ECLI:NL:RBNHO:2025:7949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
15/043890-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een drie maanden oude dochter door de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van zijn drie maanden oude dochter. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van een direct inwerkende stompe kracht op het hoofd van zijn kind, wat leidde tot een schedelbreuk en andere verwondingen. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd, ondanks het verzoek van de verdediging om een partiële nietigheid, en heeft geoordeeld dat de dagvaarding voldoende specifiek was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de enige persoon was die bij het kind was in de kritieke periode waarin het letsel is ontstaan. De deskundige heeft geconcludeerd dat het letsel waarschijnlijk niet accidenteel was en dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij een baby van deze leeftijd aanzienlijk is. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar heeft geen vol opzet vastgesteld. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,-, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/043890-20 (P)
Uitspraakdatum: 15 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen haar hoofd met kracht op de bank heeft geslagen en/of met kracht het hoofd heeft neergelegd op een harde bankleuning en/of met kracht tegen de bankleuning aan heeft geduwd, althans een direct inwerkende stompe krachtinwerking op haar hoofd heeft toegebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te Haarlem zijn kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), heeft mishandeld door haar hoofd met kracht op de bank te slaan en/of met kracht haar hoofd neer te leggen op een harde bankleuning en/of met kracht tegen de bankleuning aan te duwen, althans een direct inwerkende stompe krachtinwerking op haar hoofd toe te brengen.

2.Voorvragen

2.1
Beroep op nietigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, omdat deze in de visie van de verdediging een obscuur libel betreft. De verdachte wordt verweten ‘een direct inwerkende stompe krachtsinwerking op het hoofd te hebben toegebracht’, welke omschrijving zodanig algemeen en onbepaald is dat de verdachte zich hier niet tegen kan verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoende specifiek is. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is voor de verdachte en zijn raadsvrouw aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde bewoordingen, bezien in samenhang met het procesdossier, voldoende duidelijk geweest welk strafbaar handelen aan de verdachte wordt verweten, zodat hij in staat is geweest zich daartegen adequaat te verdedigen. De dagvaarding is geldig en het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen.
2.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank zal, voor zover relevant, hierna ingaan op haar nadere standpunten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) is op 8 februari 2020, toen zij drie maanden oud was, door haar vader, de verdachte, en haar moeder naar de spoedeisende hulp van het Spaarne Gasthuis gebracht. De ouders vertelden dat [slachtoffer] die nacht onrustig was. De verdachte was geïrriteerd en had [slachtoffer] mogelijk wat fermer dan normaal in de box neergelegd. De behandelend kinderarts vond het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel niet zonder meer passend bij de toedracht zoals beschreven door de ouders. Dit is voor de arts aanleiding geweest om het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling te consulteren en een melding te maken bij Veilig Thuis. Op 11 februari 2020 heeft Veilig Thuis melding gemaakt bij de politie van een mogelijke mishandeling van [slachtoffer].
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het letsel van [slachtoffer] is toegebracht en, zo ja, of dit letsel is toegebracht door de verdachte en, zo ja, of sprake is van poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling.
Aard van het letsel
Kinderarts en deskundige forensische geneeskunde minderjarigen bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) H.C. Terlingen (hierna: de deskundige) heeft namens het NFI op 26 april 2022 gerapporteerd over het letsel bij [slachtoffer], en zij heeft haar bevindingen ter terechtzitting toegelicht. De deskundige heeft geconstateerd dat sprake was van een lijnvormige schedelbreuk in het wandbeen links (pariëtaal) met overliggend een bloeduitstorting/zwelling en een onderhuidse bloeduitstorting in de nek/achterhoofd links, zichtbaar als huidverkleuring in de vorm van een patroon. Daarnaast was aan het begin van de opname in het ziekenhuis sprake van geprikkeldheid van [slachtoffer] en werd een opvallend afwijkend neurologisch beeld gezien, waarbij sprake was van weinig spontaan bewegen, spierzwakte van met name de romp en de nek, verminderde oogvolgbewegingen en een vermoeden op een afwijkend gehoor.
Wanneer en hoe is het letsel bij [slachtoffer] ontstaan?
De deskundige komt met betrekking tot het moment van het ontstaan van het letsel en de oorzaak daarvan tot de volgende bevindingen.
De klinische verschijnselen bij [slachtoffer], zoals het opvallend afwijkend neurologisch beeld, en de bovenliggende bloeduitstorting/zwelling in haar nek maken in dit geval dat de deskundige de schedelbreuk veel waarschijnlijker acht bij een krachtsinwerking na de geboorte (accidenteel of niet-accidenteel) dan bij een krachtsinwerking voor of tijdens de geboorte.
