Uitspraak
1.De procedure
- het verweerschrift, met 10 bijlagen;
- de mondelinge behandeling van 2 juli 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland (hierna: Woonwaard) en een gedaagde partij. Woonwaard vorderde de ontruiming van een huurwoning, omdat de gedaagde partij, die sinds maart 2020 een huurovereenkomst had, niet in de woning woonde. De gedaagde had in een e-mail van juni 2024 aangegeven dat zij van juli 2020 tot november 2023 niet in de woning had gewoond en dat zij de woning per direct weer zou verlaten. Woonwaard stelde dat de gedaagde toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, omdat zij haar hoofdverblijf niet in de woning had. De kantonrechter oordeelde dat Woonwaard een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de lange wachtlijsten in de sociale huursector en het feit dat de woning al geruime tijd niet bewoond werd. De gedaagde voerde verweer aan, onder andere over gebreken aan de woning, maar de kantonrechter oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor deze gebreken. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de verplichting voor de gedaagde om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van huurpenningen en proceskosten.