ECLI:NL:RBNHO:2025:8290

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
11411018 \ EJ VERZ 24-377
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake de waardebepaling van de nalatenschap van erflater en de niet-opeisbare vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 juni 2025 een tussenbeschikking gegeven in een erfrechtelijke kwestie. De zaak betreft een verzoek van [verzoeker] om inzage in stukken van de nalatenschap van erflater, alsook om de boedelbeschrijving vast te stellen en de niet-opeisbare vordering van [verzoeker] te bepalen. De erflater, geboren in 1939 en overleden op 20 oktober 2020, had in zijn testament een wettelijke verdeling van zijn nalatenschap vastgesteld, waarbij [verweerster], [verzoeker], [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] als erfgenamen zijn benoemd.

De procedure is gestart met een verzoekschrift van [verzoeker], die inzage in de nalatenschapsstukken eiste en de boedelbeschrijving wilde laten vaststellen. [verweerster] heeft zich verzet tegen dit verzoek en heeft een tegenverzoek ingediend om de niet-opeisbare vordering van [verzoeker] vast te stellen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bevoegdheid om het verzoek tot inzage in de stukken te behandelen niet bij de kantonrechter ligt, maar bij de rechtbank. [verzoeker] heeft zijn verzoek om inzage in de stukken ingetrokken, behalve voor de uitvaartkosten.

De kantonrechter heeft de boedelbeschrijving van [verweerster] als uitgangspunt genomen, maar heeft behoefte aan deskundige voorlichting om de waarde van de woning en het perceel grond te bepalen. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om gezamenlijk een deskundige voor te dragen. De beslissing over het tegenverzoek van [verweerster] is aangehouden, evenals verdere beslissingen in de zaak. De kantonrechter heeft partijen aangespoord om in overleg te treden over mogelijke oplossingen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: 11411018 \ EJ VERZ 24-377
Beschikking van 12 juni 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.A. Kanning,
tegen
[verweerster],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. M.M.C. Wingen,

1.[belanghebbende 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[belanghebbende 2],
te [woonplaats] ,
belanghebbenden,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,
in de nalatenschap van
[erflater](hierna: erflater), geboren op [geboortedatum] 1939 te Haarlem en overleden op 20 oktober 2020 te Haarlem, laatstelijk gewoond hebbende te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- het aanvullend verzoekschrift;
- de e-mail van 20 mei 2025 van [verzoeker] met een aanvullende productie;
- de mondelinge behandeling van 26 mei 2025.

2.De feiten

2.1.
Erflater en [verweerster] zijn in eerste echt gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn [verzoeker] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] geboren. Dit huwelijk is ontbonden door echtscheiding.
2.2.
Erflater en [verweerster] zijn in tweede echt hertrouwd in gemeenschap van goederen. Dit huwelijk is ontbonden door het overlijden van erflater.
2.3.
Bij testament van 23 maart 2015 heeft erflater zijn nalatenschap vastgelegd. Hierin heeft hij [verweerster] , [verzoeker] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ieder voor een gelijk deel tot zijn erfgenamen benoemd. Daarnaast heeft erflater de wettelijke verdeling van toepassing verklaard, zodat [verzoeker] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] een niet-opeisbare vordering op [verweerster] hebben. Verder heeft erflater [verweerster] tot executeur benoemd. Deze benoeming heeft zij aanvaard.
2.4.
[verzoeker] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. De andere erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, om [verweerster] te gelasten op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag om aan hem de in het verzoekschrift genoemde stukken te verstrekken. Verder verzoekt [verzoeker] de kantonrechter om de boedelbeschrijving ten tijde van overlijden van erflater vast te stellen en de
niet-opeisbare vordering van [verzoeker] vast te stellen op een kwart (1/4e) van de waarde van de vast te stellen boedelbeschrijving minus de al voor [verzoeker] betaalde erfbelasting.
3.2.
