6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot een overval. Hij is samen met zijn medeverdachte de winkel van [winkelnaam] binnengegaan met het doel dure merkbrillen mee te nemen. De verdachten droegen helmen en hebben geschreeuwd tegen het aanwezige winkelpersoneel. De verdachte heeft een hamer getoond en de hamer dreigend in de lucht gehouden. De eigenaar van de winkel en een medewerker hebben de verdachten met stoelen van zich afgehouden, waarna de verdachte en de medeverdachte op de vlucht zijn geslagen. Toen de medeverdachte buiten op de (gestolen) vluchtscooter zat heeft de verdachte nogmaals de hamer dreigend in de lucht gehouden in de richting van het winkelpersoneel dat hen naar buiten was gevolgd.
Overvallen zijn ernstige strafbare feiten, die heel beangstigend zijn voor de slachtoffers. Door samen met een ander een overval te willen plegen, heeft de verdachte er blijk van gegeven dat hij niet stilstaat bij de (psychische) gevolgen die zijn daden kunnen hebben voor de slachtoffers en dat hij geen respect heeft voor het bezit van anderen. Kennelijk heeft de verdachte zich enkel laten leiden door zijn wens om snel en gemakkelijk aan geld of kostbare voorwerpen te komen. Daar komt bij dat een dergelijk feit gevoelens van angst en onrust kan veroorzaken in de samenleving. Dit geldt in dit geval ook voor andere winkeleigenaren in de buurt die zijn geconfronteerd met de verdachte en zijn mededader toen zij op de vlucht sloegen en later hebben gehoord van de overval. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 23 mei 2025, waaruit blijkt dat hij nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank weegt het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 24 april 2025 dat over de verdachte is uitgebracht. Uit dit rapport blijkt dat er bij de reclassering zorgen bestaan over het sociale netwerk van de verdachte. Daarnaast is sprake van naïviteit en impulsiviteit, wat samenhangt met de jeugdige leeftijd van de verdachte. De reclassering ziet beschermende factoren in de steun van de familie van de verdachte en het gegeven dat hij een opleiding wil gaan volgen en na zijn detentie waarschijnlijk weer kan terugkeren bij zijn werkgever. De verdachte heeft geen schulden en is er geen sprake van middelenproblematiek. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en adviseert om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing jeugdstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen, als de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 19 jaar oud was. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De reclassering heeft in het hiervoor genoemde rapport op grond van hun wegingskader geadviseerd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De reclassering vindt dit passend, omdat sprake is van een sterke pedagogische beïnvloeding vanuit de ouders van de verdachte. Daarnaast komt de verdachte volgens de reclassering jeugdig, impulsief en naïef over. Hij woont nog thuis en is voornemens een opleiding te gaan volgen. Gelet op dit advies en wat verder uit het reclasseringsadvies blijkt over de persoonlijkheid van de verdachte, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte voldoende grond om het jeugdstrafrecht toe te passen. De indruk die de verdachte op zitting heeft gemaakt geeft ook geen aanleiding om daar anders over te oordelen. De rechtbank zal de verdachte dus berechten volgens het jeugdstrafrecht.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de impact die dergelijke feiten hebben op slachtoffers, zonder meer (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen detentie heeft de rechtbank, naast wat hiervoor is overwogen, ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS jeugd). Het oriëntatiepunt voor het overvallen van een winkel is vanaf vier maanden jeugddetentie.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat in dit geval de overval in een poging is blijven steken, en met de bekennende proceshouding van de verdachte. Daar staat tegenover dat de rechtbank aanleiding ziet om een hogere staf op te leggen dan vermeld in de oriëntatiepunten, omdat de verdachte de overval in vereniging heeft gepleegd en het winkelpersoneel meermaals heeft bedreigd met een hamer. De rechtbank weegt ook de opzetheling mee bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie voor de duur van zes maanden moet worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat hiervan twee maanden vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. De rechtbank acht een voorwaardelijk deel passend, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en wil hiermee bereiken dat de verdachte gemotiveerd blijft geen nieuwe (gewelds- en vermogens)feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel, zodat de verdachte zijn leven na de detentie met behulp van de reclassering een positieve wending kan geven en probleemgebieden in het leven van de verdachte die tot nieuw delict gedrag kunnen leiden worden aangepakt. Het door de reclassering voorgestelde locatiegebod zal de rechtbank (overeenkomstig de eis van de officier van justitie) niet opleggen nu de rechtbank daar geen noodzaak toe ziet.