ECLI:NL:RBNHO:2025:8306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
15/272061-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor ontploffing aan woning en vrijspraak voor brandstichtingen aan auto’s

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het veroorzaken van een ontploffing aan een woning en brandstichtingen aan auto’s. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 augustus 2024 opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht door een cobra tegen de ruit van een woning aan de [straatnaam 1] in Haarlem te plaatsen en deze af te steken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij ook verantwoordelijk was voor de brandstichtingen aan de auto’s op 24 juli en 11 juli 2024, en heeft hem hiervoor vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de brandstichting, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van dat feit. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte, waarbij zij heeft gewezen op het gevaar en de impact van de ontploffing in een woonwijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/272061-24
Uitspraakdatum: 17 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Lenderink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Meijer, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering – ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 23 augustus 2024 te Haarlem, opzettelijk op/aan de [straatnaam 1] te Haarlem een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans een brandbaar en/of explosief materiaal, tegen de ruit van die woning te zetten/plakken en vervolgens af te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning op/aan de [straatnaam 1] te Haarlem en/of omliggende woningen in de [straatnaam 1] en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor bewoners en/of aanwezige personen op/nabij de [straatnaam 1] te duchten was;
Feit 2hij op of omstreeks 24 juli 2024 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk brand heeft gesticht door een vuurwerk brandstofcombinatie/brandbom, althans een brandbaar en/of explosief materiaal tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan een auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het wegdek en/of in de directe nabijheid geparkeerde auto's te duchten was;
Feit 3hij op of omstreeks 11 juli 2024 te Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door een vuurwerk brandstofcombinatie/brandbom, althans een brandbaar en/of explosief materiaal tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan een auto, die geparkeerd stond op de [straatnaam 2], geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het wegdek en/of in de directe nabijheid geparkeerde auto('s) te duchten was;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juli 2024 te Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die geparkeerd stond op de [straatnaam 2], in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feiten 2 en 3Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten die onder 2 en 3 (primair en subsidiair) aan de verdachte ten laste zijn gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Weliswaar geldt voor beide feiten dat er DNA-bewijs is dat wijst op betrokkenheid van de verdachte bij de verweten brandstichtingen: er zijn namelijk op glasdelen van de brandbom (feit 2) en op het textiel van de brandbom (feit 3) sporen aangetroffen, waarvan DNA-profielen zijn verkregen die met een voor de bewijslevering maximale graad van waarschijnlijkheid matchen met het DNA van de verdachte. Maar het dossier bevat geen bewijs op basis waarvan de rechtbank met voldoende zekerheid kan vaststellen dat de verdachte degene is geweest die de brandbommen op de auto’s heeft geplaatst en tot ontploffing heeft gebracht. Verder weegt mee dat in de aangifte van feit 3 de aangever heeft verklaard dat hij op basis van de camerabeelden en de houding van de persoon die daarop te zien is, het sterke vermoeden heeft dat de heer [naam 1] (een bekende van de aangever) degene is die zijn auto in brand heeft gestoken.
3.3.2
Bewijsoverweging over feit 1
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde, met uitzondering van het te duchten levensgevaar.
De rechtbank stelt op grond van die bewijsmiddelen het volgende vast. Op 23 augustus 2024 omstreeks 17:30 uur heeft een ontploffing plaatsgevonden aan het raam van de voorzijde van de woning op de [straatnaam 1] in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van zwaar illegaal vuurwerk.
Camerabeelden
Op camerabeelden van het incident zijn twee mannen te zien. Eén man loopt naar één van de woningen in de [straatnaam 1] met oneven huisnummers. Vervolgens loopt hij het huis met nummer 32 in en kort daarna loopt hij de voortuin van nummer 34 in. Bij de voorruit van die woning strekt hij zijn arm uit en dan loopt hij met versnelde pas weg en stapt op zijn fiets. Terwijl hij wegfietst ontstaat er rook en kort daarna vindt de explosie plaats.
Getuigenverklaring
Getuige [naam 2] woont in de [straatnaam 1], tegenover nummer 34. Zij is op de dag van de explosie bij haar woning aangesproken door een man die zij kent als [voornaam 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte], de verdachte). [naam 2] verklaart dat [voornaam 1] die dag op bezoek was bij [voornaam 2], de bewoner van nummer 32. Zij heeft beide mannen samen zien zitten in de voortuin van [voornaam 2]. Even later hoorde [naam 2] een enorme knal en zag zij veel schade aan de woning op de [straatnaam 1].
