3.3.2Bewijsmotivering
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) is op 8 februari 2020, toen zij drie maanden oud was, door haar vader, de verdachte, en haar moeder naar de spoedeisende hulp van het Spaarne Gasthuis gebracht. De ouders vertelden dat [slachtoffer] die nacht onrustig was. De verdachte was geïrriteerd en had [slachtoffer] mogelijk wat fermer dan normaal in de box neergelegd. De behandelend kinderarts vond het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel niet zonder meer passend bij de toedracht zoals beschreven door de ouders. Dit is voor de arts aanleiding geweest om het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling te consulteren en een melding te maken bij Veilig Thuis. Op 11 februari 2020 heeft Veilig Thuis melding gemaakt bij de politie van een mogelijke mishandeling van [slachtoffer].
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het letsel van [slachtoffer] is toegebracht en, zo ja, of dit letsel is toegebracht door de verdachte en, zo ja, of sprake is van poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling.
Aard van het letsel
Kinderarts en deskundige forensische geneeskunde minderjarigen bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) H.C. Terlingen (hierna: de deskundige) heeft namens het NFI op 26 april 2022 gerapporteerd over het letsel bij [slachtoffer], en zij heeft haar bevindingen ter terechtzitting toegelicht. De deskundige heeft geconstateerd dat sprake was van een lijnvormige schedelbreuk in het wandbeen links (pariëtaal) met overliggend een bloeduitstorting/zwelling en een onderhuidse bloeduitstorting in de nek/achterhoofd links, zichtbaar als huidverkleuring in de vorm van een patroon. Daarnaast was aan het begin van de opname in het ziekenhuis sprake van geprikkeldheid van [slachtoffer] en werd een opvallend afwijkend neurologisch beeld gezien, waarbij sprake was van weinig spontaan bewegen, spierzwakte van met name de romp en de nek, verminderde oogvolgbewegingen en een vermoeden op een afwijkend gehoor.
Wanneer en hoe is het letsel bij [slachtoffer] ontstaan?
De deskundige komt met betrekking tot het moment van het ontstaan van het letsel en de oorzaak daarvan tot de volgende bevindingen.
De klinische verschijnselen bij [slachtoffer], zoals het opvallend afwijkend neurologisch beeld, en de bovenliggende bloeduitstorting/zwelling in haar nek maken in dit geval dat de deskundige de schedelbreuk veel waarschijnlijker acht bij een krachtsinwerking na de geboorte (accidenteel of niet-accidenteel) dan bij een krachtsinwerking voor of tijdens de geboorte.
De onderhuidse bloeduitstorting in de vorm van een patroon in de nek links is volgens de deskundige niet exact te dateren, anders dan dat die op het moment van vaststellen maximaal twee tot drie weken oud was. Op 4 februari 2020, vier dagen voor presentatie in het ziekenhuis, werd [slachtoffer] op het consultatiebureau gezien en de huidverkleuring werd toen niet beschreven. Op de zitting heeft de deskundige verklaard dat de onderhuidse bloeduitstorting in de nek zichtbaar zou moeten zijn binnen een paar uur tot één dag na het ontstaan daarvan. De deskundige acht meerdere dagen onwaarschijnlijk. Ook was sprake van klinische verschijnselen bij [slachtoffer]. Ze was zeer geprikkeld en ze toonde een langere tijd een veranderd, afwijkend neurologisch beeld. Wat betreft het dateren hiervan, overweegt de deskundige dat kan worden gesteld dat het aannemelijk is dat [slachtoffer] na krachtsinwerking(en) op het hoofd, die leidde(n) tot de letsels, min of meer direct anders functioneerde dan voorheen.
De onderhuidse bloeduitstortingen in de nek zijn volgens de deskundige, op basis van de literatuur, gezien de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van [slachtoffer] bij presentatie, en de aanwezigheid van een patroon waarschijnlijker onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking. De combinatie van bevindingen (de schedelbreuk, de overliggende zwelling, en de onderhuidse bloeduitstorting in de vorm van een patroon) maakt volgens de deskundige dat sprake moet zijn geweest van een krachtsinwerking op het hoofd. Alles afwegende is de deskundige van oordeel dat bij een voorheen normaal functionerend kind van drie maanden oud, het aantreffen van de hiervoor beschreven combinatie van medische bevindingen iets waarschijnlijker is onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht letsel) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking.
Wat betreft de schedelbreuk concludeert de deskundige dat deze niet door [slachtoffer] zelf kan zijn toegebracht, gezien de leeftijd en het ontwikkelingsniveau. Een forse krachtsinwerking, ook wel contacttrauma genoemd, op de plaats van de huidafwijking in de nek kan op die plaats hebben geleid tot een schedelbreuk, de zwelling, het patroonletsel en de klinische verschijnselen.
