ECLI:NL:RBNHO:2025:8307

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
15/259719-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing in vereniging met grondvergelijkend onderzoek en schoensporenonderzoek

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing in vereniging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 11 oktober 2022 te Waarland, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer met geweld heeft bedreigd en geprobeerd heeft geld af te persen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 1 juli 2025 heeft de officier van justitie vrijspraak voor het eerste feit gevorderd, maar bewezenverklaring van het tweede feit. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het tweede feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële en immateriële schade heeft erkend. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 6.685,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om een bedrag aan de Staat te betalen ter compensatie van de schade aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/259719-22 (P)
Uitspraakdatum: 15 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I. Hermans, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Waarland, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- meermalen met een koevoet, breekijzer, pijp en/of stang op de hand van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of
- tegen die [slachtoffer] 'geld nu, geld nu' heeft geroepen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op zijn handen werd geslagen, een pistool ter hoogte van het gezicht van die [slachtoffer] heeft gericht en daarbij heeft gezegd 'nu geld geld, ik schiet je' en/of
- die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Waarland, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
- meermalen met een koevoet, breekijzer, pijp en/of stang op de hand van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of
- tegen die [slachtoffer] 'geld nu, geld nu' heeft geroepen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op zijn handen werd geslagen, een pistool ter hoogte van het gezicht van die [slachtoffer] heeft gericht en daarbij heeft gezegd 'nu geld geld, ik schiet je' en/of
- die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig bewijs. Volgens de raadsman bevat het dossier juist contra-indicaties voor de ten laste gelegde gedragingen. Daartoe heeft de raadsman, samengevat, aangevoerd dat niet mogelijk is om in een tijdspanne van twaalf minuten van Waarland naar de rijksweg A9 ter hoogte van de afslag naar Heemskerk te rijden. Het is volgens de raadsman daarom aannemelijk dat de verdachte zijn auto ten tijde van de overval heeft uitgeleend en dat het grondspoor onder de schoen van de verdachte niet in Waarland maar pas in de auto onder de schoen van de verdachte terecht is gekomen. Ook komt het door de aangever opgegeven signalement niet overeen met de kleding die de verdachte droeg tijdens zijn aanhouding.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden
Op 11 oktober 2022 krijgt de politie omstreeks 00:15 uur een melding dat drie personen het terrein van aangever [slachtoffer] in Waarland proberen binnen te dringen. De aangever zag omstreeks 00.10 uur een zwarte Citroën C1 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) bij zijn hek ter hoogte van zijn eigen auto staan en is naar buiten gelopen om van deze auto een foto te maken. Hij vertrouwt de situatie niet en belt de alarmcentrale. Vervolgens komen er drie personen aanrennen met een pijp en een pistool. De aangever is hierop naar zijn hek gerend en heeft het hek gesloten. De aangever wordt vervolgens, vanaf de andere kant van het hek, meerdere keren met een koevoet, breekijzer, pijp en/of stang op zijn hand geslagen en ter hoogte van zijn gezicht wordt een pistool op hem gericht. Er wordt daarbij geroepen “geld nu, geld nu” en “nu geld geld, ik schiet je”. De aangever probeert het vuurwapen af te pakken en wordt geslagen. De drie personen zijn, zonder buit, weggerend naar de auto en daarmee op de vlucht geslagen.
Een kwartier na de melding, om 00.30 uur, komt de auto op de A9 vanuit Alkmaar richting Uitgeest in zicht bij de politie en de politie zet de achtervolging in. Verdachte (hierna ook [verdachte]) is de eigenaar en bestuurder van de auto. Hij negeert meerdere stoptekens van de politie en gaat er met hoge snelheid (op de A9 meer dan 200 km/u) vandoor. De auto komt tegen een reling van een brug in Heemskerk tot stilstand en [verdachte] en medeverdachte [naam] (hierna ook: [naam]) worden na een korte achtervolging te voet rond 00.46 uur aangehouden. Een derde inzittende van de auto weet aan de politie te ontkomen.