DNA-bewijs
Op taperesten die op de plaats delict zijn gevonden zijn sporen aangetroffen, waarvan een DNA-(meng)profiel is verkregen dat met een voor de bewijslevering maximale graad van waarschijnlijkheid (onder andere) matcht met het DNA van de verdachte.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte de man is geweest die is overgestoken naar de woning van getuige [naam 2] (en haar heeft aangesproken) en daarna een cobra tegen de ruit van de woning aan de [straatnaam 1] heeft geplaatst en deze tot ontploffing heeft gebracht.
Gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van de explosie die de verdachte heeft veroorzaakt is (onder meer) de voorruit van de woning aan gruzelementen geblazen, het rechter kozijn is gebroken en de voordeur van de woning is beschadigd. Op het trottoir voor de woning, op straat én op het trottoir aan de overkant van de straat lagen stukken hout afkomstig van het kozijn. Door de kracht van de explosie zijn deze stukken hout uit het kozijn gebroken en weggeslingerd. Het gevaar dat de explosie met zich bracht voor de woning en nabijgelegen goederen is daarmee een gegeven. Dit gevaar was voor de verdachte voorzienbaar en het heeft zich ook verwezenlijkt.
Hoewel door de explosie niemand (ernstig) gewond is geraakt, was zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de ontploffing naar algemene ervaringsregels wel voorzienbaar. De impact van de explosie en de schade die hierdoor werd veroorzaakt, rechtvaardigen de conclusie dat als iemand in de nabijheid van de woning was geweest of als een voorbijganger de woning tot op enkele meters zou zijn genaderd, deze persoon als gevolg van rondvliegend hout of glasscherven zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de ontploffing overdag (omstreeks 17:30 uur) in een woonwijk heeft plaatsgevonden en het daarmee voorzienbaar is dat in de straat met aan weerzijden woningen personen kunnen lopen.
Omdat de rechtbank op grond van het dossier niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat de explosie levensgevaar voor een ander heeft veroorzaakt, zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 augustus 2024 opzettelijk op de [straatnaam 1] te Haarlem een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra tegen de ruit van die woning te zetten en vervolgens af te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning op de [straatnaam 1] te Haarlem en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor aanwezige personen nabij de [straatnaam 1] te duchten was;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair verzocht aan de verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een gevangenisstraf van hoogstens dertien maanden op te leggen, zodat de verdachte zijn huurwoning kan behouden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing in een woonwijk, op klaarlichte dag. Het is een gerichte actie van de verdachte geweest, vermoedelijk vanwege een conflict tussen hem en de aangever. Door de ontploffing is aanzienlijke schade toegebracht aan de woning van de aangever. Dat niemand gewond is geraakt is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Het komt steeds vaker voor dat ontploffingen teweeg worden gebracht met het kennelijke doel om mensen te bedreigen en te intimideren. Naast het serieuze gevaar dat ontploffingen vaak veroorzaken en de gevolgen die zij hebben voor de direct betrokkenen, leiden zij ook tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank vindt het kennelijke gemak waarmee de verdachte dit ernstige feit heeft gepleegd zorgelijk. De verdachte heeft niet stilgestaan bij het gevaar dat met de ontploffing gepaard ging en hoe traumatiserend zo’n ontploffing voor de bewoners en omwonenden kan zijn. De bewoner van de betreffende woning heeft aangegeven bang te zijn om terug te gaan naar zijn woning en zijn dochter thuis te ontvangen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte van 21 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 25 juni 2025. De reclassering schrijft dat vanwege de (ontkennende) proceshouding van de verdachte geen inzicht is verkregen in delictgerelateerde factoren, zodat geen verbanden gelegd kunnen worden tussen het feit en zijn persoonlijke omstandigheden. Dit bemoeilijkt, aldus de reclassering, het opstellen van een passend plan van aanpak. De reclassering kan het risico op recidive niet inschatten. Op sociaal-maatschappelijk vlak ziet de reclassering een zekere mate van stabiliteit. De verdachte heeft zelf geen hulpvraag geuit. Wanneer hij zijn woning verliest, zal zijn situatie aanzienlijk instabieler worden en om die reden adviseert de reclassering toch om bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder ambulante behandeling en begeleid wonen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het reclasseringsrapport onvoldoende blijkt waarom de geadviseerde voorwaarden nodig zijn ter beperking van het recidivegevaar. De rechtbank neemt het advies van de reclassering daarom niet over.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de ernst van het feit, is naar het oordeel van de rechtbank alleen een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaren en de algemene voorwaarde, met als doel de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering van de benadeelde partij t.a.v. feit 2

7.1
De vordering
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.250,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het vrijspraakverweer.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit en zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder feit 1 bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 [achtentwintig] maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
8 [acht] maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Saelens
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2025.