In het aanvullend verzoekschrift verzoekt [verzoeker] de kantonrechter om een schriftelijk deskundigenbericht te bevelen ter beantwoording van de vraag wat de waarde van de woning aan de [adres 1] te Hillegom was ten tijde van het overlijden van erflater en Bart Beukers, makelaar bij Groenigen Makelaardij te Hoofddorp als deskundige te benoemen dan wel een andere makelaar.
3.3.
Aan het verzoek legt [verzoeker] – samengevat – ten grondslag dat tussen partijen onenigheid bestaat over de omvang van een aantal bezittingen en schulden van erflater en de waardering daarvan. Verder stelt [verzoeker] dat hij de gevraagde onderliggende bewijsstukken niet heeft ontvangen, terwijl hij [verweerster] hierom wel mondeling heeft verzocht. [verzoeker] wil dat in onderling overleg een nieuwe boedelbeschrijving wordt vastgesteld, maar dat [verweerster] dat weigert.
3.4.
[verweerster] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Verder betwist zij dat [verzoeker] haar heeft verzocht om de gevraagde stukken. Hij had deze stukken op eenvoudige wijze via de notaris en/of boekhouder kunnen krijgen.
3.5.
Als tegenverzoek verzoekt [verweerster] de niet-opeisbare vordering van [verzoeker] vast te stellen op € 63.275,00 minus de door haar betaalde erfbelasting aan de hand van de door haar overgelegde boedelbeschrijving.
3.6.
Op de standpunten van partijen zal hierna – voor zover dat nodig is voor de beoordeling – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [verzoeker]
Ten aanzien van het verzoek tot inzage in en afschrift van de stukken van de nalatenschap
4.1.
Het verzoek van [verzoeker] om inzage in en afschrift van de stukken van de nalatenschap van erflater op straffe van een dwangsom is gebaseerd op artikel 4:16, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
In dit artikel staat: ‘
De echtgenoot en ieder kind hebben jegens elkaar recht op inzage in en afschrift van alle bescheiden en andere gegevensdragers, die zij voor de vaststelling van hun aanspraken behoeven. De daartoe strekkende inlichtingen worden door hen desverzocht verstrekt. Zij zijn jegens elkaar gehouden tot medewerking aan de verstrekking van inlichtingen door derden.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat uit art. 42 Wet op de rechterlijke organisatie (Ro) volgt dat in burgerlijke zaken de rechtbank bevoegd is, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen. Artikel 93 sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geeft de wetgever de mogelijkheid om in de wet te bepalen dat bepaalde zaken worden behandeld en beslist door de kantonrechter. In de wet is echter niet bepaald dat een verzoek op grond van artikel 4:16 vierde lid BW door de kantonrechter wordt behandeld. De beslissing op dit deel van het verzoek van [verzoeker] moet dus worden genomen door de rechtbank en niet door de kantonrechter. Dit betekent dat de kantonrechter niet bevoegd is om dit deel van het verzoek te behandelen. De kantonrechter zal de zaak (vooralsnog) niet (ambtshalve) doorverwijzen naar de rechtbank gelet op het navolgende.
4.4.
Op de zitting heeft [verzoeker] zijn verzoek om afgifte van de in het verzoekschrift genoemde stukken ingetrokken, behoudens ten aanzien van de stukken die zien op de uitvaartkosten. [verweerster] heeft op de zitting verklaard dat erflater geen uitvaartverzekering had en dat de uitvaartkosten € 5.562,- bedroegen. Verder heeft zij toegezegd (een kopie van) de factuur van de uitvaartkosten aan [verzoeker] over te leggen
.De kantonrechter gaat er vanuit dat [verweerster] zich aan haar toezegging houdt en dat het opleggen van een dwangsom daarom niet nodig is. Gelet hierop is er geen nader oordeel van de rechtbank nodig ten aanzien van dit deel van het verzoek.
4.5.
Vervolgens heeft de griffie op 29 mei 2025 een e-mail van de gemachtigde van [verweerster] ontvangen, waarin staat dat DELA geen factuur kan overleggen omdat de uitvaart destijds door Yarden is geregeld voordat DELA Yarden heeft overgenomen. Verder heeft de gemachtigde een bankafschrift van 26 november 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat aan Yarden Uitvaartzorg B.V. een bedrag van € 5.562,41 is betaald.
