ECLI:NL:RBNHO:2025:794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
15/069348-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en diefstal met valse sleutels door middel van babbeltrucs gericht op ouderen

In deze zaak zijn vier verdachten, waaronder de hoofdverdachte, beschuldigd van het plegen van oplichting en diefstal met valse sleutels door middel van babbeltrucs. De feiten vonden plaats tussen 28 december 2020 en 6 februari 2021, waarbij de verdachten zich voordeden als medewerkers van PostNL en oudere slachtoffers wisten te misleiden om hun bankpassen en pincodes af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zes oplichtingen en zes diefstallen met valse sleutels. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 dagen en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger van de feiten kan worden aangemerkt, gezien de nauwe samenwerking met andere verdachten en het bewijs dat haar betrokkenheid aantoont. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de misdrijven op de slachtoffers, die vaak op hoge leeftijd waren en door de oplichtingen in financiële en emotionele problemen zijn geraakt. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte ook aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde bank.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/069348-21
Uitspraakdatum: 28 januari 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw van de verdachte, mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam en waarnemend voor mr. E.G.S. Roethof, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 28 december 2020 tot en met 17 februari 2021 in de gemeente Langedijk en/of Zaandam en/of Castricum en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Purmerend en/of
Hardinxveld-Giessendam, althans (telkens) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door (telkens) het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, personen te weten:
- ( zaak 28) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( zaak 32) [slachtoffer 3] en/of
- ( zaak 34) [slachtoffer 4] en/of
een of meer andere personen te weten:
- ( zaak 26) [slachtoffer 5] en/of
- ( zaak 33) [slachtoffer 6] en/of
- ( zaak 36) [slachtoffer 7]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een bankpas en/of (bijbehorende) pincode, door
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en/of
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en/of
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een (klein) bedrag te pinnen voor ontvangst en/of bezorging van het poststuk en/of
- ( vervolgens) een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
Feit 2
zij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 28 december 2020 tot en met 16 februari 2021 in de gemeente Langedijk en/of Zaandam en/of Castricum en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Purmerend, althans (telkens) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- ( zaak 28) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( zaak 32) [slachtoffer 3] en/of
- ( zaak 34) [slachtoffer 4] en/of
een of meer andere personen te weten:
- ( zaak 26) [slachtoffer 5] en/of
- ( zaak 33) [slachtoffer 6] en/of
- ( zaak 36) [slachtoffer 7]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) (telkens) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door
(telkens) gebruik te maken van een bankpas en/of (bijbehorende) pincode die niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het de aangevers [slachtoffer 1]/[slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] betreft. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 van de zaken betreffende de overige aangevers vrij te spreken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw voert met betrekking tot feit 1 aan dat het gegeven dat de telefoon van de verdachte zendmasten in de buurt van de oplichtingslocaties aanstraalt, onvoldoende is. Niet gebleken is dat de verdachte bij deze aangevers aan de deur is geweest. Ten aanzien van aangever [slachtoffer 5] voert de raadsvrouw aan dat het signalement dat de aangever beschrijft niet overeenkomt met het signalement van de verdachte. Aangever [slachtoffer 6] geeft op het moment dat de politie een foto van de verdachte toont aan dat zij niet met zekerheid kan zeggen of dit de persoon is die bij haar aan de deur is geweest. Voor feit 2 geldt dat de verdachte op basis van haar de zendmastgegevens niet kan worden gekoppeld aan de locaties waar is gepind.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 28 januari 2021 is aangifte gedaan door de toen 89-jarige mevrouw [slachtoffer 4]. Zij verklaarde dat ze telefonisch was benaderd door een vrouw die zich voorstelde als medewerkster van [pakjesbezorgbedrijf] en dat er iemand bij haar langs zou komen met een pakketje. Na ongeveer 20 minuten werd er bij haar aangebeld door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van [pakjesbezorgbedrijf]. Deze vrouw had een envelop met daarin een cadeaukaart bij zich. Om de cadeaukaart in ontvangst te kunnen nemen moest er één euro worden gepind. Later bleek dat door de vrouw de pinpas van [slachtoffer 4] was verwisseld en dat zij de pinpas van iemand anders had teruggekregen. Vervolgens is met de pinpas van [slachtoffer 4] op diezelfde dag meerdere keren gepind en zijn er bedragen van haar rekening gehaald.
