In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2025 uitspraak gedaan op een verzoek van de veroordeelde tot kwijtschelding of vermindering van de aan hem opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.521.909,-, voortvloeiend uit een ontnemingsmaatregel. De veroordeelde, die momenteel gedetineerd is, heeft aangevoerd dat hij in betalingsonmacht verkeert en niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk geen financiële middelen heeft. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de financiële gegevens die de veroordeelde heeft overgelegd, waaronder bankafschriften en een huurovereenkomst, maar deze werden als onvoldoende concreet en verifieerbaar beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet heeft aangetoond dat hij in de toekomst niet in staat zal zijn om aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot kwijtschelding en het verzoek tot vermindering van de betalingsverplichting afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de rechters en de griffier.