ECLI:NL:RBNHO:2025:8385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
15/245303-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne met een totaalgewicht van 856,04 gram

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 september 2022 te Akersloot, gemeente Castricum, opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van in totaal 856,04 gram cocaïne, verdeeld over verschillende hoeveelheden. Tijdens de rechtszitting op 8 juli 2025 heeft de rechtbank de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cocaïne op verschillende plekken in de woning van de verdachte is aangetroffen, waaronder in een kastje in de keuken en in een colbert in de slaapkamer. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de cocaïne, gezien de vindplaatsen en de omstandigheden. De rechtbank heeft de verklaring van een medeverdachte, die stelde dat hij de cocaïne zonder medeweten van de verdachte in de woning had verstopt, als onbetrouwbaar beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heeft zij een gevangenisstraf van 80 dagen opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moeten worden teruggegeven, omdat er geen verband is aangetoond met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/245303-22
Uitspraakdatum: 22 juli 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. H.P. Klaver, en van hetgeen door de verdachte en mr. L.R. Klaver, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2022 te Akersloot, gemeente Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 91,43 gram cocaïne en/of
- ongeveer 20,81 gram cocaïne en/of
- ongeveer 743,80 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft geen wetenschap gehad van de aangetroffen cocaïne in zijn woning en heeft evenmin de aanmerkelijke kans op die aanwezigheid aanvaard. Verder heeft de verdachte geen beschikkingsmacht gehad over de cocaïne in zijn woning. De raadsman heeft tot slot bepleit dat geen sprake is van medeplegen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
Tijdens een doorzoeking in het woongedeelte van het pand aan het [adres] , waarvan de verdachte de hoofdbewoner is, heeft de politie op drie plekken cocaïne aangetroffen: in een kastje in de keuken, in een colbert in de slaapkamer van de verdachte en in een pelletkachel in de woonkamer.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de verdovende middelen zich in het pand bevonden. De rechtbank acht echter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen moet komen vast te staan dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans op die aanwezigheid. Niet noodzakelijk is dat deze verdovende middelen ook daadwerkelijk toebehoren aan de verdachte.
De cocaïne in het keukenkastje van de verdachte is aangetroffen in een doorzichtig plastic zakje, tussen de voedingsmiddelen, waardoor het duidelijk zichtbaar was bij het openen van het kastje. Daarnaast behoort het colbert met daarin een gripzakje met cocaïne toe aan de verdachte. Gelet op deze vindplaatsen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in zijn woning.
De verdachte heeft aangevoerd dat de cocaïne die in de pelletkachel in de woonkamer is aangetroffen, niet van hem is maar van een vriend, genaamd [naam] . De verdachte stelt dat hij niet wist dat de cocaïne in de pelletkachel lag. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de verdachte een schriftelijke verklaring d.d. 21 november 2022 van [naam] overgelegd. Naar aanleiding hiervan is [naam] door de politie gehoord. Die verklaring houdt
– kort gezegd – in dat [naam] zonder medeweten van de verdachte een blok cocaïne in de pelletkachel van de verdachte heeft verstopt op een moment dat de verdachte sliep. [naam] wist niet waar hij het blok cocaïne anders moest laten.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet duidelijk is geworden wanneer en onder welke omstandigheden de gebeurtenissen waarvan [naam] in zijn verklaring getuigt, hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft daarover desgevraagd ter terechtzitting geen duidelijkheid gegeven. Evenmin is duidelijk geworden op welk moment, met welk doel en door wie de cocaïne aan [naam] zou zijn gegeven. Daarnaast bevat de verklaring van [naam] meerdere tegenstrijdigheden en heeft [naam] op veel essentiële vragen van de politie geen antwoord willen geven. Daarbij komt dat de verdachte heeft verklaard dat [naam] geen sleutel van het huis had, terwijl de aangetroffen hoeveelheid cocaïne een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde. De rechtbank acht het dan ook onwaarschijnlijk dat [naam] een dusdanig waardevolle hoeveelheid cocaïne zou hebben achtergelaten in een huis waarvan hij geen sleutel bezat, terwijl de bewoner niet van die achtergelaten cocaïne op de hoogte was. Het voorgaande maakt dat de rechtbank de verklaring van medeverdachte [naam] niet betrouwbaar acht. De rechtbank zal hier bij de verdere beoordeling van de zaak dan ook geen acht op slaan.
Uit het voorgaande volgt dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen in zijn woning en dat die zich, omdat die zijn aangetroffen in zijn keuken, slaapkamer en woonkamer, in de machtssfeer van de verdachte bevonden.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 september 2022 te Akersloot, gemeente Castricum opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 91,43 gram cocaïne en
- 20,81 gram cocaïne en
- 743,80 gram cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 103 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van
180 uur.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen – verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op een overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van in totaal 856,04 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Deze hoeveelheid cocaïne moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Daarnaast plegen gebruikers van cocaïne geregeld strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, zoals dat blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 mei 2025. Hieruit volgt dat de verdachte al eerder is veroordeeld voor in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Deze veroordelingen zijn echter lang geleden zodat de rechtbank daarmee bij het bepalen van de hoogte van de straf geen rekening zal houden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 juni 2025. De reclassering kan het risico op recidive niet inschatten en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, vanwege de niet-meewerkende houding van de verdachte en de voortijdige negatieve beëindiging van het schorsingstoezicht in 2023.
De op te leggen straf
De rechtbank acht gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor het aanwezig hebben van tussen de 500 en 1000 gram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van ten minste drie maanden als oriëntatiepunt geformuleerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en vindt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen passend en geboden.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de
Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd
om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van zodanige bijzondere omstandigheden is in deze zaak niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen
op 26 september 2022, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Het eindvonnis wordt op 22 juli 2025 gewezen. De rechtbank stelt de duur van de overschrijding van de redelijke termijn daarom vast op 9 maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging en zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf met 10 dagen verminderen.
Slotsom
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen aan de verdachte moet worden opgelegd.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 86,25, een geldbedrag van € 54,75, een geldbedrag van € 160,00, en een geldbedrag van € 1.940,00, moeten worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat er een verband bestaat tussen deze geldbedragen en het bewezen verklaarde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
80 dagen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • 86,25 EUR (Omschrijving: 1411967);
  • 54,75 EUR (Omschrijving: 1412297);
  • 160,00 EUR (Omschrijving: G1412308);
  • 1.940,00 EUR (Omschrijving: G1412311);
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.A. Hesselink, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.L.J. Smittenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2025.