ECLI:NL:RBNHO:2025:7922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
24/6910
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit SVB over verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz) van eiseres met woonplaats in Griekenland

Deze uitspraak betreft het beroep van eiseres tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) waarin is vastgesteld dat zij vanaf 10 februari 2020 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres, die de Nederlandse nationaliteit heeft, is het niet eens met dit besluit en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt of de SVB terecht heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 10 februari 2020 tot 27 augustus 2024 niet verzekerd was voor de Wlz, omdat zij haar woonplaats in die periode niet in Nederland had, maar in Griekenland.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de SVB terecht heeft geoordeeld dat eiseres in de betreffende periode niet in Nederland woonde. Eiseres heeft zelf verklaard dat zij vanaf eind oktober 2022 niet meer in Nederland verbleef en dat zij in Griekenland woonde. De SVB heeft op basis van verschillende factoren, zoals de duur van het verblijf in Griekenland en het ontbreken van een zelfstandige woonruimte in Nederland, vastgesteld dat het centrum van de belangen van eiseres zich in Griekenland bevond. De rechtbank oordeelt dat de SVB terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet verzekerd was voor de Wlz en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge op 10 juli 2025, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Vlist).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de SVB waarin bepaald is dat eiseres vanaf 10 februari 2020 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres is het niet eens met dit besluit. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de SVB terecht heeft bepaald dat eiseres in de periode 10 februari 2020 tot 27 augustus 2024 niet is verzekerd voor de Wlz.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de SVB terecht heeft bepaald dat eiseres in de betreffende periode haar woonplaats niet in Nederland had, maar in Griekenland en daarmee niet verzekerd was voor de Wlz. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De SVB heeft per besluit van 27 augustus 2024 bepaald dat eiseres vanaf 10 februari 2020 niet verzekerd is voor de Wlz. Met het bestreden besluit van 12 september 2024 op het bezwaar van eiseres is SVB bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (vergezeld door haar zoon) en de gemachtigde van SVB.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit. De zorgverzekeraar CZ heeft op 7 september 2023 aan de SVB gevraagd een woonplaatsonderzoek te verrichten, omdat bij de zorgverzekeraar een fraudesignaal was binnengekomen.
4. Per brief van 27 oktober 2023 is door de SVB aan eiseres verzocht informatie te verstrekken waaruit blijkt dat zij in Nederland woont. Eiseres heeft op 30 oktober 2023 een ingevuld ‘Vragenformulier wonen en werken’ teruggestuurd met daarbij een brief met een toelichting op vraag 7 van het vragenformulier informatie verstrekt. Daarin heeft zij vermeld dat zij vanaf eind oktober 2022 niet meer in Nederland heeft verbleven en daarom zorgkosten in Griekenland heeft gedeclareerd. Zij heeft ook vermeld dat zij in Griekenland verbleef door diverse omstandigheden, waaronder het onverwachte overlijden van haar echtgenoot, de ingewikkelde afwikkeling van zijn nalatenschap, de moeizame verkoop van vakantiewoningen in Griekenland om de schulden van haar overleden echtgenoot af te betalen, en de reisbeperkingen als gevolg van de coronapandemie. Zij heeft de huurovereenkomst van de woning in [plaats] als bijlage meegestuurd. Ook heeft zij vermeld contact te hebben gehad met een medewerker van de gemeente [plaats] en niet eerder op de hoogte te zijn geweest van de regels omtrent langdurig verblijf in het buitenland.
5. Bij bericht van 28 juni 2024 is door de SVB om nadere informatie verzocht. Verzocht is om een kopie van de huurovereenkomst, kopieën van vliegtickets vanaf 2020 tot en met heden, en de vragen of eiseres nog werkzaam is in Nederland en of zij gewerkt heeft in Griekenland.
6. Bij besluit van 27 augustus 2024 heeft de SVB vastgesteld dat eiseres vanaf 10 februari 2020 niet verzekerd was voor de Wlz, omdat zij niet in Nederland woont en niet in Nederland werkt. Met de beslissing op bezwaar van 12 september 2024 heeft de SVB het besluit gehandhaafd. De SVB heeft in het bestreden besluit vermeld dat op basis van de feiten en omstandigheden de SVB van mening is dat eiseres in Griekenland woont. Door de SVB is onder meer meegewogen dat eiseres jaarlijks langere tijd in Griekenland verblijft, waar zij duurzaam over een woning beschikt, dat eiseres de in Griekenland gemaakte ziektekosten bij haar Nederlandse zorgverzekeraar declareert en dat zij in Nederland niet beschikt over een eigen woonruimte, en als eiseres in Nederland verblijft, zij bij haar zoon verblijft en daar staat ingeschreven.
Standpunten partijen
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij woont op het adres [adres] in [plaats] . Eiseres is deze woning gaan huren op 1 november 2016 en heeft zich op 1 maart 2017 met haar echtgenoot en zoon ingeschreven op dit adres. Op 1 november 2019 is de echtgenoot van eiseres in Griekenland overleden. Eiseres had samen met hem een aantal vakantiewoningen in Griekenland in eigendom. Op 6 januari 2020 is eiseres voor langere tijd naar Griekenland vertrokken om de vakantiewoningen te verkopen en de nalatenschap van haar echtgenoot af te wikkelen. Door een aantal oorzaken is deze afwikkeling moeizaam verlopen. Ook was het door de uitbraak van de coronapandemie niet altijd mogelijk om naar Nederland te reizen. Daarnaast is zij ten onrechte niet (meer) als huurder op de huurovereenkomst van de woning in [plaats] vermeld. Inmiddels is dit weer hersteld. Eiseres verwijst naar een aanvulling op de huurovereenkomst van 29 oktober 2024 waarin zij weer als medehuurder van de woning in [plaats] wordt vermeld. Ook heeft zij veel contact met de toezichthouder van de gemeente [plaats] en meldt zij zich regelmatig op het gemeentehuis. Zij is niet van plan om te emigreren naar Griekenland. Zij heeft in Nederland haar huisarts en haar familie en vrienden. Zij verblijft inmiddels weer het grootste deel van het jaar in [plaats] .