Naar aanleiding van deze aangifte is door de politie een landelijk onderzoek opgestart en is gebleken dat nog 42 andere aangevers, allemaal van (zeer) hoge leeftijd, op soortgelijke manier zijn opgelicht en dat na de oplichting geld van de rekening is opgenomen. Hiervoor zijn uiteindelijk vier verdachten aangehouden, waaronder de verdachte. Aan haar zijn onder de feiten 1 en 2 zes oplichtingen en zes gekwalificeerde diefstallen ten laste gelegd. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte als (mede)pleger van deze feiten kan worden aangemerkt.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
Partiële vrijspraak pleegplaats België feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat geen van de aangevers is opgelicht (feit 1) in België. Dat betekent dat de verdachte ten aanzien van deze pleegplaats partieel dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij gebruik van de bankpas van aangever [slachtoffer 6] in België. Het enkele feit dat de medeverdachte anderhalf uur daarvoor betrokken is geweest bij het pinnen van geld in Nederland met de weggenomen bankpas van [slachtoffer 6] is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat ook ten aanzien van feit 2 de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken waar het de tenlastegelegde pleegplaats België betreft.
4.2.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2.3
Bewijsoverweging ten aanzien van het medeplegen
Uit het dossier blijkt dat meerdere verdachten betrokken zijn bij de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft bekend dat zij betrokken is geweest bij de oplichting van aangevers [slachtoffer 1]/[slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom zij ook wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de oplichting in de zaken van de aangevers [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft medegepleegd.
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een strafbaar feit moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meerdere anderen. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die ook met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Feit 1
[slachtoffer 5]
Uit de aangifte van [slachtoffer 5] blijkt dat zij op 16 januari 2021 rond 16:45 uur in Utrecht is opgelicht. [slachtoffer 5] verklaart dat zij een vrouw zag staan toen zij de deur opendeed, dat de vrouw met de bankpas van aangever een handeling verrichtte en dat later die dag bleek dat zij niet meer haar eigen bankpas, maar die van iemand anders in haar bezit had. Na controle van haar bankrekening bleek dat er geld van de rekening van aangever was gepind. Uit onderzoek naar de zendmastgegevens van het telefoonnummer van de verdachte blijkt dat haar telefoonnummer rond dit tijdstip een zendmast in Utrecht aanstraalt. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte, met haar telefoon, op die dag in Utrecht was. De rechtbank gaat voorbij aan het in het dit verband gevoerde verweer dat zij haar telefoon wel eens uitleende, omdat dit verweer niet geconcretiseerd is. Verder blijkt uit het dossier dat kort nadat de pinpas van aangever is weggenomen, daarmee op die dag rond 16.47 uur is gepind in Utrecht. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij degene is geweest die heeft gepind. Uit de zendmastgegevens blijkt dat de verdachte kort voor en direct nadat de bankpas van aangever was verwisseld, telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1].
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die aan de deur bij [slachtoffer 5] is geweest en er voor gezorgd heeft dat de bankpas van aangever bij de medeverdachte die gepind heeft terecht is gekomen. De rechtbank baseert dit mede op de verklaring van de verdachte dat zij meerdere keren bij verschillende aangevers aan de deur is geweest, bankpassen heeft omgewisseld en pincodes heeft afgekeken, maar niet meer exact weet hoe vaak en bij wie. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat als zijn telefoonnummer zendmasten heeft aangestraald rondom de pleegplaatsen van de oplichting in de zaken waarvan hij verdacht wordt, hij daarbij betrokken is geweest. Hij heeft voorts verklaard dat hij de werkwijze van het omwisselen van bankpassen eerder heeft toegepast, gedeeld heeft met zijn medeverdachten, dat ze met z’n vieren waren, dat er geen specifieke rolverdeling was en dat het geld meteen verdeeld werd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de oplichting van aangever [slachtoffer 5] kan worden aangemerkt.