Voor de beantwoording van de vraag hoe en wanneer het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan, acht de rechtbank, naast de bevindingen van de deskundige, de verklaring van de verdachte zelf en de verklaring van de moeder van [slachtoffer] van belang. Uit de verklaring van de moeder volgt dat [slachtoffer] de avond voordat zij met spoed naar het ziekenhuis werd gebracht een vrolijk kind was. De verdachte en de moeder hebben beiden verklaard dat de verdachte [slachtoffer] rond 04:00 uur uit bed haalde. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] vervolgens een flesje heeft gegeven, waarvan ze in ieder geval de eerste helft gulzig heeft leeggedronken. Korte tijd later constateerde de verdachte dat [slachtoffer] slap was en nergens meer op reageerde. De verdachte is in paniek met [slachtoffer] naar boven gerend naar de moeder van [slachtoffer], en heeft haar [slachtoffer] gegeven. De verdachte en moeder zijn vervolgens met [slachtoffer] naar het Spaarne Gasthuis gereden waar ze rond 05:00 uur aankwamen. Uit de getuigenverklaring van de medewerkster van de Integrale Crisisdienst, die aanwezig was bij de ziekenhuisopname, blijkt dat [slachtoffer] later in het ziekenhuis sondevoeding kreeg, omdat zij weigerde te drinken.
Gelet op deze verklaringen en de conclusie van de deskundige dat [slachtoffer] na een krachtsinwerking op het hoofd min of meer direct anders moet zijn gaan functioneren dan voorheen, stelt de rechtbank vast dat het letsel bij [slachtoffer] moet zijn ontstaan tussen het moment rond 04:00 uur in de nacht van 8 februari 2020, toen de verdachte haar uit bed heeft gehaald, en het moment dat de verdachte constateerde dat [slachtoffer] slap was en nergens meer op reageerde. De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat het niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer] pas in het ziekenhuis het hoofdletsel heeft opgelopen, maar die mogelijkheid wordt tegengesproken door de hiervoor omschreven bevindingen van de deskundige en de getuigenverklaring van de medewerkster van de Integrale Crisisdienst waaruit blijkt dat de medische toestand van [slachtoffer] bij binnenkomst in het ziekenhuis al ernstig verslechterd was.
De rechtbank is op grond van de bevindingen van de deskundige verder van oordeel dat het vastgestelde letsel, namelijk de combinatie van een schedelbreuk, een zwelling en een blauwe plek in de vorm van een patroon op dezelfde plek, kenmerkend is voor een toegebracht trauma.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan. Hij heeft in een eerdere verklaring bij de politie aangegeven dat het letsel zou kunnen zijn ontstaan doordat hij, nadat [slachtoffer] slap werd en nergens meer op reageerde, in paniek met haar hoofd tegen een meubel is aangelopen. Deze door de verdachte opgeworpen alternatieve verklaring voor het accidenteel ontstaan van het vastgestelde letsel is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Op grond van de bevindingen van de deskundige kan worden aangenomen dat [slachtoffer] vrijwel direct anders moet hebben gefunctioneerd ná een krachtinwerking op haar hoofd. Volgens de eigen verklaring van de verdachte reageerde [slachtoffer] al nergens meer op, op het moment dat hij haar uit de box tilde, en niet pas toen hij haar naar boven bracht. Bovendien blijkt uit de bevindingen van de forensisch rechercheurs, na onderzoek in de woning, dat de voorwerpen waar volgens de moeder met [slachtoffer] tegenaan gestoten zou kunnen zijn, het letselbeeld in haar nek niet hebben kunnen veroorzaken. Ook anderszins is geen aannemelijke alternatieve accidentele ontstaansoorzaak bekend geworden. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake moet zijn geweest van toegebracht geweld, welk geweld in elk geval heeft bestaan uit een krachtsinwerking tegen het hoofd van [slachtoffer].
Heeft de verdachte het letsel toegebracht?
Het onderzoek heeft geen aanknopingspunt opgeleverd voor de mogelijkheid dat een onbekend gebleven derde zich aan de mishandeling schuldig heeft gemaakt.
Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder het moment waarop het letsel bij [slachtoffer] is toegebracht, blijft er nog maar één persoon over die het letsel kan hebben veroorzaakt: de verdachte. Hij was immers gelet op de verklaringen van de verdachte zelf en de moeder van [slachtoffer] de enige persoon die bij [slachtoffer] was in het tijdsbestek dat het letsel en de daarbij behorende klinische verschijnselen zijn ontstaan.
Opzet en kwalificatie
De verdachte is primair een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de verdachte de intentie heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden als gevolg van zijn handelen. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Hoewel op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld welke handelingen de verdachte precies heeft verricht, staat het volgens de rechtbank voldoende vast dat zijn gedragingen een significante krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer] hebben veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat een baby van drie maanden oud door een significante krachtsinwerking op het hoofd zwaar lichamelijk letsel oploopt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een jonge baby de schedel nog niet volgroeid en uitgehard is en dat het hoofd daarom bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zozeer gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer], dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden. Dat [slachtoffer] na enkele maanden volledig is hersteld, maakt dit niet anders.
Conclusie
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte het letsel bij [slachtoffer] opzettelijk, in voorwaardelijke zin, heeft toegebracht. De verdachte heeft dit gedaan door een direct inwerkende stompe krachtinwerking op haar hoofd toe te brengen. Omdat de handelingen van de verdachte niet daadwerkelijk tot zwaar letsel bij [slachtoffer] hebben geleid, is sprake van een poging. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.