilt u op een zitting worden gehoord, dan moet u dat binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief laten weten. Ontvangt de rechtbank binnen die termijn geen reactie van u of de andere partij(en), dan sluit de rechtbank het onderzoek en doet zij binnen zes weken of indien mogelijk bij vervroeging in het openbaar uitspraak. De uitspraak wordt u toegezonden.”
2.5.
Op 21 februari 2025 heeft verzoeker de volgende e-mail gestuurd naar de rechtbank team Bestuursrecht:
“Betreft bijwonen zittingGoedemiddag, het bijwonen van een zitting us een grondrechten. (…) Ik ontvang graag de uinodiging van de zitting (…).”
2.6.
Op 22 februari 2025 heeft verzoeker de volgende e-mail gestuurd naar de rechtbank team Bestuursrecht:
“Geachte rechtbankIk heb besloten mijn bericht in te trekken. Ik neem de tijd om na te denken.”
2.7.
Op 23 februari 2025 heeft verzoeker een wrakingsverzoek (hierna: het eerste wrakingsverzoek) ingediend. Op 5 maart 2025 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingetrokken.
2.8.
Verzoeker heeft de rechtbank team Bestuursrecht bij e-mail van 28 juni 2025 gevraagd naar de actuele status van de hoofdzaak en verzocht hem daarover uiterlijk 4 juli 2025 te informeren.
2.9.
Op 1 juli 2025 heeft verzoeker onderhavig wrakingsverzoek ingediend.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker voert in zijn verzoekschrift het volgende aan. Verzoeker maakt bezwaar tegen het voornemen van de rechter om in de hoofdzaak uitspraak te doen zonder zitting. Verzoeker heeft uitdrukkelijk aangegeven prijs te stellen op een zitting in de hoofdzaak, maar heeft hierop geen reactie ontvangen. Dit is onzorgvuldig en in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
Daarnaast heeft verzoeker twijfels over de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechter. De handelwijze van de rechtbank is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag in zake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Verzoeker heeft in de hoofdzaak nog geen gronden ingediend. Als in de hoofdzaak uitspraak wordt gedaan, zou dat getuigen van vooringenomenheid en in strijd zijn met de beginselen van een eerlijke en zorgvuldige procesgang, aldus verzoeker.

4.De beoordeling

4.1.
Het wrakingsverzoek vermeldt niet tegen welke rechter het verzoek is gericht. De griffier van de wrakingskamer heeft telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank team Bestuursrecht. Hieruit is gebleken dat mr. L.M. Kos als rechter is belast met de behandeling van de hoofdzaak. De wrakingskamer vat het verzoek daarom zo op dat verzoeker verzoekt tot wraking van mr. L.M. Kos (hierna: de rechter).
4.2.
Op verzoek van een partij in een bestuurszaak kan een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden [1] . Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden [2] .
4.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker het wrakingsverzoek te laat heeft ingediend. Het wrakingsverzoek is gegrond op het voornemen van de rechter om in de hoofdzaak het houden van een zitting achterwege te laten. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker daags na 19 februari 2025 van dit voornemen kennis heeft genomen. De wrakingskamer overweegt dat het een verzoeker tot wraking is gegund enige tijd voor reflectie te nemen. In dit geval heeft het echter te lang geduurd, namelijk tot 1 juli 2025, voordat verzoeker zijn (huidige) wrakingsverzoek heeft ingediend.
Dat verzoeker op 23 februari 2025 een eerste wrakingsverzoek heeft ingediend, doet aan het voorgaande niet af. Verzoeker heeft dit wrakingsverzoek op 5 maart 2025 ingetrokken en vervolgens een periode van bijna vier maanden laten verstrijken voordat hij een nieuw wrakingsverzoek heeft ingediend.
4.4.
Nog afgezien daarvan bevat het verzoekschrift geen gronden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechter partijdig is of de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
4.5.
De voornaamste aanleiding voor het wrakingsverzoek is het op 19 februari 2025 aan verzoeker bekend gemaakte voornemen om in de hoofdzaak af te zien van een inhoudelijke behandeling. Uit de brief van 19 februari 2025 blijkt echter voldoende duidelijk dat (i) verzoeker binnen 4 weken alsnog om een zitting kan verzoeken en (ii) een zitting alsnog zal worden gehouden als verzoeker daar tijdig om verzoekt. Van een definitieve beslissing van de rechter was op dat moment nog geen sprake. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker op 21 februari 2025 heeft verzocht om een zitting te houden, maar dit verzoek op 22 februari 2025 heeft ingetrokken. Dat verzoeker daarna tijdig nogmaals om een zitting heeft verzocht, heeft verzoeker niet aangevoerd en is ook niet gebleken. De wrakingskamer is van oordeel dat uit het voorgaande (de schijn van) partijdigheid van de rechter niet kan worden afgeleid.
4.6.
Uit het dossier in de hoofdzaak blijkt niet of de rechter alsnog een zitting zal bepalen of uitspraak zal gaan doen zonder zitting. Ook als de rechter nog steeds voornemens is af te zien van het houden van een zitting, kan dit niet tot wraking leiden. Dit is namelijk een rechterlijke (tussen)beslissing c.q. procesbeslissing, die niet met succes aan een wrakingsverzoek ten grondslag kan worden gelegd. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het enkele feit dat de rechter een voor een partij negatieve (proces)beslissing neemt, levert geen grond voor wraking op. Dat is vaste rechtspraak sinds het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413).
4.7.
Het voorgaande geldt ook voor de eventuele beslissing van de rechter om verzoeker nog een gelegenheid te geven om (alsnog) gronden in te dienen voor zijn herzieningsverzoek.
4.8.
Andere concrete argumenten waaruit de (schijn van) partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid, heeft verzoeker niet aangevoerd.
4.9.
Al met al is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker kennelijk niet- ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek omdat dit te laat is ingediend.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de gemeente [gemeente 2] een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich
bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Boots, voorzitter, mr. S.W.S. Kiliç en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:15 van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb)
2.Zie artikel 8:16 lid 1 Awb