Op de akkerbouwgrond naast het perceel van de aangever zijn drie verschillende schoensporen aangetroffen. Op grond van het ingestelde vergelijkende onderzoek is geconcludeerd dat twee van de drie aangetroffen schoensporen zijn veroorzaakt met een schoen soortgelijk aan de schoenen die [verdachte], respectievelijk [naam] tijdens hun aanhouding droegen. Ook zijn grondsporen, aangetroffen onder de schoenen van elk van de verdachten, onderzocht. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft ten aanzien van beide verdachten geconcludeerd dat het zeer veel waarschijnlijker is dat deze grondsporen komen van de akkerbouwgrond te Waarland dan van een willekeurige andere locatie in Nederland.
Op grond de vorenstaande omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten twee van de drie overvallers zijn geweest. De door de raadsman genoemde contra-indicaties maken die conclusie niet anders. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de door de politie beschreven gang van zaken vanaf de melding tot aan de aanhouding, gelet op de hierboven genoemde locaties en tijdspanne, niet onrealistisch. Daarbij komt dat de verdachten met heel hoge snelheid hebben gereden. Dat het door de aangever opgegeven signalementen niet exact overeenkomen met de verdachten doet daar ook niet aan af, omdat de aangever buiten in het donker is overvallen, het ging om drie overvallers, die hij gedurende relatief korte tijd heeft gezien, onder zeer stressvolle omstandigheden en hij, blijkens het verslag van de alarmcentrale, zeer emotioneel was. Gedurende het hele gesprek was hij aan het huilen.
De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen onder feit 2.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 oktober 2022 te Waarland, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde
- meermalen met een koevoet, breekijzer, pijp en/of stang op de hand van die [slachtoffer] heeft geslagen en
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer] 'geld nu, geld nu' heeft geroepen en
- een pistool ter hoogte van het gezicht van die [slachtoffer] heeft gericht en daarbij heeft gezegd 'nu geld geld, ik schiet je' en
- die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de straf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. De verdachte is in de nacht met zijn mededaders naar het terrein gereden waarop het slachtoffer in een caravan woont. Toen zij het slachtoffer aan de andere van het hek – wat het terrein van het slachtoffer van de openbare weg scheidt – aantroffen, hebben zij het slachtoffer met een koevoet en een pijp/stang op zijn hand geslagen en een pistool op zijn hoofd gericht. Zij hebben hierbij geroepen “geld nu, geld nu' en “nu geld geld, ik schiet je”.
Er is door de verdachte en zijn mededaders ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en er is hem grote angst aangejaagd. De verdachte heeft zich daarbij niets van de gevolgen voor het slachtoffer aangetrokken. Dit feit heeft tot op de dag van vandaag een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer, zoals ter zitting op indringende wijze naar voren is gekomen uit de door het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Bovendien hebben dit soort feiten een grote impact op de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Ook dit wordt de verdachte aangerekend.
Ten slotte weegt de rechtbank ten nadele van de verdachte mee dat hij er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te (willen) zien. Ter zitting bleek dit voor het slachtoffer heel moeilijk te verteren.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 juni 2025, waaruit blijkt dat hij al eerder voor geweldsfeiten tot onherroepelijke straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 11 juni 2025. Door de reclassering wordt het recidiverisico ingeschat als laag. Doordat de reclassering geen contact met de wijkagent heeft gekregen, heeft zij onvoldoende zicht gekregen op het sociaal netwerk van de verdachte. De reclassering kenmerkt het sociaal netwerk van de verdachte echter wel als een risicofactor. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de verdachte geen hulpvragen heeft en de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
De op te leggen straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) in aanmerking. Deze dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij een voltooide overval, waarbij sprake is van geweld, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. Het uitgangspunt bij een voltooide overval op een woning met geweld is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank acht in onderhavig geval, waarbij sprake is van een poging tot afpersing in vereniging, gepleegd bij de ingang van het terrein waar de verdachte in een caravan woont, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden passend en geboden.
