ECLI:NL:RBNHO:2025:7950

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
15/360263-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door een arts met een patiënt in de gezondheidszorg

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een patiënt. De verdachte, werkzaam in de gezondheidszorg, heeft in de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 juli 2016 ontucht gepleegd met een vrouw die zich als patiënt aan zijn zorg had toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een arts-patiënt relatie en dat de verdachte meerdere keren seksuele handelingen heeft verricht, waaronder het aanraken van de borsten en vagina van de aangeefster en het zoenen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.511,44, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster als hoog ingeschat, mede door steunbewijs uit appberichten en audioberichten tussen de verdachte en de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte ook is veroordeeld tot betaling van de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/360263-24 (P)
Uitspraakdatum: 15 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. P. Susijn, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 01 juli 2015 tot en met 31 juli 2016 te Haarlem, althans in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door die [slachtoffer]
- een of meermaals aan haar borsten en/of vagina te voelen en/of
- een of meermaals (proberen) te zoenen en/of
- hem, verdachte, te laten aftrekken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal, voor zover relevant, hierna ingaan op zijn nadere standpunten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende.
3.3.2
Bewijsmotivering
Bewijsminimum in zedenzaken
De rechtbank stelt voorop dat bij zedenzaken doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij het ten laste gelegde: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, kan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één persoon (bijvoorbeeld degene die aangifte heeft gedaan). Voor een bewezenverklaring moet in ieder geval sprake zijn van een ander bewijsmiddel dat aan die verklaring voldoende steun biedt. Niet vereist is dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring wordt ondersteund. Het kan voldoende zijn dat de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in een ander bewijsmiddel, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer.
Gelet op het verweer van de verdediging zal de rechtbank eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster.
De verklaring van de aangeefster
Op 2 augustus 2024 heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] of de aangeefster) aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte, haar voormalig chirurg. [slachtoffer] verklaart dat de verdachte haar in juli 2015 heeft geopereerd aan haar been. Na die operatie bleef [slachtoffer] contact houden met de verdachte, voornamelijk via WhatsApp. [slachtoffer] verklaart dat de verdachte drie of vier keer is langsgekomen als zij voor een afspraak bij de fysiotherapeut was en dat hij daar zijn hand op haar borst legde en erover wreef. Ook wreef hij over haar vagina en pakte hij haar vagina even vast. Daarnaast kwam de verdachte na de tweede operatie in december 2015 bij [slachtoffer] thuis. [slachtoffer] heeft de verdachte toen op de bank afgetrokken totdat hij klaarkwam. Terwijl zij hem aftrok was de verdachte aan het voelen met zijn hand in haar onderbroek. Hierbij tongzoende de verdachte [slachtoffer].
Betrouwbaarheid verklaring van de aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. [slachtoffer] heeft bij de politie gedetailleerd verklaard over hetgeen haar is overkomen. Ze heeft verklaard over specifieke momenten waarop het misbruik heeft plaatsgevonden, namelijk bij de fysiotherapiepraktijk en bij haar thuis. Ook heeft zij de seksuele handelingen concreet beschreven, namelijk het tongzoenen, aftrekken en het wrijven over haar borsten en vagina en wat ze hierbij voelde. De rechtbank stelt voorts vast dat [slachtoffer] over het voorgaande over het algemeen consistent heeft verklaard. Voor zover er al sprake is van enige inconsistenties in haar aangifte ten opzichte van de eerdere melding en het informatieve gesprek, zijn deze te verklaren doordat de gebeurtenissen zich een lange tijd geleden hebben voorgedaan. Tot slot draagt bij aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, dat getuige Lub heeft verklaard dat [slachtoffer] haar destijds kort na de gebeurtenissen heeft verteld wat er gebeurd is en dat dit overeenkomt met de aangifte.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangeefster daarnaast in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv wordt voldaan, en overweegt daartoe het volgende.
De aangifte vindt in de eerste plaats steun in de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] bij de fysiotherapeut heeft opgezocht.
De aangifte vindt verder steun in de appberichten tussen [slachtoffer] en de verdachte in de periode van 11 tot en met 14 februari 2022. De verdachte vraagt [slachtoffer] hoe het zit met grensoverschrijdend gedrag op de filmset en of ze hier alleen in het ziekenhuis last van had. Wanneer [slachtoffer] bevestigend antwoordt dat ze hier inderdaad alleen in het ziekenhuis last van had en hier achteraf gezien wel moeite mee heeft gehad, reageert de verdachte dat hij dat vervelend vindt om te horen. In daaropvolgende berichten spreekt de verdachte over de vreemde relatie die zij samen hadden en over ‘een andere man’ waar [slachtoffer] na hem mee zou zijn geweest waar hij jaloers op was. Ook schrijft hij dat hij ‘niet met [slachtoffer] was omdat hij een dokter is en zij patiënt’ en ‘Wij samen was voor mijn beleving alleen fout vanwege mijn relatie thuis’. Waar [slachtoffer] het heeft over hoe ze zich voelt over bepaalde momenten die ze samen hebben gehad betwist de verdachte die momenten bovendien niet. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat wel sprake was van een relatie of affaire maar dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, in het licht van de gebruikte bewoordingen in de appberichten niet geloofwaardig.