[slachtoffer 6]
Aangever [slachtoffer 6], woonachtig in Bergen op Zoom, verklaart dat op 25 januari 2021 tussen 14:30 en 15:00 uur een vrouw aan de deur kwam. Deze vrouw gaf aan dat zij een pakje had voor aangever waarvoor één euro moest worden gepind. De volgende dag bleek dat aangever haar eigen bankpas niet meer had, maar die van iemand anders. Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van de verdachte blijkt dat dat telefoonnummer om 15:15 uur een zendmast aanstraalt in Bergen op Zoom. Voorts blijkt dat er, zowel voor en na de oplichting van aangever, op 25 januari 2021 tussen de verdachte en de medeverdachte die met de bankpas van aangever heeft gepind, telefonisch contact is geweest. Ook het telefoonnummer van de hiervoor genoemde medeverdachte [medeverdachte 2] straalt in de middag aan in Bergen op Zoom. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die aan de deur is geweest bij aangever [slachtoffer 6] en haar bankpas heeft omgewisseld en dat zij als medepleger van de oplichting van aangever [slachtoffer 6] moet worden aangemerkt. De rechtbank baseert dit ook in deze zaak mede op de verklaring van de verdachte, dat zij meerdere keren bij verschillende aangevers aan de deur is geweest, bankpassen heeft verwisseld en pincodes heeft afgekeken, maar niet meer exact weet hoe vaak en bij wie. Dat zij niet helemaal voldoet aan het door de, toen 81-jarige aangever opgegeven signalement van de vrouw die bij haar aan de deur kwam, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de oplichting van aangever [slachtoffer 6] kan worden aangemerkt.
[slachtoffer 7]
Uit de aangifte die namens [slachtoffer 7] is gedaan, blijkt dat zij op 6 februari 2021 in Rotterdam, rond 18:20 uur, een vrouw aan haar deur had. Deze vrouw had een pakketje voor haar waarvoor zij één euro moet pinnen. Dit lukte niet meteen, waarna de vrouw haar hulp aanbood en de bankpas van [slachtoffer 7] overnam. Later bleek dat [slachtoffer 7] niet meer haar eigen bankpas had, maar een bankpas op naam van iemand anders. Het telefoonnummer van de verdachte straalde rond het tijdstip van dit tijdstip zendmasten aan in Rotterdam. De rechtbank oordeelt dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die aan de deur bij [slachtoffer 7] is verschenen en haar bankpas heeft verwisseld met een bankpas op naam van iemand anders. De rechtbank baseert dit ook in deze zaak mede op de verklaring van de verdachte, dat zij meerdere keren bij verschillende aangevers aan de deur is geweest, bankpassen heeft verwisseld en pincodes heeft afgekeken, maar niet meer exact weet hoe vaak en bij wie. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte medepleger is van de oplichting van [slachtoffer 7]. Dat [slachtoffer 7], geconfronteerd met een foto van de verdachte, aangeeft dat zij er niet zeker van is dat dit de vrouw is die bij haar aan de deur is geweest, doet hier niet aan af. Uit het dossier blijkt dat de foto twee weken na de oplichting aan [slachtoffer 7] is getoond en dat de verdachte op de getoonde foto een mondkapje droeg. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de oplichting van aangever [slachtoffer 7] kan worden aangemerkt.
Feit 2
[slachtoffer 5]
Uit het dossier blijkt dat er vlak na de oplichting op 16 januari 2021 rond 16:45 uur geld van de rekening van de aangever is gepind. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en ook al is geconcludeerd – dat de verdachte de bankpas van de aangever met de bijbehorende pincode aan de medeverdachte heeft overhandigd. Op het tijdstip van pinnen, diezelfde dag rond 16:47 uur, straalt het telefoonnummer van de verdachte zendmasten aan in Utrecht, nabij de locatie waar gepind wordt. Tijdens het pinnen is er bovendien telefonisch contact tussen de verdachte en haar medeverdachte die zichzelf op de beelden herkent als de pinner. Uit het dossier volgt verder dat na een geslaagde pintransactie het opgenomen geld onder de verdachte en haar medeverdachten is verdeeld. Ook de verdachte heeft verklaard dat zij geld heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande de verdachte als medepleger van de gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.
