ECLI:NL:RBNHO:2025:8277

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
15-740693-08
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot kwijtschelding van ontnemingsmaatregel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2025 uitspraak gedaan op een verzoek van de veroordeelde tot kwijtschelding of vermindering van de aan hem opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.521.909,-, voortvloeiend uit een ontnemingsmaatregel. De veroordeelde, die momenteel gedetineerd is, heeft aangevoerd dat hij in betalingsonmacht verkeert en niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk geen financiële middelen heeft. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de financiële gegevens die de veroordeelde heeft overgelegd, waaronder bankafschriften en een huurovereenkomst, maar deze werden als onvoldoende concreet en verifieerbaar beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet heeft aangetoond dat hij in de toekomst niet in staat zal zijn om aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot kwijtschelding en het verzoek tot vermindering van de betalingsverplichting afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht, zittingsplaats Haarlemmermeer
raadkamernummer: 25-007317, parketnummer: 15-740693-08
datum: 14 juli 2025
Beslissing op grond van artikel 6:6:26 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de meervoudige kamer op het verzoek in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: Smeet 1, 1551 NG Westzaan,
voor deze procedure adres kiezend op het kantoor van zijn advocaat: Straatweg 43, 3621 BH Breukelen,
nu gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.

1.Veroordeling

Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 26 februari 2019 aan de veroordeelde een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.521.909,-. Na het cassatieberoep is de ontnemingsmaatregel op 26 augustus 2020 onherroepelijk geworden.
Volledige betaling van het verschuldigde bedrag is tot op heden uitgebleven. Na aftrek van het conservatoir beslag en de maandelijkse betalingen van de veroordeelde bedraagt het verschuldigde ontnemingsbedrag per 23 mei 2025 een bedrag van € 2.258.666,50.
Bij beslissing van 11 oktober 2023 heeft deze rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie tot machtiging toepassing gijzeling na opgelegde ontnemingsmaatregel gedeeltelijk toegewezen en de officier van justitie gemachtigd tot de toepassing van gijzeling voor de duur van 720 dagen. De veroordeelde is daartoe aangehouden in Spanje en zit na overlevering sinds 24 februari 2025 in Nederland in gijzeling.

2.Procedure

Op 19 maart 2025 heeft de griffie van deze rechtbank een verzoek van de veroordeelde tot kwijtschelding, althans vermindering, van de aan hem ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat ontvangen.
Het CJIB heeft op 23 mei 2025 schriftelijk gereageerd op het verzoek.
De rechtbank heeft op de openbare zitting van 30 juni 2025 het verzoek van de veroordeelde behandeld, in aanwezigheid van de veroordeelde, zijn advocaat mr. S. Schuurman en de officier van justitie mr. R. Giuseppini.

3.Verzoek van de veroordeelde

Het schriftelijke verzoek van de veroordeelde strekt tot kwijtschelding, dan wel vermindering, van de aan hem ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting aan de Staat te betalen. Namens de veroordeelde is bepleit dat sprake is van betalingsonmacht, omdat de veroordeelde, inmiddels 70 jaar oud, over onvoldoende inkomen beschikt en evenmin vermogen heeft om aan de opgelegde betalingsverplichting te kunnen voldoen. Over zijn vermogen stelt hij onder andere dat hij nimmer op grond van de inbeslaggenomen koopovereenkomst daadwerkelijk eigendom heeft verkregen van de onroerende zaak in Thailand.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat door de veroordeelde onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat bij hem sprake is van betalingsonmacht. Het Openbaar Ministerie vraagt daarom het verzoek af te wijzen.

5.Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:26 Sv kan de rechter op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde het in de opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden.
De rechtbank stelt voorop dat voor de behandeling en beoordeling van een verzoek als het onderhavige geldt dat de procedure niet is toegesneden op een omvangrijk en diepgaand feitenonderzoek. Het ligt in het bijzonder op de weg van de verzoeker om in zijn schriftelijke en gemotiveerde verzoek aan de hand van verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat sprake is van feiten en omstandigheden die dienen te leiden tot vermindering of kwijtschelding van het bedrag van de in het ontnemingsgeding vastgestelde betalingsverplichting.
Het dossier bevat aanwijzingen dat de veroordeelde in maart 2010 in Thailand is geweest en daar een onroerende zaak heeft gekocht. Hiertegenover heeft de veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank niet aan de hand van verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat hij geen vermogen heeft. Zijn stelling dat hij nooit de eigenaar is geworden van het appartement in Thailand, omdat hij de overeengekomen koopsom uiteindelijk niet heeft voldaan, wordt niet onderbouwd door het ten behoeve van het nu gedane verzoek nieuw ingebrachte emailbericht van 27 juni 2025 van het Thaise advocatenkantoor, dat op verzoek van de veroordeelde onderzoek heeft gedaan naar de eigendom van het appartement. Uit dit bericht blijkt enkel dat op dit moment een persoon met de Thaise nationaliteit de eigenaar is van het appartement. Er is geen ander stuk overgelegd waaruit feiten of omstandigheden blijken die aannemelijk maken dat hij nooit de eigenaar is geweest van het appartement.
Namens de veroordeelde is nog aangevoerd dat, in het geval de veroordeelde nog over vermogen zou beschikken, het Openbaar Ministerie de mogelijkheid heeft om daar beslag op te leggen in welk geval de veroordeelde bereid is afstand van dat vermogen te doen. Dit standpunt miskent dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat hij – ondanks aanwijzingen voor het tegendeel – geen vermogen heeft. Ook overigens gaat deze redenering van de veroordeelde niet op. Het Openbaar Ministerie heeft immers alleen de mogelijkheid om beslag te leggen op legaal verkregen vermogensbestanddelen en voorwerpen die fysiek inbeslaggenomen kunnen worden onder de veroordeelde.
Met betrekking tot de gestelde ontoereikende inkomsten, overweegt de rechtbank het volgende. In het verzoekschrift is een overzicht opgenomen van de maandelijkse inkomsten en uitgaven van de veroordeelde. Ter onderbouwing van de financiële positie zijn bankafschriften over de periode van 22 februari 2024 tot en met 2 september 2024 en een huurovereenkomst in de Spaanse taal (zonder vertaling) van het door de veroordeelde gehuurde appartement in Spanje overgelegd. De rechtbank acht deze gegevens onvoldoende concreet en verifieerbaar om een volledig inzicht te krijgen in de financiële positie van de veroordeelde. Zo blijkt uit de huurovereenkomst van het appartement in Spanje niet wat het maandelijkse huurbedrag is. Ook het beperkte uitgavenpatroon roept bij de rechtbank vragen op. De veroordeelde heeft daarop toegelicht dat hij na uitbetaling van de AOW-uitkering een contant geldbedrag van 600 euro opneemt van zijn bankrekening, omdat hij het prettig vindt om over contant geld te beschikken om betalingen mee te kunnen doen. Van de veroordeelde mag echter minstgenomen verwacht worden dat hij concrete en verifieerbare gegevens in de procedure brengt en zijn inkomsten en uitgavenpatroon volledig onderbouwt aan de hand van bankafschriften of andere documenten. Daar heeft hij al niet aan voldaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de veroordeelde (wederom) niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij hem sprake is van betalingsonmacht, in die zin dat hij nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om de aan hem opgelegde betalingsverplichting te kunnen voldoen. Het primaire verzoek tot kwijtschelding en het subsidiaire verzoek tot vermindering wordt daarom afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het primaire verzoek tot kwijtschelding af;
  • wijst het subsidiaire verzoek tot vermindering af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025.