ECLI:NL:RBNHO:2025:8302

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
15/259758-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing in vereniging met bewijs van NFI-rapport

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing in vereniging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 11 oktober 2022 te Waarland, waar de verdachte samen met anderen de aangever met geweld heeft bedreigd en geprobeerd heeft geld af te persen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot vrijspraak van het eerste feit en bewezenverklaring van het tweede feit gevolgd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder een NFI-rapport dat de schoensporen van de verdachte verbond aan de plaats delict. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de materiële en immateriële schade voldoende onderbouwd was. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om een bedrag aan de Staat te betalen ter compensatie van de schade aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/259758-22 (P)
Uitspraakdatum: 15 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I. Hermans, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hannaart, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Waarland, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- meermalen met een koevoet, breekijzer, pijp en/of stang op de hand van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of
- tegen die [slachtoffer] 'geld nu, geld nu' heeft geroepen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op zijn handen werd geslagen, een pistool ter hoogte van het gezicht van die [slachtoffer] heeft gericht en daarbij heeft gezegd 'nu geld geld, ik schiet je' en/of
- die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Waarland, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
- meermalen met een koevoet, breekijzer, pijp en/of stang op de hand van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of
- tegen die [slachtoffer] 'geld nu, geld nu' heeft geroepen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op zijn handen werd geslagen, een pistool ter hoogte van het gezicht van die [slachtoffer] heeft gericht en daarbij heeft gezegd 'nu geld geld, ik schiet je' en/of
- die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig bewijs. Daartoe heeft de raadsman, samengevat, aangevoerd dat de door de aangever opgegeven signalementen te algemeen zijn, de resultaten van het vergelijkend grondonderzoek onbetrouwbaar zijn en moeten worden uitgesloten van het bewijs en het onderzoek naar de aangetroffen schoenzoolafdruk niet kan bijdragen aan het bewijs. Ook zijn er contra-indicaties aanwezig ten aanzien van de verdenking. Zo zijn er bij de aanhouding van de verdachte geen vuur- of slagwapens aangetroffen en zijn in zijn telefoon geen voor de verdenking relevante zaken aangetroffen. Hetgeen resteert is onvoldoende om de verdachte aan te wijzen als een deelnemer aan de beroving.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden
Op 11 oktober 2022 krijgt de politie omstreeks 00:15 uur een melding dat drie personen het terrein van aangever [slachtoffer] in Waarland proberen binnen te dringen. De aangever zag omstreeks 00.10 uur een zwarte Citroën C1 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) bij zijn hek ter hoogte van zijn eigen auto staan en is naar buiten gelopen om van deze auto een foto te maken. Hij vertrouwt de situatie niet en belt de alarmcentrale. Vervolgens komen er drie personen aanrennen met een pijp en een pistool. De aangever is hierop naar zijn hek gerend en heeft het hek gesloten. De aangever wordt vervolgens, vanaf de andere kant van het hek, meerdere keren met een koevoet, breekijzer, pijp en/of stang op zijn hand geslagen en ter hoogte van zijn gezicht wordt een pistool op hem gericht. Er wordt daarbij geroepen “geld nu, geld nu” en “nu geld geld, ik schiet je”. De aangever probeert het vuurwapen af te pakken en wordt geslagen. De drie personen zijn, zonder buit, weggerend naar de auto en daarmee op de vlucht geslagen.
Een kwartier na de melding, om 00.30 uur, komt de auto op de A9 vanuit Alkmaar richting Uitgeest in zicht bij de politie en de politie zet de achtervolging in. [naam], de eigenaar en bestuurder van de auto, negeert meerdere stoptekens van de politie en gaat er met hoge snelheid (op de A9 meer dan 200 km/u) vandoor. De auto komt tegen een reling van een brug in Heemskerk tot stilstand en [naam] en [verdachte] worden na een korte achtervolging te voet rond 00.46 uur aangehouden. Een derde inzittende van de auto weet aan de politie te ontkomen.
Op de akkerbouwgrond naast het perceel van de aangever zijn drie verschillende schoensporen aangetroffen. Op grond van het ingestelde vergelijkende onderzoek is geconcludeerd dat twee van de drie aangetroffen schoensporen zijn veroorzaakt met een schoen soortgelijk aan de schoenen die [naam], respectievelijk [verdachte] tijdens hun aanhouding droegen. Ook zijn grondsporen, aangetroffen onder de schoenen van elk van de verdachten, onderzocht. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft ten aanzien van beide verdachten geconcludeerd dat het zeer veel waarschijnlijker is dat deze grondsporen komen van de akkerbouwgrond te Waarland dan van een willekeurige andere locatie in Nederland.
Bewijsuitsluiting resultaten grondonderzoek
De raadsman stelt dat de resultaten van het grondonderzoek door het NFI moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat het onderzoek onbetrouwbaar is.
