ECLI:NL:RBNHO:2025:8358

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
11582619 \ CV EXPL 25-1583
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en stilzwijgende aanvaarding in bouwzaak met betrekking tot facturen en herstelkosten

In deze zaak heeft [eiser] B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] B.V. met betrekking tot onbetaalde facturen en herstelkosten in het kader van een aannemingsovereenkomst. De vordering is ingesteld op 3 maart 2025, waarna [gedaagde] schriftelijk heeft geantwoord en een tegenvordering heeft ingediend. Tijdens de zitting op 17 juli 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] en [gedaagde] beide een montagebedrijf exploiteren en dat [gedaagde] [eiser] heeft ingeschakeld voor werkzaamheden aan sandwichpanelen in een project genaamd 'Cinema'. De werkzaamheden zijn op 30 oktober 2025 begonnen, maar [gedaagde] heeft verschillende facturen onbetaald gelaten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van stilzwijgende aanvaarding van het werk door [gedaagde], waardoor de eindfactuur toewijsbaar is. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 12.798,15 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De tegenvordering van [gedaagde] is afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 4.133,88 dat [eiser] aan [gedaagde] moet betalen voor bevestigingsmateriaal. De proceskosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11582619 \ CV EXPL 25-1583
Uitspraakdatum: 13 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[eiser] B.V.
gevestigd te [plaats 2] en kantoorhoudende te [plaats 3]
eiseres in conventie
gedaagde in reconventie
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.F. Agenant
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.
gevestigd te [plaats 1]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R.J. Ottens

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 3 maart 2025 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. [eiser] heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.2.
Op 17 juli 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 8 juli 2025 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] exploiteren beide een montagebedrijf.
2.2.
[bedrijf 1] is de hoofdaannemer van het project ‘Cinema’.
2.3.
[bedrijf 2] is de onderaannemer van [bedrijf 1].
2.4.
[gedaagde] is door [bedrijf 2] ingeschakeld voor het werk aan de sandwichpanelen.
2.5.
Omdat [gedaagde] niet in de gelegenheid was om het werk zelf uit te voeren, heeft zij op haar beurt [eiser] ingeschakeld.
2.6.
Op 24 april 2023 heeft [eiser] een offerte verstuurd naar [gedaagde]. In de offerte staat (onder meer):
“24 dagen platen = 40.320,0018 dagen afwerken = 15.120,00Totaal =55.440,00Exclusief dakzuigerExclusief hoogwerkerBerekening plafond 75m2 op maat geleverd.4 dagen x 2 man =3360,00ex hoogwerker”
2.7.
De door [eiser] geoffreerde werkzaamheden voor het zetwerk zijn geen onderdeel geworden van de overeenkomst.
2.8.
Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] de panelen en het plafond zou monteren voor een aanneemsom van € 43.690,00.
2.9.
De werkzaamheden van [eiser] zijn op 30 oktober 2025 aangevangen.
2.10.
[gedaagde] heeft de volgende facturen onbetaald gelaten:
Factuurnr.
Bedrag
Betreft
Datum
Vervaldatum
24042
€ 2.184,00
Laatste termijn aanneemsom (5%)
22-02-2024
30-03-2024
24027
€ 3.442,50
Meerwerk
29-02-2024
8-03-2024
24032
€ 520,00
Meerwerk
2-03-2024
10-03-2024
24034
€ 5.211,65
Meerwerk
11-03-2024
19-03-2024
24038
€ 1.440,00
Meerwerk
18-03-2024
26-03-2024
2.11.
Op 25 maart 2024 heeft [gedaagde] akkoord gegeven op de facturen 24021 en 24042.
2.12.
Op 26 maart 2024 heeft [gedaagde] een factuur ter hoogte van € 8.890,87 aan [eiser] verstuurd met betrekking tot materiaalkosten en de huur van een hoogwerker. [eiser] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.13.
Op 28 maart 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat het werk in haar ogen nog niet voltooid was.
2.14.
[eiser] heeft op deze e-mail gereageerd met de vraag wát er volgens [gedaagde] nog niet voltooid was.
2.15.
[gedaagde] heeft op 29 maart 2024 als volgt gereageerd:
“Beste [eiser],
Graag de werkzaamheden afronden.
Indien dit aankomende week niet het geval zal zijn zullen wij redelijkerwijs u nog de kans geven dit uiterlijk de week erop te doen.
Daarna voeren wij dit uit op uw kosten.”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 12.798,15, te vermeerderen met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de betaling van de laatste 5% van de aanneemsom en de meerwerkfacturen.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan dat er geen oplevering heeft plaatsgevonden, zodat er ook geen rechtsgrond bestaat voor betaling van de eindfactuur. Het door [eiser] gevorderde meerwerk valt (met uitzondering van het zetwerk) binnen de aanneemsom. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op opschorting.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiser] de factuur van 26 maart 2024 ter zake van de materiaalkosten en de hoogwerker nog niet heeft betaald. Daarnaast heeft [eiser] de werkzaamheden onvolledig en niet goed uitgevoerd. [gedaagde] heeft de gebreken zelf hersteld en daardoor schade geleden.