De onderhuidse bloeduitstorting in de vorm van een patroon in de nek links is volgens de deskundige niet exact te dateren, anders dan dat die op het moment van vaststellen maximaal twee tot drie weken oud was. Op 4 februari 2020, vier dagen voor presentatie in het ziekenhuis, werd [slachtoffer] op het consultatiebureau gezien en de huidverkleuring werd toen niet beschreven. Op de zitting heeft de deskundige verklaard dat de onderhuidse bloeduitstorting in de nek zichtbaar zou moeten zijn binnen een paar uur tot één dag na het ontstaan daarvan. De deskundige acht meerdere dagen onwaarschijnlijk. Ook was sprake van klinische verschijnselen bij [slachtoffer]. Ze was zeer geprikkeld en ze toonde een langere tijd een veranderd, afwijkend neurologisch beeld. Wat betreft het dateren hiervan, overweegt de deskundige dat kan worden gesteld dat het aannemelijk is dat [slachtoffer] na krachtsinwerking(en) op het hoofd, die leidde(n) tot de letsels, min of meer direct anders functioneerde dan voorheen.
De onderhuidse bloeduitstortingen in de nek zijn volgens de deskundige, op basis van de literatuur, gezien de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van [slachtoffer] bij presentatie, en de aanwezigheid van een patroon waarschijnlijker onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking. De combinatie van bevindingen (de schedelbreuk, de overliggende zwelling, en de onderhuidse bloeduitstorting in de vorm van een patroon) maakt volgens de deskundige dat sprake moet zijn geweest van een krachtsinwerking op het hoofd. Alles afwegende is de deskundige van oordeel dat bij een voorheen normaal functionerend kind van drie maanden oud, het aantreffen van de hiervoor beschreven combinatie van medische bevindingen iets waarschijnlijker is onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht letsel) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking.
Wat betreft de schedelbreuk concludeert de deskundige dat deze niet door [slachtoffer] zelf kan zijn toegebracht, gezien de leeftijd en het ontwikkelingsniveau. Een forse krachtsinwerking, ook wel contacttrauma genoemd, op de plaats van de huidafwijking in de nek kan op die plaats hebben geleid tot een schedelbreuk, de zwelling, het patroonletsel en de klinische verschijnselen.
Voor de beantwoording van de vraag hoe en wanneer het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan, acht de rechtbank, naast de bevindingen van de deskundige, de verklaring van de verdachte zelf en de verklaring van de moeder van [slachtoffer] van belang. Uit de verklaring van de moeder volgt dat [slachtoffer] de avond voordat zij met spoed naar het ziekenhuis werd gebracht een vrolijk kind was. De verdachte en de moeder hebben beiden verklaard dat de verdachte [slachtoffer] rond 04:00 uur uit bed haalde. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] vervolgens een flesje heeft gegeven, waarvan ze in ieder geval de eerste helft gulzig heeft leeggedronken. Korte tijd later constateerde de verdachte dat [slachtoffer] slap was en nergens meer op reageerde. De verdachte is in paniek met [slachtoffer] naar boven gerend naar de moeder van [slachtoffer], en heeft haar [slachtoffer] gegeven. De verdachte en moeder zijn vervolgens met [slachtoffer] naar het Spaarne Gasthuis gereden waar ze rond 05:00 uur aankwamen. Uit de getuigenverklaring van de medewerkster van de Integrale Crisisdienst, die aanwezig was bij de ziekenhuisopname, blijkt dat [slachtoffer] later in het ziekenhuis sondevoeding kreeg, omdat zij weigerde te drinken.
Gelet op deze verklaringen en de conclusie van de deskundige dat [slachtoffer] na een krachtsinwerking op het hoofd min of meer direct anders moet zijn gaan functioneren dan voorheen, stelt de rechtbank vast dat het letsel bij [slachtoffer] moet zijn ontstaan tussen het moment rond 04:00 uur in de nacht van 8 februari 2020, toen de verdachte haar uit bed heeft gehaald, en het moment dat de verdachte constateerde dat [slachtoffer] slap was en nergens meer op reageerde. De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat het niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer] pas in het ziekenhuis het hoofdletsel heeft opgelopen, maar die mogelijkheid wordt tegengesproken door de hiervoor omschreven bevindingen van de deskundige en de getuigenverklaring van de medewerkster van de Integrale Crisisdienst waaruit blijkt dat de medische toestand van [slachtoffer] bij binnenkomst in het ziekenhuis al ernstig verslechterd was.
De rechtbank is op grond van de bevindingen van de deskundige verder van oordeel dat het vastgestelde letsel, namelijk de combinatie van een schedelbreuk, een zwelling en een blauwe plek in de vorm van een patroon op dezelfde plek, kenmerkend is voor een toegebracht trauma.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan. Hij heeft in een eerdere verklaring bij de politie aangegeven dat het letsel zou kunnen zijn ontstaan doordat hij, nadat [slachtoffer] slap werd en nergens meer op reageerde, in paniek met haar hoofd tegen een meubel is aangelopen. Deze door de verdachte opgeworpen alternatieve verklaring voor het accidenteel ontstaan van het vastgestelde letsel is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Op grond van de bevindingen van de deskundige kan worden aangenomen dat [slachtoffer] vrijwel direct anders moet hebben gefunctioneerd ná een krachtinwerking op haar hoofd. Volgens de eigen verklaring van de verdachte reageerde [slachtoffer] al nergens meer op, op het moment dat hij haar uit de box tilde, en niet pas toen hij haar naar boven bracht. Bovendien blijkt uit de bevindingen van de forensisch rechercheurs, na onderzoek in de woning, dat de voorwerpen waar volgens de moeder met [slachtoffer] tegenaan gestoten zou kunnen zijn, het letselbeeld in haar nek niet hebben kunnen veroorzaken. Ook anderszins is geen aannemelijke alternatieve accidentele ontstaansoorzaak bekend geworden. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake moet zijn geweest van toegebracht geweld, welk geweld in elk geval heeft bestaan uit een krachtsinwerking tegen het hoofd van [slachtoffer].