Blijkens de bijgevoegde algemene rapportbijlage is voor de interpretatie van de resultaten van grondvergelijkend onderzoek noodzakelijk dat er fotografisch wordt vastgelegd hoe het grondmateriaal zich op het bewijsstuk bevond. Uit het rapport volgt dat dit in dit geval niet is gebeurd. De raadsman stelt dat het daardoor onmogelijk is om te controleren hoeveel en waar er modder is aangetroffen op de schoen en of er sprake is geweest van eventuele vermenging. De raadsman trekt vervolgens de conclusie dat de resultaten van het grondonderzoek daardoor onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de verdediging over de gevolgen die aan de gestelde tekortkoming in het grondvergelijkend onderzoek zouden moeten worden verbonden. In het rapport is uitgebreid verslag gedaan van de wijze van onderzoek en de totstandkoming van de conclusies. Hierbij is onder meer aangegeven dat naar aanleiding van de aanvraag aanvullende informatie is gevraagd bij de rechter-commissaris en heeft de deskundige in zijn rapport ook de beperkingen van het onderzoek benoemd. De deskundige wist dat er geen foto’s van de schoenzolen voor de bemonstering zijn gemaakt en heeft dit expliciet betrokken in de overwegingen bij het onderzoek (onder meer in paragraaf 5.1). Blijkens de inhoud van het rapport is het ontbreken van bedoelde foto’s in deze zaak niet beoordeeld als een omstandigheid die maakt dat geen deugdelijk grondvergelijkend onderzoek heeft kunnen plaatsvinden of die van invloed is geweest op de betrouwbaarheid van de resultaten.
De rechtbank heeft (ook overigens) geen enkele reden om het onderzoek van het NFI als onbetrouwbaar aan te merken. De resultaten van dit onderzoek worden dan ook bij het oordeel betrokken.
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte één van de drie personen is geweest die heeft geprobeerd om aangever door geweld en bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van geld. Dat de door de aangever opgegeven signalementen niet exact overeenkomen met de verdachten doet daar niet aan af. Ook het feit dat er bij de aanhouding geen wapens zijn aangetroffen en geen relevante zaken zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte doet niet af aan het hiervoor genoemde bewijs.
Alternatief scenario
De verdachte heeft eerst ter zitting verklaard dat hij niet in Waarland is geweest, maar pas later in de auto is ingestapt. De verdachte heeft geen nadere invulling aan deze verklaring gegeven en heeft verdere vragen van de rechtbank niet beantwoord. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden en overweegt dat dit scenario (ook) niet past binnen de bewijsmiddelen zoals hiervoor genoemd.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen als ten laste gelegd onder feit 2.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 oktober 2022 te Waarland, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde
- meermalen met een koevoet, breekijzer, pijp en/of stang op de hand van die [slachtoffer] heeft geslagen en
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer] 'geld nu, geld nu' heeft geroepen en
- een pistool ter hoogte van het gezicht van die [slachtoffer] heeft gericht en daarbij heeft gezegd 'nu geld geld, ik schiet je' en
- die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, met verwijzing naar het over de verdachte opgesteld reclasseringsrapport, bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo heeft de verdachte stabiliteit op verschillende leefgebieden, maakt hij pro-socialere keuzes en was hij ten tijde van onderhavig feit jong. Ook heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de periode die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en heeft verzocht om een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. De verdachte is in de nacht met zijn mededaders naar het terrein gereden waarop het slachtoffer in een caravan woont. Toen zij het slachtoffer aan de andere van het hek – wat het terrein van het slachtoffer van de openbare weg scheidt – aantroffen, hebben zij het slachtoffer met een koevoet en een pijp/stang op zijn hand geslagen en een pistool op zijn hoofd gericht. Zij hebben hierbij geroepen “geld nu, geld nu' en “nu geld geld, ik schiet je”.
Er is door de verdachte en zijn mededaders ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en er is hem grote angst aangejaagd. De verdachte heeft zich daarbij niets van de gevolgen voor het slachtoffer aangetrokken. Dit feit heeft tot op de dag van vandaag een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer, zoals ter zitting op indringende wijze naar voren is gekomen uit de door het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Bovendien hebben dit soort feiten een grote impact op de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Ook dit wordt de verdachte aangerekend.
Ten slotte weegt de rechtbank ten nadele van de verdachte mee dat hij er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te (willen) zien. Ter zitting bleek dit voor het slachtoffer heel moeilijk te verteren.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025, waaruit blijkt dat hij al eerder voor gewelds- en vermogensfeiten tot onherroepelijke straffen is veroordeeld. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 juni 2025.
De reclassering acht het sociale netwerk van de verdachte als criminogene factor voor onderhavig feit, waarbij zijn psychisch functioneren als risicofactor werd beschouwd. Na onderhavig feit is de verdachte echter niet meer met politie en justitie in aanraking geweest, waardoor het recidiverisico door de reclassering wordt ingeschat als laag. Volgens de reclassering heeft de verdachte de afgelopen twee jaar meer stabiliteit op verschillende leefgebieden verkregen en maakt hij pro-socialere keuzes. Omdat de verdachte geen hulpvragen heeft, ziet de reclassering geen noodzaak tot reclasseringsinterventies.
