ECLI:NL:RBNHO:2025:8298

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
15/067086-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot overval op een opticien en opzetheling door een minderjarige

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 4 maart 2025 samen met anderen een poging heeft gedaan tot een overval op een opticien in Purmerend. De verdachte heeft bekend dat hij met een hamer dreigend de winkel is binnengekomen met het doel dure brillen te stelen. Tijdens de overval heeft hij medewerkers van de winkel bedreigd en geprobeerd hen te dwingen tot afgifte van goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot diefstal met geweld en opzetheling van een bromfiets. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van zes maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich moet melden bij de reclassering en deel moet nemen aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/067086-25 (P)
Uitspraakdatum: 1 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.E.M. Metri, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 4 maart 2025 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om diverse brillen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan (opticien/winkel) [winkelnaam] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer medewerker(s) van [winkelnaam], te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met gezichtsbedekking en/of met een helm op het hoofd de winkel binnen is/zijn gekomen/gerend en/of
- een of meerdere hamers, althans een dergelijk (slag)voorwerp, heeft/hebben getoond en/of dreigend met die hamer(s) op voornoemde medewerker(s) is/zijn afgerend en/of
- daarbij tegen voornoemde medewerker(s) heeft/hebben geroepen ‘meekomen’ en/of
- met die hamer(s) heeft/hebben uitgehaald/geslagen in de richting van voornoemde medewerker(s) en/of
- tijdens de vlucht (opnieuw dreigend) die hamer(s) heeft/hebben getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 4 maart 2025 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van diverse brillen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [winkelnaam] en/of [slachtoffer 1] toebehoorde(n) door
- een of meerdere hamers, althans een dergelijk (slag)voorwerp, heeft/hebben getoond en/of dreigend met die hamer(s) op voornoemde medewerker(s) is/zijn afgerend en/of
- met die hamer(s) heeft/hebben uitgehaald/geslagen in de richting van voornoemde medewerker(s) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2hij op of omstreeks 4 maart 2025 te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een scooter/bromfiets, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 (eerste alternatief) en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar wel opgemerkt dat het onder feit 1 gaat om het bedreigen met geweld en dat het uithalen of slaan met een hamer in de richting van medewerker(s), niet kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot de bewezenverklaring van de feiten 1 (eerste alternatief) en 2. Daarbij zal zij, nu de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
Feit 1:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 17 juni 2025 afgelegd;
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer 1] op 4 maart 2025 (pagina 14 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2025 (pagina 67 e.v.);
  • Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] van 4 maart 2025 (pagina 115 e.v.).
Feit 2:
  • De verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 17 juni 2025 afgelegd;
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer 3] op 24 februari 2025 (pagina 19 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) van 9 maart 2025 (pagina 98 e.v.).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1hij op 4 maart 2025 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om diverse brillen, die aan (opticien/winkel) [winkelnaam] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging diefstal te doen vergezellen en te doen volgen door bedreiging met geweld tegen medewerkers van [winkelnaam], te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, door
- met gezichtsbedekking en met een helm op het hoofd de winkel binnen zijn gekomen en
- een hamer hebben getoond en dreigend met die hamer op voornoemde medewerkers zijn afgerend en
- daarbij tegen voornoemde medewerker(s) hebben geroepen ‘meekomen’ en
- tijdens de vlucht (opnieuw dreigend) die hamer hebben getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2hij op 4 maart 2025 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een bromfiets, voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: poging tot diefstal, vergezeld met en gevolgd door bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2: medeplegen van opzetheling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd het adolescentenstrafrecht toe te passen en heeft gevorderd dat aan de verdachte jeugddetentie voor de duur van zeven maanden zal worden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatiegebod.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd het jeugdstrafrecht toe te passen en om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Daarnaast verzoekt zij om een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot een overval. Hij is samen met zijn medeverdachte de winkel van [winkelnaam] binnengegaan met het doel dure merkbrillen mee te nemen. De verdachten droegen helmen en hebben geschreeuwd tegen het aanwezige winkelpersoneel. De verdachte heeft een hamer getoond en de hamer dreigend in de lucht gehouden. De eigenaar van de winkel en een medewerker hebben de verdachten met stoelen van zich afgehouden, waarna de verdachte en de medeverdachte op de vlucht zijn geslagen. Toen de medeverdachte buiten op de (gestolen) vluchtscooter zat heeft de verdachte nogmaals de hamer dreigend in de lucht gehouden in de richting van het winkelpersoneel dat hen naar buiten was gevolgd.