5.De beoordeling

de vordering
Oplevering
5.1.
Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt is de vraag of het werk is opgeleverd. [1] Voor oplevering van een door een aannemer tot stand gebracht werk is nodig dat de aannemer te kennen geeft dat het werk klaar is om te worden opgeleverd (dat wil zeggen: dat hij het kenbaar ter beschikking van de opdrachtgever stelt) en dat de opdrachtgever het werk al dan niet onder voorbehoud aanvaardt. Bij gebreke van tijdige keuring en aanvaarding dan wel weigering onder aanwijzing van gebreken door de opdrachtgever wordt deze laatste geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd en komt het voor risico van de opdrachtgever. [2]
5.2.
[eiser] heeft op 22 februari 2024 de eindfactuur (laatste 5% van de aanneemsom) aan [gedaagde] verzonden. Het had [gedaagde] op dat moment of korte tijd later duidelijk kunnen en moeten zijn dat het werk was voltooid. Het lag op dat moment dan ook op de weg van [gedaagde] om het werk binnen een redelijke termijn te keuren en vervolgens te aanvaarden of weigeren. [gedaagde] heeft de eindfactuur op 25 maart 2024 goedgekeurd, maar liet op 28 maart 2024 weten dat het werk naar haar mening nog niet was voltooid. Op de vraag van [eiser] wat er dan nog niet af was, heeft zij slechts geantwoord met het verzoek om het werk af te maken. [gedaagde] heeft geen toelichting gegeven op de door haar gestelde gebreken. Door vervolgens [eiser] ook niet de gelegenheid te bieden om eventuele gebreken te (doen) herstellen - terwijl [gedaagde] daartoe wel gehouden is - is naar het oordeel van de kantonrechter een situatie ontstaan van stilzwijgende aanvaarding en daarmee oplevering van het werk.
Eindfactuur en meerwerkfacturen
5.3.
Nu vast is komen te staan dat het werk is opgeleverd, staat ook vast dat [gedaagde] gehouden is om de eindfactuur (24042) te voldoen.
5.4.
Ten aanzien van de overige gevorderde facturen (24027, 24032, 24034, 24038) twisten partijen over de vraag of de verrichtte werkzaamheden binnen of buiten de oorspronkelijke overeenkomst vallen. De kantonrechter oordeelt als volgt. Nog los van het feit dat de werkzaamheden na oplevering zijn uitgevoerd en alleen daarom al als meerwerk moeten worden aangemerkt, is het aannemelijk dat het koppelen van teksten, overlappen van schroeven en dopjes drukken (naast het zetwerk) buiten de aanneemsom vallen. Deze werkzaamheden behoren immers tot de ‘afwerking’ van het werk, en de kantonrechter houdt het er op basis van de factuur en de overeengekomen aanneemsom voor dat ‘afwerking’ niet is overeengekomen. [3] Dat betekent dat de meerwerkfacturen toewijsbaar zijn.
5.5.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen.
5.6.
Het door [gedaagde] gedane beroep op opschorting slaagt niet, omdat de gestelde tegenvordering (zoals hierna zal blijken) grotendeels wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
5.7.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 902,98 worden toegewezen.
5.8.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
122,35
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punt × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.530,35
de tegenvordering
Herstelkosten
5.9.
De oplevering (zie 5.2) heeft (mede) tot gevolg dat het werk voor risico van [gedaagde] is gekomen. [4] Dit betekent dat discussie ten aanzien van de vermeende gebreken geen verdere bespreking behoeft. De (tegen)vordering tot betaling van de herstelkosten zal worden afgewezen.
Hoogwerker
5.10.
Niet in geschil is dat de kosten voor de huur van de hoogwerker geen deel uitmaken van de overeenkomst tussen partijen. [gedaagde] stelt echter dat [eiser] de hoogwerker verkeerd heeft teruggezet, waardoor onnodig extra huurkosten zijn ontstaan die volgens hem voor rekening van [eiser] moeten komen. [eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat zij de hoogwerker wel degelijk correct heeft teruggezet, maar dat de hoofdopdrachtgever ([bedrijf 1]) de toegang tot de hoogwerker heeft geblokkeerd. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde], tegenover dit gemotiveerde verweer van [eiser], onvoldoende heeft onderbouwd dat de extra huurkosten voor rekening van [eiser] moeten komen. De (tegen)vordering met betrekking tot de kosten van de hoogwerker wordt afgewezen.
Bevestigingsmateriaal
5.11.
De kosten voor de bevestigingsmiddelen voor de panelen maken wél onderdeel uit van de overeenkomst tussen partijen. Dat betekent dat [eiser] de door [gedaagde] gemaakte kosten voor het bevestigingsmateriaal in beginsel moet betalen. Het gaat daarbij echter alléén om het bevestigingsmateriaal dat nodig was voor het hoofdwerk (en dus niet om het materiaal dat nodig was voor het meerwerk, zoals het teksten en het zetwerk). [gedaagde] heeft niet betwist dat de schroeven die nodig waren voor de sandwichpanelen een waarde van € 4.133,88 exclusief btw vertegenwoordigen. Dat betekent dat de materialenfactuur tot dit bedrag zal worden toegewezen, en voor het overige zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.12.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.798,15, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen tot de dag van de volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 902,98 aan buitengerechtelijke kosten;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.530,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
6.5.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 4.133,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024 tot de dag van de volledige betaling;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:758 BW.
2.Artikel 7:758 lid 1 en 2 BW.
3.De aanneemsom van € 43.690,00 staat nagenoeg gelijk aan geoffreerde bedrag van € 58.800,00 (= € 55.440,00 + € 3.360,00) minus ‘18 dagen afwerken’ à € 15.120,00
4.Artikel 7:758 lid 2 en 3 BW.