De op te leggen straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) in aanmerking. Deze dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij een voltooide overval, waarbij sprake is van geweld, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. Het uitgangspunt bij een voltooide overval op een woning met geweld is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank acht in onderhavig geval, waarbij sprake is van een poging tot afpersing in vereniging, gepleegd bij de ingang van het terrein waarop de verdachte in een caravan woont, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden passend en geboden.
In onderhavige zaak heeft de situatie zich voorgedaan dat de verdachte op 11 oktober 2022 in verzekering is gesteld. Op 16 mei 2023 is aan de verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgereikt. Vervolgens heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2024 de vervolging van de verdachte bevolen. Hoewel de rechtbank hierdoor van oordeel is dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zal zij wel rekening houden met het aanzienlijke tijdsverloop in onderhavige zaak. De rechtbank houdt verder rekening met de ten tijde van het laste gelegde zeer jeugdige leeftijd van de verdachte, de nu stabiele leefsituatie en positieve wending die de verdachte zijn leven heeft gegeven zoals naar voren komt in het reclasseringsrapport en het feit dat de verdachte sindsdien geen strafbare feiten heeft gepleegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 26 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde [slachtoffer] heeft mr. L.A. Korfker een vordering tot schadevergoeding van
11.132,81 ingediend wegens materiële schade (€ 5.632,81) en immateriële schade (€ 5.500,00) die de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit de aanschafkosten van een kogelwerend vest en een beveiligingssysteem en uit kosten die gemaakt zijn met betrekking tot het beklag over het niet vervolgen van de verdachte, het eigen risico van de zorgverzekering over twee jaren en fysiotherapiebehandelingen. De gestelde immateriële schade bestaat uit fysiek en psychisch letsel als gevolg van de poging tot afpersing.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd de benadeelde partij ten aanzien van de gestelde schade met betrekking tot de aanschaf van het beveiligingssysteem niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een rechtstreeks verband.
De kosten die zijn gemaakt in verband met fysiotherapie kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 108,00. Het overige van deze schadepost is onvoldoende onderbouwd waardoor de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor het overige is de vordering met betrekking tot de materiële schade voldoende onderbouwd en moet deze worden toegewezen.
Ook het verzochte bedrag met betrekking tot de immateriële schade moet volledig worden toegewezen.
De toegewezen schadevergoeding moet hoofdelijk worden opgelegd en worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering met betrekking tot de eigen bijdrage in de beklagprocedure slechts voor een bedrag van € 159,00 kan worden toegewezen. Het overige deel moet worden afgewezen, omdat dat niet ziet op de zaak tegen de verdachte.
Ook moet de vordering met betrekking tot de aanschaf van het kogelwerend vest, het beveiligingssysteem en de kosten ten aanzien van de eigen bijdrage 2024 worden afgewezen, omdat geen sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade.
De vordering met betrekking tot de fysiotherapiebehandelingen kan worden toegewezen tot een bedrag van € 108,00, en voor het overige deel moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de raadsman zich, met verwijzing naar een aangehaalde uitspraak, op het standpunt dat dit bedrag gematigd moet worden.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gestelde materiële schade met betrekking de beklagprocedure zal de rechtbank een bedrag van € 159,00 toewijzen, omdat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt ten aanzien van de verdachte. Omdat het overige deel van deze schadepost betrekking heeft op de medeverdachte, en de benadeelde partij de kosten per verdachte heeft moeten maken, zal de rechtbank dat deel van de vordering afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de aanschafkosten van het kogelwerend vest en het eigen risico van de zorgverzekering van 2023 is de rechtbank van oordeel dat deze kosten voldoende onderbouwd zijn en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde onder feit 2.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de kosten van het eigen risico 2024 en de fysiotherapiebehandelingen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is dat sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade. Er is onvoldoende onderbouwd dat het letsel aan de knie ten gevolge van het bewezen verklaarde feit is ontstaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat dit letsel niet volgt uit de aangifte en de verstrekte medische informatie ziet op een periode geruime tijd na het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de schade met betrekking tot de aanschaf van het beveiligingssysteem is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade. Dit systeem is namelijk pas een jaar na de overval aangeschaft. Dat deel van de vordering wijst de rechtbank dan ook af.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade toe tot een bedrag van totaal € 1.185,00.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De vordering ten aanzien van de immateriële schade zal volledig worden toegewezen.
De vordering zal dan ook tot een totaalbedrag van
€ 6.685,00worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het bedrag van € 6.526,00 (toegewezen bedrag minus de kosten van de beklagprocedure van € 159,-) geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen (kort gezegd: poging tot afpersing in vereniging gepleegd) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
26 (zesentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van €
6.685,00, bestaande uit € 1.185,00 als vergoeding voor de materiële en € 5.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien het bedrag van
€ 6.526,00(€ 6.685,00 minus € 159,00), geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het deel van de vordering dat ziet op de kosten van aanschaf van een beveiligingssysteem.
Wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van de schade met betrekking de beklagprocedure.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk met betrekking tot schade voor het eigen risico 2024 en fysiotherapie.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €
6.685,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Indien aan de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van
68 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor het bedrag
€ 6.526,00of een gedeelte daarvan, reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.N. de Bruijn
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025.