ECLI:NL:RBNHO:2025:8249

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
C/15/367522 / TH ZA 25-5
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een tijdelijk huisverbod wegens onzorgvuldige voorbereiding en geschonden hoorplicht

Op 18 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding betreffende een tijdelijk huisverbod. Verzoeker, de burgemeester van de gemeente Zaanstad, had een huisverbod opgelegd aan verzoeker, die in beroep ging tegen dit besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet op de juiste wijze was gehoord, wat in strijd was met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was de voorbereiding van het besluit onzorgvuldig geweest. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand tot 25 juli 2025. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de situatie van geweldsincidenten in het gezin. De burgemeester had het huisverbod opgelegd op basis van vermoedens van geweld, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de hoorplicht was geschonden, waardoor het besluit niet rechtsgeldig was. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de gemeente Zaanstad, die als rechtspersoon werd aangewezen om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
voorzieningenrechter
Wet tijdelijk huisverbod
zaak-/rekestnummers: C/15/367522 / TH ZA 25-5 (voorlopige voorziening)
C/15/367521 FA RK 25-3614 (beroep)

Mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juli 2025

in het openbaar uitgesproken door mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Hausenblasová, griffier,
naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tevens in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb in de zaak van:

[verzoeker] , verzoeker, tevens eiser, hierna te noemen: verzoeker,

wonende te [plaats] ,
gemachtigde mr. K. van der Vlies, advocaat te Purmerend,
tegen

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder,

zetelende te Zaandam,
gemachtigde mr. G.M. Pierik, advocaat te Hoofddorp,
in welke zaak belanghebbende is:

[echtgenote] ,

hierna te noemen: echtgenote (van verzoeker),
wonende te [plaats] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2025. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • gemachtigde van verzoeker;
  • gemachtigde van verweerder.
Verzoeker en zijn echtgenote zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 18 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst af het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven tot en met 25 juli 2025 te 14:06 uur;
veroordeelt verweerder in de proceskosten en wijst de gemeente Zaanstad aan als de rechtspersoon die € 1.674,- dient te betalen aan rechtsbijstandverlener van verzoeker in verband met de redelijkerwijs gemaakte proceskosten voor het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep gezamenlijk.