4.6.
De kantonrechter stelt [verzoeker] in de gelegenheid om zich erover uit te laten of hiermee voldoende tegemoet is gekomen aan zijn verzoek. Voor zover [verzoeker] meent dat dit niet het geval is, dan wijst de kantonrechter erop dat het verzoek op dit punt dan moet worden doorverwezen naar de rechtbank. In dat geval is [verzoeker] verplicht zich te laten bijstaan door een advocaat en is hij een hoog griffierecht verschuldigd.
Ten aanzien van de boedelbeschrijving
4.7.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om de boedelbeschrijving ten tijde van overlijden van erflater vast te stellen. Hij is van mening dat [verweerster] ten aanzien van verschillende bestanddelen van de boedel is uitgegaan van de onjuiste waarde, hetgeen [verweerster] betwist. De kantonrechter ziet geen aanleiding om een nieuwe boedelbeschrijving op te stellen. [verweerster] heeft al een boedelbeschrijving opgesteld en deze voldoet op zichzelf aan de vereisten die aan een boedelbeschrijving worden gesteld. Deze boedelbeschrijving dient daarom als uitgangspunt in het geschil tussen partijen. Dit deel van het verzoek van [verzoeker] wijst de kantonrechter af.
4.8.
De omstandigheid dat [verzoeker] de waarde van verschillende bestanddelen van de boedelbeschrijving betwist, maakt dit oordeel niet anders. Wellicht leidt dit tot een nieuwe vaststelling van de waarde van de nalatenschap van erflater. De kantonrechter zal dat hierna bespreken bij de beoordeling van het verzoek over de omvang van de niet-opeisbare vordering.
Ten aanzien van de omvang van de niet-opeisbare geldvordering
4.9.
Op grond van art. 4:15 lid 1 BW wordt, voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, waarvan in dit geval sprake is, deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter vastgesteld.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat erflater bij testament het wettelijk erfrecht van toepassing heeft verklaard op zijn nalatenschap. Artikel 4:15 BW is onderdeel van het wettelijk erfrecht en daarmee van toepassing op deze zaak.
4.11.
De kantonrechter leidt uit de stukken en het verhandelde op de zitting af dat partijen verschillen van mening over de (waarde van de) volgende bestanddelen in de boedelbeschrijving, te weten: de ING oranje rekening, de woning aan de [adres 1] te Hillegom en het perceel aan het [adres 2] te Haarlem . Verder verschillen partijen van mening over het al dan niet opnemen in de boedelbeschrijving van de sloopkosten van de schuur gelegen op het perceel aan het [adres 2] . Ook meent [verzoeker] dat de waarde van de auto ten onrechte niet is opgenomen in de boedelbeschrijving.
De ING oranje rekening
4.12.
Wat betreft de ING oranje rekening heeft (de gemachtigde van) [verweerster] op de zitting verklaard dat voor de waarde moet worden uitgegaan van het saldo op het bankafschrift op de datum van overlijden. De kantonrechter leidt uit productie 8 van [verweerster] af dat het saldo op de datum van overlijden € 175.934,93 bedroeg. In de boedelbeschrijving moet dan ook voor deze rekening worden uitgegaan van een waarde van € 175.935 in plaats van een waarde € 155.937,00, zoals [verweerster] heeft gedaan.
De auto
4.13.
Verder heeft (de gemachtigde van) [verweerster] op de zitting verklaard dat de waarde van de auto van erflater ten onrechte niet in de boedelbeschrijving is opgenomen. Volgens [verweerster] moet worden uitgegaan van een waarde van € 1.000,00. Deze waarde heeft [verzoeker] niet betwist.
De sloopkosten
4.14.