Overvallen zijn ernstige strafbare feiten, die heel beangstigend zijn voor de slachtoffers. Door samen met een ander een overval te willen plegen, heeft de verdachte er blijk van gegeven dat hij niet stilstaat bij de (psychische) gevolgen die zijn daden kunnen hebben voor de slachtoffers en dat hij geen respect heeft voor het bezit van anderen. Kennelijk heeft de verdachte zich enkel laten leiden door zijn wens om snel en gemakkelijk aan geld of kostbare voorwerpen te komen. Daar komt bij dat een dergelijk feit gevoelens van angst en onrust kan veroorzaken in de samenleving. Dit geldt in dit geval ook voor andere winkeleigenaren in de buurt die zijn geconfronteerd met de verdachte en zijn mededader toen zij op de vlucht sloegen en later hebben gehoord van de overval. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 23 mei 2025, waaruit blijkt dat hij nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank weegt het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 24 april 2025 dat over de verdachte is uitgebracht. Uit dit rapport blijkt dat er bij de reclassering zorgen bestaan over het sociale netwerk van de verdachte. Daarnaast is sprake van naïviteit en impulsiviteit, wat samenhangt met de jeugdige leeftijd van de verdachte. De reclassering ziet beschermende factoren in de steun van de familie van de verdachte en het gegeven dat hij een opleiding wil gaan volgen en na zijn detentie waarschijnlijk weer kan terugkeren bij zijn werkgever. De verdachte heeft geen schulden en is er geen sprake van middelenproblematiek. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en adviseert om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing jeugdstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen, als de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 19 jaar oud was. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De reclassering heeft in het hiervoor genoemde rapport op grond van hun wegingskader geadviseerd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De reclassering vindt dit passend, omdat sprake is van een sterke pedagogische beïnvloeding vanuit de ouders van de verdachte. Daarnaast komt de verdachte volgens de reclassering jeugdig, impulsief en naïef over. Hij woont nog thuis en is voornemens een opleiding te gaan volgen. Gelet op dit advies en wat verder uit het reclasseringsadvies blijkt over de persoonlijkheid van de verdachte, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte voldoende grond om het jeugdstrafrecht toe te passen. De indruk die de verdachte op zitting heeft gemaakt geeft ook geen aanleiding om daar anders over te oordelen. De rechtbank zal de verdachte dus berechten volgens het jeugdstrafrecht.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de impact die dergelijke feiten hebben op slachtoffers, zonder meer (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen detentie heeft de rechtbank, naast wat hiervoor is overwogen, ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS jeugd). Het oriëntatiepunt voor het overvallen van een winkel is vanaf vier maanden jeugddetentie.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat in dit geval de overval in een poging is blijven steken, en met de bekennende proceshouding van de verdachte. Daar staat tegenover dat de rechtbank aanleiding ziet om een hogere staf op te leggen dan vermeld in de oriëntatiepunten, omdat de verdachte de overval in vereniging heeft gepleegd en het winkelpersoneel meermaals heeft bedreigd met een hamer. De rechtbank weegt ook de opzetheling mee bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie voor de duur van zes maanden moet worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat hiervan twee maanden vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. De rechtbank acht een voorwaardelijk deel passend, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en wil hiermee bereiken dat de verdachte gemotiveerd blijft geen nieuwe (gewelds- en vermogens)feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel, zodat de verdachte zijn leven na de detentie met behulp van de reclassering een positieve wending kan geven en probleemgebieden in het leven van de verdachte die tot nieuw delict gedrag kunnen leiden worden aangepakt. Het door de reclassering voorgestelde locatiegebod zal de rechtbank (overeenkomstig de eis van de officier van justitie) niet opleggen nu de rechtbank daar geen noodzaak toe ziet.

7.Beslag

Onder de verdachte is het volgende voorwerp inbeslaggenomen:
- 1 STK helm met bivakmuts (Omschrijving: PL1100-2025047179-1705228).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de helm moet worden onttrokken aan het verkeer. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp moet worden verbeurd verklaard, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit onder 1 met behulp van dit voorwerp, die aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
zes (6) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot twee (2) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat:
1. Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na zijn detentie bij Reclassering Nederland op het adres: Middendreef 293 in Lelystad. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
De veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training de veroordeelde zal volgen. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en/of aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3. Contactverbod
De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachte ([naam medeverdcahte]), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
4. Volgen van een opleiding
De veroordeelde volgt een opleiding of zoekt naar een passende opleiding.
5. Dagbesteding
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart
verbeurd:
1 STK helm met bivakmuts (Omschrijving: PL1100-2025047179-1705228).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. M.E. Olthof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2025.