[slachtoffer 6]
Na de oplichting op 25 januari 2021 is op verschillende tijdstippen, tussen 14:22 uur en 15:39 uur, in Bergen op Zoom en Huijbergen geld gepind van de rekening van aangever [slachtoffer 6]. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die de van de aangever weggenomen bankpas met bijbehorende pincode aan de medeverdachte heeft overhandigd. Rond de tijdstippen van het pinnen heeft de verdachte immers telefonisch contact met haar medeverdachte, die zichzelf als de pinner heeft herkend. Het telefoonnummer van de verdachte straalt ook zendmasten aan in de omgeving van de pinlocaties. Na de succesvolle pintransacties acht de rechtbank het gelet op de verklaring van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] aannemelijk dat ook hier de buit is verdeeld onder de verdachte en haar medeverdachten. De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat de verdachte als medepleger van de gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.
[slachtoffer 7]
Kort na de oplichting van [slachtoffer 7] op 6 februari 2021 in Rotterdam is tussen 18:27 uur en 19:18 uur geld gepind van haar rekening op verschillende locaties in Rotterdam, namelijk bij de [bank 1] gevestigd aan de Slinge en twee maal bij [bedrijfsnaam]. De rechtbank is op grond van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de verdachte degene is geweest die de bankpas van aangever met de bijbehorende pincode aan de medeverdachte heeft afgegeven. Op het tijdstip van pinnen, om 18:27 uur, straalt het telefoonnummer van de verdachte zendmasten aan bij de Slinge in Rotterdam en om 18:18 uur en 18:48 uur elders in Rotterdam. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte als medepleger van de gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
zij op tijdstippen in de periode van 28 december 2020 tot en met 6 februari 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door telkens het aannemen van een valse hoedanigheid, personen te weten:
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [slachtoffer 6] en
- [slachtoffer 7]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een bankpas en bijbehorende pincode, door
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een (klein) bedrag te pinnen voor ontvangst en/of bezorging van het poststuk en
- vervolgens een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
Feit 2
zij op tijdstippen in de periode van 28 december 2020 tot en met 6 februari 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, telkens een of meerdere geldbedrag(en), die toebehoorde(n) aan
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [slachtoffer 6] en
- [slachtoffer 7]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededaders die weg te nemen geldbedrag(en) telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens gebruik te maken van een bankpas en bijbehorende pincode die niet aan verdachte en haar mededaders toebehoorden;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de verdachte te bestraffen via het adolescentenstrafrecht, gelet op het advies van de reclassering. Verder is de verdachte first offender en is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank gelet hierop een gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis niet te boven gaat, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf of een taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, als ook de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met ander plegen van zes oplichtingen en het samen met anderen plegen zes diefstallen met valse sleutels, waarbij door middel van zogenoemde babbeltrucs de beschikking werd gekregen over bankpassen en bijbehorende pincodes Met deze bankpassen en pincodes zijn verschillende geldbedragen van de bankrekeningen van de aangevers gepind en zijn spullen gekocht. Oudere, goedgelovige mensen zijn hierdoor gedupeerd. Niet alleen hebben zij financiële schade opgelopen, maar een aantal is ook erg bang en onzeker geworden en heeft het vertrouwen in de medemens verloren. Sommigen leiden sindsdien een meer teruggetrokken bestaan en zijn in hun zelfstandigheid beperkt. Om dit alles heeft de verdachte zich geenszins bekommerd. De verdachte is degene geweest die aan de deur bij de veelal hoogbejaarde aangevers is geweest en hen in de ogen heeft gekeken terwijl zij hen aan het oplichten was. Dat zelfs dat de verdachte er niet van heeft weerhouden dit vaker te doen, terwijl ook nog geld van de rekeningen van aangevers is opgenomen, acht de rechtbank zeer kwalijk. Voor haar stond destijds kennelijk slechts haar eigen financiële gewin voorop. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de verschillende reclasseringsrapportages die zijn opgesteld. De rechtbank neemt daarnaast de proceshouding van de verdachte mee, waaruit blijkt dat zij inmiddels schuldbewust is, verantwoordelijkheid neemt voor haar handelen en bereid is eventuele schade aan de slachtoffers te vergoeden.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten begaan als achttienjarige. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen conform het jeugdstrafrecht, indien de rechtbank daartoe grond ziet in de persoonlijkheid van de verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De verdachte wordt begeleid door de volwassenenreclassering en de reclassering beschrijft dat die begeleiding goed bij haar aansluit, gelet op haar gedrag en denkvermogen. Ze komt welbespraakt over, lijkt goed voor ogen te hebben wat zij wel en niet wil en kan daar ook naar handelen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal wel rekening houden met de jonge leeftijd van de verdachte.