De kantonrechter overweegt dat de sloopkosten van de schuur, gelegen op het perceel aan het [adres 2] , slechts dan als vereffeningskosten kunnen worden aangemerkt indien deze kosten (objectief) noodzakelijk zijn om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Niet is gesteld of gebleken dat het perceel moest worden verkocht om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Er was dan ook geen noodzaak om de schuur vóór de verkoop van het perceel te slopen. Dat de erfgenamen van de schuur af wilden, is begrijpelijk, maar het was dus niet noodzakelijk voor de vereffening. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de sloopkosten van de schuur ten bedrage van € 18.616,00 ten onrechte in de boedelbeschrijving zijn opgenomen.
De woning aan de [adres 1]
4.15.
Voor de woning aan de [adres 1] is [verweerster] in de boedelbeschrijving uitgegaan van een waarde van € 210.00,00. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op het taxatierapport van R. Tjoelker Makelaardij (hierna: Tjoelker) van 5 februari 2025. [verzoeker] voert hiertegen aan dat de woning op 18 maart 2024 aan [belanghebbende 2] is verkocht voor € 239.000,00 terwijl [verweerster] eerder heeft verklaard dat de woning op € 255.000,00 is getaxeerd zonder deze taxatie over te leggen. Dit vindt [verzoeker] tegenstrijdig en hierom betwist hij dat Tjoelker onafhankelijk tot een waarde van € 210.000,00 is gekomen. Verder voert hij aan dat de gecorrigeerde verkoopprijzen van de door Tjoelker gebruikte referentiewoningen niet onder de € 221.000,00 zijn, dat twee van de gebruikte referentiewoningen ruim voor de overlijdensdatum van erflater zijn verkocht en dat Tjoelker niet aangeeft hoe hij tot een waarde van € 210.000,00 is gekomen. De referentiewoning die rond de overlijdensdatum van erflater is verkocht vindt [verzoeker] niet vergelijkbaar omdat de woning van erflater een hoekwoning betrof en daardoor gewilder is. Volgens [verzoeker] moet worden uitgegaan van de waarde van € 410.000,00. Hij wijst op de waardebepaling door C.N. van den Brink van Centraal Makelaardij (hierna: Van den Brink) van 19 mei 2025.
4.16.
De kantonrechter heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van Tjoelker. De omstandigheid dat de woning in maart 2024 is verkocht voor € 239.000,00 en dat [verweerster] in juli 2024 heeft verklaard dat de woning is getaxeerd voor € 255.000,00 doet hieraan niet af. Uit de e-mail van 8 juli 2024 van [verweerster] aan de gemachtigde van [verzoeker] leidt de kantonrechter af dat het gaat om de taxatiewaarde in het kader van een hypotheekaanvraag in 2024. Vanwege het tijdsverloop sinds het overlijden van erflater zijn deze waarden niet relevant.
4.17.
Verder overweegt de kantonrechter dat Tjoelker op zichzelf op voldoende wijze inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij op basis van de kenmerken van de referentiewoningen en de gecorrigeerde verkoopprijzen tot de waarde van de woning van erflater is gekomen. Blijkens het taxatierapport hebben deze referentiewoningen een betere staat van onderhoud, een wat luxere afwerking en een hoger energielabel dan de woning van erflater. Dit verklaart in beginsel het verschil tussen de gecorrigeerde verkoopprijzen en de door de taxateur vastgestelde waarde. Echter, op pagina 36 van het taxatierapport staat dat de gecorrigeerde verkoopprijs van de woning van erflater € 245.799,00 bedraagt. De taxateur heeft niet toegelicht waarom desondanks een waarde van € 210.000,00 moet worden aangehouden. Dit maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat van een eenduidige waarde geen sprake. Hierom kan de kantonrechter aan het taxatierapport van Tjoelker niet die waarde toekennen die [verweerster] daaraan gehecht wenst te zien en dit rapport laat de kantonrechter dan ook buiten beschouwing.
4.18.
Hetzelfde overweegt de kantonrechter ten aanzien van de door [verzoeker] overgelegde waardebepaling van Van den Brink. Uit deze waardebepaling blijkt namelijk op geen enkele manier hoe Van den Brink tot die waarde is gekomen. Aan dit stuk gaat de kantonrechter daarom voorbij. Bovendien blijkt uit de waardebepaling niet welke waardepeildatum Van den Brink heeft gebruikt. Op de zitting is namens [verzoeker] gezegd dat Van den Brink kan verklaren dat hij de opdracht heeft gekregen om de waarde van de woning te bepalen op 20 oktober 2020. Maar daarmee is de waardebepaling nog niet inzichtelijk geworden.