De gronden

De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek. Het feit dat het huisverbod nog van kracht is, brengt spoedeisendheid met zich.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest, meent de voorzieningenrechter, partijen gehoord hebbende, dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Daarom zal de voorzieningenrechter gebruikmaken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Bij besluit van 15 juli 2025 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) en een contactverbod met de echtgenote en minderjarige kinderen van verzoeker opgelegd voor de periode van 15 juli 2025 tot 25 juli 2025.
Tegen het besluit van 15 juli 2025 (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 16 juli 2025 beroep ingesteld en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen, namelijk het tijdelijk huisverbod met onmiddellijke ingang op te heffen. Tevens is verzocht verweerder in de kosten van deze procedure te veroordelen en de vergoeding van het griffiegeld op te dragen.
Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat hij zich op geen enkele wijze schuldig heeft gemaakt aan het plegen van enig strafbaar feit, dat hij door de echtgenote is mishandeld, en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het bestreden besluit blijkt niet om welke reden het belang van de echtgenote boven het belang van verzoeker zou prevaleren. In het bestreden besluit wordt slechts volstaan met een summiere opmerking in het kader van de belangenafweging. Aan het besluit ligt volgens verzoeker een onjuiste, althans onevenredige belangenafweging ten grondslag ligt, die niet nader is gemotiveerd of inzichtelijk is gemaakt. Verzoeker wordt door het bestreden besluit onevenredig in zijn belangen geschaad. Hij heeft geen enkele plek waar hij terecht kan. Hij heeft geen familie in Nederland en zijn sociale kring is beperkt. De echtgenote heeft daarentegen familie in [plaats] wonen en kan daar terecht.
Ter zitting heeft gemachtigde van verzoeker haar aantekeningen en een email met betrekking tot het sepot van een eerdere strafzaak overgelegd. De verzoeken en standpunten van verzoeker zijn namens hem ter zitting gehandhaafd.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat:
  • er sprake was en nog steeds is van gevaar, althans van een ernstig vermoeden van gevaar, want er heeft een geweldsincident plaatsgevonden in het bijzijn van de kinderen van verzoeker en zijn echtgenote en in de afgelopen twee jaren zijn er meerdere meldingen geweest van huiselijk geweld dat in zwaarte en frequentie toeneemt;
  • hij bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gebruik van de bevoegdheid heeft kunnen maken, want het huisverbod was noodzakelijk in het belang van echtgenote en kinderen bij veiligheid, rust en inzet van de nodige hulpverlening.
Op 17 juli 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend met de volgende bijlagen:
  • het formulier Situatie ter plaatste van 15 juli 2025;
  • het formulier Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld van 15 juli 2025;
  • het bestreden besluit van 15 juli 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie van 15 juli 2025;
  • het formulier Episodejournaal.
In het verweerschrift en ter zitting is namens verweerder aangevoerd dat verweerder het huisverbod mocht opleggen, omdat de feiten en omstandigheden niet onomstotelijk hoeven vast te staan en het voldoende aannemelijk is dat er geweld is gepleegd in het bijzijn van de kinderen waarmee de situatie een gevaar vormde voor de echtgenote en de kinderen. Een ernstig vermoeden van een ernstig onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van iemand in de woning is voldoende. Gezien de situatie, het herhaaldelijke fysieke en verbale geweld in het bijzijn van twee jonge kinderen, wegen de belangen van de echtgenote en de kinderen op dat moment zwaarder dan het belang van verzoeker om in de woning te blijven, want de kans op escalatie is groot.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en wat ter zitting naar voren is gebracht, blijft onduidelijk of verzoeker door verweerder over de voorgenomen oplegging van het huisverbod is gehoord. Hoewel in de door verweerder op 17 juli 2025 overgelegde stukken een reactie van verzoeker is opgenomen, blijkt hieruit echter niet dat verzoeker – al dan niet met bijstand van een tolk – door verweerder voorafgaand, dus voordat het bestreden besluit is genomen, over het voornemen daartoe is gehoord. Ook uit het formulier Episodejournaal blijkt niet dat verzoeker is gehoord of dat het horen van hem onmogelijk was.
Nu niet vastgesteld kan worden dat verzoeker door verweerder op het voornemen is gehoord, concludeert de voorzieningenrechter dat verweerder in strijd met artikel 4:8 van de Awb heeft gehandeld en de hoorplicht heeft geschonden. Om die reden is het bestreden besluit in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit zorgvuldig moet
worden voorbereid. Het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit moet daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bersluit in stand kunnen blijven, nu verzoeker in beroep in de gelegenheid is geweest zich over dat bestreden besluit uit te laten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevoegd was het bestreden besluit te nemen en van die bevoegdheid in redelijkheid ook gebruik heeft kunnen maken.
Uit de overgelegde stukken en wat ter zitting naar voren is gebracht, is af te leiden dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit sprake was van gevaar. Er heeft immers op 14 juli 2025 een geweldsincident tussen verzoeker en zijn echtgenote plaatsgevonden waarbij hun kinderen aanwezig waren. Als onweersproken vaststaat dat het in ieder geval om verbaal geweld ging. Daarbij is ook voldoende aannemelijk geworden dat er sprake was van eerdere meldingen van geweldsincidenten, niet alleen door de echtgenote bij de politie, maar ook door meerdere buren bij de woningbouwvereniging. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen concluderen dat er sprake is van een geweldsincident, dat er langdurig sprake is van spanningen en geweldsincidenten en dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn echtgenote en vooral zijn kinderen, terwijl het belang van verzoeker bij zijn verblijf in de woning minder zwaar weegt dan het belang van de kinderen bij hun veiligheid en rust in hun thuissituatie.
Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten.
Omdat de (veiligheids)situatie op dit moment nog onveranderd is en de hulpverlening nog niet is gestart, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit tot een eerdere datum in stand te laten dan de einddatum van het te vernietigen huisverbod.
De voorzieningenrechter verklaart daarom het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit geheel, met de bepaling dat de rechtgevolgen daarvan in stand blijven tot en met 25 juli 2025 te 14:06 uur.
Nu de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, brengt dit in het onderhavige geval mee dat verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de gemeente Zaanstad als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.674,-,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep (1 punt voor het verzoekschrift en het beroepschrift gezamenlijk – vanwege de samenhang van de zaken – en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaald aan de rechtsbijstandverlener.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.