Uitgangspunt
De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen over de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Met een andersoortige hoofdstraf zouden de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten miskend worden. De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op wat in soortgelijke zaken doorgaans wordt opgelegd en wat in de LOVS-oriëntatiepunten is opgenomen onder ‘fraude’. Hetgeen de officier van justitie als strafeis heeft geformuleerd acht de rechtbank, alles in aanmerking genomen, te hoog.
Overschrijding redelijke termijn
In onderhavige zaak heeft het lang geduurd voor er een vonnis is gewezen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 19 april 2021, de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte. Nu het eindvonnis op 28 januari 2025 wordt gewezen, is de termijn van twee jaren overschreden met ruim 21 maanden. De rechtbank is van oordeel dat hieraan meerdere oorzaken ten grondslag liggen, maar dat deze vertraging op geen enkele wijze aan de verdachte is te wijten. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank afwijken van het ten aanzien van de op te leggen straf omschreven uitgangspunt hierboven, omdat de rechtbank het niet meer passend acht dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis opleggen. Om recht te doen aan de ernst van de feiten zal de rechtbank hiernaast een geheel onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 39 dagen passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij is het de uitdrukkelijke bedoeling van de rechtbank dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt. Daarnaast zal zij aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen t.a.v. feit 1

8.1
De vorderingen
Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 8], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 9] is door Slachtofferhulp Nederland een vordering tot schadevergoeding van € 475,00 ingediend tegen de verdachte (en haar medeverdachten) wegens immateriële schade die zij als gevolg van hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is ten aanzien van de vorderingen die zijn ingediend door de benadeelde partij [slachtoffer 8], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gelijk. De officier van justitie heeft gevorderd die vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] af te wijzen, aangezien de verdachte in de zaak van deze benadeelde partij niet als verdachte is aangemerkt.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op het gevoerde verweer tot vrijspraak. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] verzoekt de raadsvrouw afwijzing, aangezien de verdachte in de zaken van deze benadeelde partijen niet als verdachte is aangemerkt.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 9] en [slachtoffer 8]
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de ingediende vorderingen en de bewezenverklaarde feiten, omdat de gevorderde schade ziet op een feiten die de verdachte niet wordt verweten. De rechtbank zal de vorderingen daarom afwijzen. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7]
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in zijn eer of goede naam of op andere wijze. Van dit laatste geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Nu bij de benadeelde partijen geen sprake is van lichamelijk letsel of van aantasting in de eer of goede naam, dient voor toewijzing van de vorderingen te worden beoordeeld of de benadeelde partijen ‘op andere wijze’ in de persoon zijn aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.
Uit de onderbouwing van de vorderingen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] blijkt dat dit niet het geval is. Hoewel sprake is van een geraffineerde oplichting, waarbij misbruik is gemaakt van de hoge leeftijd en geringe weerbaarheid van aangevers en zij daar ongetwijfeld nadelige gevolgen van hebben ondervonden, brengen de aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten ook niet mee dat de nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De nadelige gevolgen die de benadeelde partijen volgens de onderbouwing van hun vordering hebben ondervonden, zijn daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

9.Vordering van de benadeelde partij de [bank 2] t.a.v. feit 2

De vordering
Namens de benadeelde partij [bank 2] heeft [gemachtigde], gevolmachtigde, een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 12.410,00 aan materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden. De [bank 2] heeft de aangevers [slachtoffer 10], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] schadeloos gesteld voor het bedrag dat van hun rekeningen is opgenomen als gevolg van de diefstal met valse sleutels.
