In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee zakenpartners, [eiser] B.V. en [bedrijf 1], over de afrekening van de winst uit een samenwerkingsverband voor de in- en verkoop van planten aan een klant in Zuid-Korea. [eiser] vordert betaling van zijn resterende deel van de winst over de periode van oktober 2022 tot en met april 2023, omdat hij meent dat [bedrijf 1] de gemaakte afspraken niet correct heeft verwerkt in de berekeningen. [bedrijf 1] betwist de berekeningen van [eiser] en stelt dat er na aftrek van kosten geen bedrag meer openstaat. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] gedeeltelijk toegewezen, waarbij zij de berekening van [eiser] heeft gevolgd en heeft vastgesteld dat hij nog geld tegoed heeft van [bedrijf 1]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afspraken over de winstdeling niet correct zijn nageleefd door [bedrijf 1]. De rechtbank heeft ook de vordering van [eiser] tot betaling van btw en ten onrechte in rekening gebrachte kosten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft [bedrijf 1] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.652,43, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [bedrijf 1].