8. De SVB stelt zich op het standpunt dat zij aan de hand van de toepasselijke Europese verdragen moet beoordelen in welk land eiseres verzekerd is. Omdat eiseres niet werkt, is in beginsel de wetgeving van haar woonland van toepassing. Bij het bepalen in welk land eiseres woont, moet de SVB ervan uitgaan dat zij woont waar het centrum van haar belangen zich bevindt. De periode in geding is de periode van 10 februari 2020 tot en met 27 augustus 2024. Over die periode heeft de SVB gemotiveerd vastgesteld dat het centrum van de belangen van eiseres niet in Nederland lag. De SVB blijft dan ook bij het standpunt dat zij eiseres over die periode terecht niet verzekerd heeft geacht voor de Wlz.
Oordeel rechtbank
9. Als uitgangspunt bij de beoordeling is het volgende van belang. De Wlz is aan te merken als een uitkering in natura bij ziekte, die op grond van artikel 3, lid 1 onder a, van de Verordening onder de materiële werkingssfeer van deze verordening valt. Eiseres kan daarmee alleen verzekerd zijn voor de Wlz als de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) betekent dit dat de beoordeling of eiseres verzekerd is voor de Wlz dient te geschieden aan de hand van het begrip ‘woonplaats’ zoals dat binnen de toepassing van de Verordening wordt gebruikt. [1]
10. Ingevolge artikel 1, sub j, van Vo 883/2004 wordt onder ‘woonplaats’ verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Dit begrip heeft een autonome, voor het Unierecht specifieke betekenis. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft met betrekking tot Verordening (EEG) nr. 1408/71, de voorloper van Vo 883/2004, al geoordeeld dat, wanneer de rechtspositie van een persoon onder de wetgeving van meerdere lidstaten kan vallen, het begrip ‘lidstaat waar een persoon woont’, doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. In artikel 11 van Verordening (EG) nr. 987/2009 zijn de door de rechtspraak van het Hof ontwikkelde criteria op basis waarvan dit centrum van belangen kan worden bepaald, gecodificeerd. Als criteria worden onder meer genoemd de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten, de gezinssituatie en familiebanden, de huisvestingssituatie, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.
11. Voor de beoordeling of verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres in de periode van 10 februari 2020 tot en met 27 augustus 2024 niet verzekerd is voor de Wlz, dient op grond van de Verordening dus vastgesteld te worden waar eiseres in die periode haar woonplaats had en waar het gewone centrum van haar belangen zich bevond.
12. De rechtbank is van oordeel dat de SVB terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiseres in de periode van 10 februari 2020 tot en met 27 augustus 2024 niet haar woonplaats in Nederland had in de zin van de Verordening, maar in Griekenland en daarmee niet verzekerd was voor de Wlz. Daarbij acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
Eiseres heeft zelf verklaard een lange(re) periode in Griekenland te zijn verbleven. Ter zitting is door eiseres vermeld dat zij in ieder geval tweeënhalf jaar in Griekenland heeft verbleven, waarbij zij heeft toegelicht dat dit van begin 2020 tot halverwege 2023 is geweest. Naar aanleiding van het verzoek om informatie door de SVB heeft eiseres in haar brief ter toelichting zelf vermeld in oktober 2022 voor het laatst in Nederland te zijn geweest en dat zij naar verwachting op 22 december 2023 weer terugkeert naar Nederland vanuit Griekenland en een ticket voor de boot heeft gekocht. Uit de door eiseres zelf gegeven informatie volgt dat zij in ieder geval vanaf januari 2020 tot eind 2023 in Griekenland heeft verbleven. Ook uit door eiseres in Griekenland ingediende declaraties van haar zorgkosten bij de zorgverzekeraar van februari 2020 tot en met juli 2023 blijkt dat zij in die periode in Griekenland verbleef. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres geen zelfstandige woonruimte in Nederland had en was ook geen sprake meer van een huurovereenkomst voor een woning in Nederland op naam van eiseres. Nu eiseres niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat in de betreffende periode het centrum van haar belangen zich in Nederland bevonden, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om aan de beoordeling door de SVB te twijfelen. De reden waarom eiseres langere tijd in Griekenland verbleef, namelijk de moeizame afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, maakt dit niet anders. De SVB heeft naar het oordeel van de rechtbank ook terecht kunnen bepalen dat pas vanaf 27 augustus 2024 de situatie is gewijzigd, en eiseres haar woonplaats in Nederland heeft omdat pas vanaf die datum sprake is van omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het centrum van haar belangen zich (weer) in Nederland bevond.
13. Onder deze omstandigheden heeft de SVB naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat eiseres in de periode van 10 februari 2020 tot en met 27 augustus 2024 niet haar woonplaats in Nederland heeft.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 2 december 2016 en 15 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4857 en ECLI:NL:CRVB:2016:2817.