ECLI:NL:RBNHO:2025:8226

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
7715900
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door vervoerder na storing in brandstofsysteem

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder Air France. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Charles de Gaulle op 18 mei 2017, maar deze vlucht werd geannuleerd door de vervoerder. De passagier verzocht om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annulering van vluchten. De vervoerder voerde aan dat de annulering het gevolg was van een storing in het brandstofsysteem op Schiphol, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had onderbouwd dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van deze storing. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet had aangetoond dat de annulering onvermijdelijk was en dat er geen andere redelijke maatregelen waren genomen om de vlucht uit te voeren. Daarom werd het verzoek van de passagier tot betaling van € 250,00 voor compensatie toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Daarnaast werden buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de passagier, terwijl de vervoerder in het ongelijk werd gesteld en veroordeeld tot betaling van deze kosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van vervoerders onder de Europese regelgeving en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor het inroepen van buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7715900 \ CV FORM 19-5348
Uitspraakdatum: 16 juli 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff & mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Air France
gevestigd te Roissy (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD)

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier;
  • het antwoordformulier en het verweerschrift;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hem op 18 mei 2017 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Charles de Gaulle Airport (Frankrijk), met vlucht AF1241 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75 subsidiair € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 mei 2017;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder hem vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 250,00. [1]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, als de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen. Op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. [2]
4.4.
Als onbetwist staat vast dat er op 18 mei 2017 sprake was van een storing in het brandstofsysteem op Schiphol. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat een dergelijke storing een buitengewone omstandigheid kan opleveren, mits voldoende onderbouwd. Een storing op de luchthaven ligt immers buiten de invloedsfeer van de vervoerder. In het onderhavige geval heeft de vervoerder echter onvoldoende onderbouwd dat de annulering van de vlucht het directe gevolg is geweest van de brandstofstoring. De vervoerder heeft namelijk onvoldoende onderbouwd waarom juist de vlucht geen doorgang kon vinden. Derhalve is niet komen vast te staan dat de annulering van de vlucht het onvermijdelijke gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen kan gelet op het voorgaande onbeantwoord blijven. Het verzoek tot betaling van de hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
4.5.
Ten aanzien van de over de hoofdsom verzochte wettelijke rente wordt als volgt overwogen. De passagier heeft de wettelijke rente verzocht vanaf de datum van de vlucht. Het betreft hier een verzoek tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade terstond opeisbaar is. [3] Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 18 mei 2017, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Het verzoek heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair verzochte bedrag is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal het verzochte bedrag daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 48,40 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
4.7.
De verzochte rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van het vorderingsformulier. De passagier heeft daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat hij dit ook al vanaf een eerdere datum had.
4.8.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken. De verzochte rente is toewijsbaar vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.9.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015, aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 18 mei 2017 en over € 48,40 vanaf 23 april 2019 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 81,00 aan griffierecht en € 164,00 aan salaris gemachtigde;
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 41,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 5 lid 3 van de Verordening.
3.Artikel 6:83 sub b BW.