4.19.
Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter behoefte aan voorlichting door een deskundige. De kantonrechter heeft het voornemen om een deskundige te benoemen om de waarde in het economisch verkeer van de woning aan de [adres 1] op de overlijdensdatum van erflater te bepalen. Daartoe zal de kantonrechter partijen allereerst in de gelegenheid stellen om gezamenlijk een deskundige voor te dragen.
Het perceel aan het [adres 2]
4.20.
Voor het perceel aan het [adres 2] is [verweerster] in de boedelbeschrijving uitgegaan van een waarde van € 150.000,00. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op het taxatierapport van WLTM van 25 februari 2021. Volgens [verzoeker] kan die waarde niet kloppen omdat het perceel rond de overlijdensdatum van erflater voor € 850.000,00 te koop stond, en eerder voor € 1.200.000,00, en in 2024 voor € 561.330,00 is verkocht. [verzoeker] stemt in met een waarde van € 561.330,00.
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat de waarde van het perceel aan het [adres 2] niet kan worden vastgesteld op basis van het taxatierapport van WLTM. In het rapport staat namelijk dat er op basis van bijzondere marktomstandigheden – het coronavirus – sprake is van een sterk verhoogde taxatieonzekerheid. Met het oog daarop beveelt WLTM aan om de waardering op termijn door middel van hertaxatie te actualiseren. Het perceel is niet nogmaals getaxeerd naar de waardepeildatum 20 oktober 2020. Dit heeft tot gevolg dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van de getaxeerde waarde. Van een eenduidig vastgestelde waarde ten tijde van het overlijden van erflater is daarom niet gebleken.
4.22.
De kantonrechter heeft geen aanknopingspunten om de waarde van het perceel zelf vast te stellen. Daarvoor lopen de genoemde prijzen en data te ver uiteen. Onder deze omstandigheden heeft de kantonrechter behoefte aan voorlichting door een deskundige. De kantonrechter heeft het voornemen om een deskundige te benoemen om de waarde in het economisch verkeer van het perceel aan het [adres 2] op de overlijdensdatum van erflater te bepalen. Daartoe zal de kantonrechter partijen allereerst in de gelegenheid stellen om gezamenlijk een deskundige voor te dragen.
Tot slot
4.23.
In afwachting van de reactie van partijen zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
4.24.
De kantonrechter geeft (de gemachtigden van) partijen – mede gelet op de kosten die een deskundigenonderzoek met zich brengt – ter overweging mee om, al dan niet op basis van deze beschikking, toch nog eens in overleg te treden en te bezien of er mogelijkheden zijn om er alsnog onderling uit te komen.
Het tegenverzoek van [verweerster]
4.25.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, houdt de kantonrechter de beslissing aan.

5.De beslissing

De kantonrechter
Het verzoek van [verzoeker]
5.1.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid om zich
binnen vier weken na de datum van deze beschikkinguit te laten of met het overleggen van het bankafschrift van 26 november 2020 voldoende tegemoet is gekomen aan zijn verzoek ter zake de uitvaartkosten;
5.2.
wijst af het verzoek om een nieuwe boedelbeschrijving op te stellen;
5.3.
stelt partijen in de gelegenheid om
binnen vier weken na de datum van deze beschikkinggezamenlijkeen deskundige voor te dragen om de waarde van de woning aan [adres 1] te Hillegom op de overlijdensdatum van erflater te bepalen;
5.4.
stelt partijen in de gelegenheid om
binnen vier weken na de datum van deze beschikkinggezamenlijkeen deskundige voor te dragen om de waarde van het perceel aan het [adres 2] te Haarlem op de overlijdensdatum van erflater te bepalen;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Het tegenverzoek van [verweerster]
5.6.
houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.W.S. Kiliç en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.
SJ