Heeft de verdachte het letsel toegebracht?
Het onderzoek heeft geen aanknopingspunt opgeleverd voor de mogelijkheid dat een onbekend gebleven derde zich aan de mishandeling schuldig heeft gemaakt.
Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder het moment waarop het letsel bij [slachtoffer] is toegebracht, blijft er nog maar één persoon over die het letsel kan hebben veroorzaakt: de verdachte. Hij was immers gelet op de verklaringen van de verdachte zelf en de moeder van [slachtoffer] de enige persoon die bij [slachtoffer] was in het tijdsbestek dat het letsel en de daarbij behorende klinische verschijnselen zijn ontstaan.
Opzet en kwalificatie
De verdachte is primair een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de verdachte de intentie heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden als gevolg van zijn handelen. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Hoewel op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld welke handelingen de verdachte precies heeft verricht, staat het volgens de rechtbank voldoende vast dat zijn gedragingen een significante krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer] hebben veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat een baby van drie maanden oud door een significante krachtsinwerking op het hoofd zwaar lichamelijk letsel oploopt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een jonge baby de schedel nog niet volgroeid en uitgehard is en dat het hoofd daarom bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zozeer gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer], dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden. Dat [slachtoffer] na enkele maanden volledig is hersteld, maakt dit niet anders.
Conclusie
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte het letsel bij [slachtoffer] opzettelijk, in voorwaardelijke zin, heeft toegebracht. De verdachte heeft dit gedaan door een direct inwerkende stompe krachtinwerking op haar hoofd toe te brengen. Omdat de handelingen van de verdachte niet daadwerkelijk tot zwaar letsel bij [slachtoffer] hebben geleid, is sprake van een poging. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 februari 2020 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een direct inwerkende stompe krachtinwerking op haar hoofd heeft toegebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooi
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn slechts drie maanden jonge dochter [slachtoffer], door een direct inwerkende stompe krachtinwerking op haar hoofd toe te brengen. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] 13 dagen op de kinderafdeling in het ziekenhuis opgenomen geweest. [slachtoffer] is na enkele maanden gelukkig volledig hersteld, maar het had ook anders kunnen aflopen. Als baby van drie maanden oud was [slachtoffer] weerloos en volledig afhankelijk van anderen en van haar ouders in het bijzonder. Op het moment dat [slachtoffer] door de verdachte werd mishandeld, was de zorg voor haar aan hem toevertrouwd. De verdachte heeft met zijn handelen op ernstige en grove wijze zijn ouderlijke plicht geschonden, om zijn dochter te verzorgen en te beschermen en zich te onthouden van elk handelen dat haar geestelijk of lichamelijk schade kan berokkenen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 mei 2025 van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit, zodat dit niet in zijn nadeel zal meewegen.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 11 maart 2025. Door de reclassering werden geen problemen op de leefgebieden vastgesteld. Er is geen hulpverlening meer binnen het gezin van de verdachte en er zijn geen signalen dat dit nodig is. De reclassering schat het recidiverisico in als laag en adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Op te leggen straf
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf en een taakstraf niet meer passend en geboden. De belangrijkste reden daartoe is dat het bewezenverklaarde feit inmiddels vele jaren geleden heeft plaatsgevonden. De raadsvrouw van de verdachte heeft in 2020 een sepotverzoek gedaan, waarna de verdachte nog is verhoord. Nu volgens de rechtbank bij de verdachte de verwachting dat hij vervolgd zou worden in 2020 is ontstaan, kan gesteld worden dat sprake is van een zeer groot tijdsverloop, die niet aan de verdachte maar aan het Openbaar Ministerie is toe te rekenen. Na het bewezenverklaarde hebben de verdachte en zijn vrouw zes maanden onder toezicht gestaan van Veilig Thuis. Dit traject hebben zij vervolgens goed afgerond. Er zijn geen aanwijzingen dat zich vóór of na het bewezen verklaarde feit een soortgelijke situatie heeft voorgedaan. Waar de rechtbank bij een eerdere behandeling van de zaak een taakstraf zou hebben opgelegd, zal zij in de plaats daarvan vanwege voornoemd tijdsverloop een forse geldboete opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 2.500,-, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 23, 24c, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 2.500,-
(TWEEDUIZEND VIJFHONDERD EURO),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (VIJFENDERTIG) DAGEN hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. M. Rigter en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.S. Speelman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025.