Het gevorderde materiële schadebedrag bestaat uit:
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan J. [slachtoffer 10] ter hoogte van € 950,00;
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 5] ter hoogte van € 1.250,00;
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 6] ter hoogte van € 9.850,00;
  • Onderzoekskosten ter hoogte van € 360,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de [bank 2] hoofdelijk wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de [bank 2] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering die ziet op aangever [slachtoffer 10], nu [slachtoffer 10] in de zaak tegen de verdachte niet als benadeelde partij kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de vordering die ziet op [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] verzoekt de raadsvrouw ook tot niet-ontvankelijkheid, gelet op het gevoerde vrijspraak verweer. Ook in het deel van de vordering dat ziet op de onderzoekskosten verzoekt de raadsvrouw de [bank 2] niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw stelt onder meer dat onvoldoende is gebleken waaruit de kosten bestaan en op welke wijze er bedragen aan het onderzoek zijn gekoppeld.
Oordeel van de rechtbank
J. [slachtoffer 10]
De rechtbank wijst dit deel van de vordering af, nu een rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en de bewezen verklaarde feiten ontbreekt.
[slachtoffer 5]
Benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft schade geleden als gevolg van het door de verdachte bewezenverklaarde handelen onder feit 2. De gevorderde schade vloeit hier rechtstreeks uit voort en de rechtbank komt een vergoeding voor de gestelde materiële schade ook billijk voor. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 1.250,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank 2] heeft [slachtoffer 5] op deze datum schadeloos gesteld.
[slachtoffer 6]
De rechtbank oordeelt dat de gevorderde schade voor een deel rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit, met dien verstande dat de vordering voor wat betreft het geld dat in Nederland is gepind – namelijk € 5.000,00 – kan worden toegewezen. Het resterende bedrag komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet bewezen is verklaard dat de verdachte betrokken is geweest bij de pintransacties in België. Het rechtstreekse verband ontbreekt hier. De rechtbank zal de vordering daarom gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank 2] heeft [slachtoffer 6] op deze datum schadeloos gesteld.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Onderzoekskosten
De onderzoekskosten die de [bank 2] stelt te hebben gemaakt zien op onder meer op het beoordelen van de aangifte van de benadeelde partijen en het besluiten of zij in aanmerking komen voor een schade-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat deze materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank ook billijk. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor het bedrag van € 360,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Conclusie
De rechtbank is al met al van oordeel de vordering van de [bank 2] gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 6.610,00, vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum.
De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 950,00 dat ziet op de schadeloosstelling van benadeelde partij [slachtoffer 10] af.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag (te weten € 6.610,00 vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum) geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen met valse sleutel, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
39 [negenendertig] dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 [tweehonderdveertig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 [honderdtwintig] dagen hechtenis.
Benadeelde partijen t.a.v. feit 1
[slachtoffer 9]
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 9] geleden immateriële schade. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 8]
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 8] geleden immateriële schade. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 5]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 6]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 7]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Benadeelde partij t.a.v. feit 2
[bank 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [bank 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 6.610,00(zegge: zesduizendzeshonderdtien euro), bestaande uit materiële schade.
Wijst af het gevorderde bedrag van de schadeloosstelling van slachtoffer [slachtoffer 10].
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 6.610,00wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 1.250,00 met ingang van 16 februari 2021;
- over een bedrag van € 5.000,00 met ingang van 26 januari 2021;
- over een bedrag van € 360,00 met ingang van 13 januari 2025.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien een medeverdachte dit bedrag van € 6.610,00 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [bank 2], van een bedrag van € 6.610,00 (zegge: zesduizendzeshonderdtien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 68 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. E. Saelens en mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.