In de onderhavige zaak heeft de situatie zich voorgedaan dat de verdachte op 11 oktober 2022 in verzekering is gesteld. Op 16 mei 2023 is aan de verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgereikt. Vervolgens heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2024 de vervolging van de verdachte bevolen. Hoewel de rechtbank hierdoor van oordeel is dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zal zij wel rekening houden met het aanzienlijke tijdsverloop in onderhavige zaak. De rechtbank houdt verder rekening met de ten tijde van het laste gelegde zeer jeugdige leeftijd van de verdachte, de nu stabiele leefsituatie en positieve wending die de verdachte zijn leven heeft gegeven zoals naar voren komt in het reclasseringsrapport en het feit dat de verdachte sindsdien geen strafbare feiten heeft gepleegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 26 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde [slachtoffer] heeft mr. L.A. Korfker een vordering tot schadevergoeding van
11.132,81 ingediend wegens materiële schade (€ 5.632,81) en immateriële schade (€ 5.500,00) die de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit de aanschafkosten van een kogelwerend vest en een beveiligingssysteem en uit kosten die gemaakt zijn met betrekking tot het beklag over het niet vervolgen van de verdachte, het eigen risico van de zorgverzekering over twee jaren en fysiotherapiebehandelingen. De gestelde immateriële schade bestaat uit fysiek en psychisch letsel als gevolg van de poging tot afpersing.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd de benadeelde partij ten aanzien van de gestelde schade met betrekking tot de aanschaf van het beveiligingssysteem niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een rechtstreeks verband.
De kosten die zijn gemaakt in verband met fysiotherapie kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 108,00. Het overige van deze schadepost is onvoldoende onderbouwd waardoor de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor het overige is de vordering met betrekking tot de materiële schade voldoende onderbouwd en moet deze worden toegewezen.
Ook het verzochte bedrag met betrekking tot de immateriële schade moet volledig worden toegewezen.
De toegewezen schadevergoeding moet hoofdelijk worden opgelegd en worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gestelde materiële schade met betrekking de beklagprocedure zal de rechtbank een bedrag van € 159,00 toewijzen, omdat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt ten aanzien van de verdachte. Omdat het overige deel van deze schadepost betrekking heeft op de medeverdachte, en de benadeelde partij de kosten per verdachte heeft moeten maken, zal de rechtbank dat deel van de vordering afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de aanschafkosten van het kogelwerend vest en het eigen risico van de zorgverzekering van 2023 is de rechtbank van oordeel dat deze kosten voldoende onderbouwd zijn en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde onder feit 2.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de kosten van het eigen risico 2024 en de fysiotherapiebehandelingen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is dat sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade. Er is onvoldoende onderbouwd dat het letsel aan de knie ten gevolge van het bewezen verklaarde feit is ontstaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat dit letsel niet volgt uit de aangifte en de verstrekte medische informatie ziet op een periode geruime tijd na het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de schade met betrekking tot de aanschaf van het beveiligingssysteem is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade. Dit systeem is namelijk pas een jaar na de overval aangeschaft. Dat deel van de vordering wijst de rechtbank dan ook af.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade toe tot een bedrag van totaal € 1.185,00.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De vordering ten aanzien van de immateriële schade zal volledig worden toegewezen.
De vordering zal dan ook tot een totaalbedrag van
€ 6.685,00worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het bedrag van € 6.526,00 (toegewezen bedrag minus de kosten van de beklagprocedure van € 159,-) geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen (kort gezegd: poging tot afpersing in vereniging gepleegd) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
26 (zesentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.685,00, bestaande uit € 1.185,00 als vergoeding voor de materiële en € 5.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien het bedrag van
€ 6.526,00(€ 6.685,00 minus € 159,00), geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het deel van de vordering dat ziet op de kosten van aanschaf van een beveiligingssysteem.
Wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van de schade met betrekking de beklagprocedure.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk met betrekking tot schade voor het eigen risico 2024 en fysiotherapie.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.685,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van
68 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor het bedrag
€ 6.526,00of een gedeelte daarvan, reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025.
mr. I.A.M. Tel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.