Daarnaast vindt de aangifte steun in de uitwerking van twee audioberichten van [slachtoffer] en van de verdachte. [slachtoffer] vraagt de verdachte hierin om excuses en zegt dat het enige wat ze wil horen is dat hij niet naar de afspraak bij de fysiotherapeut had mogen komen waar hij haar aanraakte en dat hij ook niet naar haar huis had mogen komen waar hij haar heeft gevraagd om hem af te trekken. De verdachte reageert hierop dat hij fout zat en dat het nooit had mogen gebeuren. Hij zegt hierbij dat hij dit had moeten weten vanuit zijn positie als dokter. In het licht van deze audioberichten acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij enkel zijn fout toegaf en de beschuldigingen niet weersprak om zo tot een open gesprek te komen waarin hij zijn kant van het verhaal zou kunnen doen, volstrekt ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank kan het audiobericht van de verdachte, bezien in samenhang met dat van [slachtoffer], niet anders worden gezien dan als een erkenning van het door de aangeefster gestelde misbruik.
De arts-patiënt relatie
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] twee keer heeft geopereerd. De eerste operatie was in juli 2015 en de tweede operatie was in december 2015. Daarna is ze kort na de jaarwisseling, in januari 2016, nog op controle geweest in het ziekenhuis. In de tussentijd heeft de verdachte [slachtoffer] opgezocht terwijl zij in de fysiotherapiepraktijk was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de arts-patiënt relatie bij de seksuele handelingen een rol heeft gespeeld.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit op de hierna omschreven wijze heeft begaan.
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij, in de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 juli 2016 te Haarlem terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, door die [slachtoffer]
- meermaals aan haar borsten en vagina te voelen en
- eenmaal te zoenen en
- hem te laten aftrekken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 160 uur, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – geen strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft onder de aandacht gebracht dat het dadelijk uitvoerbaar verklaren van bijzondere voorwaarden niet aan de orde is. Alleen al gelet op het tijdsverloop is duidelijk dat niet ernstig rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als chirurg schuldig gemaakt aan ontucht met een patiënt. Gedurende de behandelrelatie heeft de verdachte seksuele handelingen met het slachtoffer verricht. De relatie tussen zorgverlener en de aan zijn zorg toevertrouwde persoon schept voor de zorgverlener een bijzondere verantwoordelijkheid. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich aldus onprofessioneel heeft gedragen, misbruik heeft gemaakt van zijn positie als arts en het vertrouwen dat patiënten en de gezondheidszorg in hem mogen stellen heeft beschadigd. Dat sprake lijkt te zijn geweest van wederkerigheid in de relatie tussen het slachtoffer en de verdachte doet daar niet aan af.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 mei 2025 van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel zal meewegen.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 19 maart 2025. In dit rapport wordt aangegeven dat het risico op recidive niet kan worden ingeschat. Er wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering;
• Ambulante behandeling;
• Contactverbod;
• Locatieverbod.
De op te leggen straf
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf met bijzondere voorwaarden en een taakstraf niet (meer) passend en geboden. De belangrijkste reden daartoe is dat het bewezen verklaarde feit inmiddels vele jaren geleden heeft plaatsgevonden. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de gevolgen die deze veroordeling met zich kan brengen voor de verdachte en het uitoefenen van zijn beroep. Voorts acht de rechtbank het van belang dat de bewezen verklaarde seksuele handelingen zijn verricht op het moment dat slachtoffer meerderjarig was en dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat op dat moment geen sprake was van vrijwilligheid. Voorts weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer zelf heeft aangegeven dat het haar niet te doen is om de oplegging van een straf, maar om de erkenning van hetgeen haar door de verdachte is aangedaan.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande dan ook geen aanleiding voor de oplegging van bijzondere voorwaarden, mede gelet op het feit dat er ook geen aanwijzingen zijn dat zich vóór of na het bewezen verklaarde feit een soortgelijke situatie heeft voorgedaan. Ook acht de rechtbank het niet noodzakelijk dat er een contact- of locatieverbod wordt opgelegd, zoals verzocht door het slachtoffer, nu het slachtoffer op de zitting zelf verklaard heeft dat er geen contact meer is geweest sinds begin 2022.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. N.H.J.M. Linotte heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 12.061,44 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf juli 2025. De gestelde schade bestaat uit € 6.061,44 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde materiële schadeposten voor de medische kosten, de reiskosten en de acupunctuur kunnen worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor wat betreft de toekomstige kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 2.500,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dat het rechtstreeks verband tussen de gevorderde materiële schade en de ten laste gelegde gedragingen ontbreekt. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.511,44 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Uit de brief van de psycholoog van 27 november 2024 blijkt dat het slachtoffer is doorverwezen in verband met posttraumatische stressklachten en dat deze voortkomen uit seksueel misbruik in 2015 tijdens de herstelperiode na een operatie. De benadeelde partij heeft met een afschrift van de zorgkosten onderbouwd dat de therapiekosten niet zijn vergoed door de zorgverzekeraar. De vordering kan dus voor zover deze ziet op de reeds gemaakte therapie- en reiskosten worden toegewezen. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen rechtstreeks verband tussen de kosten voor de acupunctuur en het bewezenverklaarde feit is aangetoond en wijst de vordering van deze kosten om die reden af. De overige materiële schade komt (nog) niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien het toekomstige schade betreft. De benadeelde partij zal voor wat betreft dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 2.511,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2025, zoals de benadeelde partij heeft verzocht, tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht, met een aan zijn zorg toevertrouwde patiënt] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 23, 24c, 36f en 249 Sr, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 5.000,-
(VIJFDUIZEND EURO),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (ZESTIG) DAGEN hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.511,44(tweeduizend vijfhonderdelf euro en vierenveertig cent), bestaande uit € 1.511,44 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft € 250,- aan kosten voor acupunctuur af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.511,44 (tweeduizend vijfhonderdelf euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. Als de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 35 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.S. Speelman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025.