ECLI:NL:RBNHO:2025:8455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15-237010-24 en 15-305956-23 en 15-220823-24, 96-076357-24, 15-243594-24, 15-010419-25, 15-083333-25, 15-042704-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling voor het medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een mes dat gebruikt is bij een dodelijk schiet- en steekincident in Purmerend.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een mes dat betrokken was bij een dodelijk schiet- en steekincident op 12 februari 2024 in Purmerend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, het mes heeft schoongemaakt en verborgen om de opsporing van de daders te bemoeilijken. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor meerdere andere feiten, waaronder het besturen van een bromfiets zonder de vereiste leeftijd, aanranding, diefstal met geweld en bedreiging van een politieambtenaar. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 228 dagen opgelegd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder contactverboden en een locatieverbod. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij immateriële schadevergoeding is toegekend aan de slachtoffers van de aanrandingen. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straffen en maatregelen als passend beoordeeld, gezien de ernst van de feiten en de recidive.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlemmermeer (Schiphol)
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15-237010-24 en 15-305956-23 (vord. tul) en 15-220823-24, 96-076357-24, 15-243594-24, 15-010419-25, 15-083333-25, 15-042704-25 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 24 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van [datum] , [datum] , [datum] en [datum] in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
feitelijk verblijvende te [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna ook: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en wat namens hen door mr. M. Ӧz, advocaat te Noord-Scharwoude, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] .

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 15-220823-24 ten laste gelegd dat:

1 (hierna: feit 1)

Hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen nadat op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een
of meer andere personen was gepleegd, met het oogmerk om die misdrijven/dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp, waarop of waarmede die misdrijven/dat misdrijf was gepleegd en/of
andere sporen van dat misdrijf, te weten
- het gebruikte mes en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het mes heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;

2 (hierna: feit 2)

Hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend, terwijl hij toen de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, te weten een blank wapen, namelijk een mes [ [merk] ], waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, voorhanden heeft gehad;
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 96-076357-24 ten laste gelegd dat:
(hierna: feit 3)
hij, op of omstreeks 24 augustus 2023 te Purmerend, op de weg, [adres] , een motorrijtuig van de rijbewijscategorie AM, te weten een tweewielige bromfiets, heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt en het geen aangewezen bromfiets betrof als bedoeld in artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan de bestuurder beschikte over een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenvervoerskaart;
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 15-243594-24 ten laste gelegd dat:

1 (hierna: feit 4)

Hij op of omstreeks 27 januari 2024 te Purmerend tezamen en vereniging althans alleen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- onverhoeds benaderen en/of licht schijnen/verblinden en/of
- zeggen dat zij naar het park waren gekomen om haar te neuken en/of
- verhinderen dat ze weg kon fietsen en/of achter op haar fiets zitten en/of
- het plaatsen van zijn handen op de kleding [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- een zoen in het gezicht en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of knijpen in haar billen en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of wrijven over haar vagina en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of knijpen in haar borsten;

2 (hierna: feit 5)

Hij op of omstreeks 27 januari 2024 te Purmerend tezamen en vereniging althans alleen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- onverhoeds benaderen en/of licht schijnen/verblinden en/of
- zeggen dat zij naar het park waren gekomen om haar te neuken en/of
- verhinderen dat ze weg kon fietsen en/of achter op haar fiets zitten en/of
- het plaatsen van zijn handen op de kleding [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het over de kleding heen betasten van en/of knijpen in haar billen en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of wrijven over haar vagina en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of knijpen in haar borsten;
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 15-237010-24 ten laste gelegd dat:

1 (hierna: feit 6)

hij op of omstreeks 22 juli 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een bedrijfspand van ' [bedrijfspand] ' aan de [adres] een of meer tassen [inhoudende ondermeer bankpassen en/of identiteitskaarten
en/of eten en/of geld en/of een autosleutel], in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een of meer medewerkers van ' [bedrijfspand] ', in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2 (hierna: feit 7)

hij op of omstreeks 22 juli 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto [ [merk] ], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen auto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bij die auto behorende sleutel zonder daartoe gerechtigd te zijn;
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 15-010419-25 ten laste gelegd dat:
(hierna: feit 8)
hij op 17 oktober 2024 te Purmerend [politieambtenaar] (werkzaam als politieambtenaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, en/of brandstichting en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van een of meer personen en/of goederen ontstond, door die [politieambtenaar] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Hé kanker [naam] , je kankermoeder ja, raak die man niet aan hé. [naam] je kanker
moeder. Raak die man niet aan, heb je me gehoord?
- Jij bent die kanker [naam] toch. Jou moeder ga ik weghalen, Opkankeren. Ik weet je
kanker adres Tabon Yemek, ik ga je uithalen. Je kankermoeder.
- Raak die oude gast niet aan ik ga jullie allemaal uithalen. Ik pak je adres en blaas je
kankerhuis op, heb je dat gehoord? Je weet niet wie de fuck ik ben ja? Raak die oude
gast niet aan bro. Film die kankergasten"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 15-083333-25 ten laste gelegd dat:
(hierna: feit 9)
hij op of omstreeks 13 november 2024 te Purmerend munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten 18 stuks scherpe centraal-vuur knalpatronen, van het type [type] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 15-042704-25 ten laste gelegd dat:

1 (hierna: feit 10)

hij op of omstreeks 30 januari 2025 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel een toegangspasje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [jeugdhulpverlenende instantie] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een medewerkster van [jeugdhulpverlenende instantie] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door onverhoeds het toegangspasje uit de BH van de medewerkster van [jeugdhulpverlenende instantie] te grissen/pakken;

2 (hierna: feit 11)

hij op of omstreeks 30 januari 2025 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de (Jeugd)reclassering, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3 (hierna: feit 12)

hij op of omstreeks 1 februari 2025 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een OV-chipkaart, een powerbank en/of een geldbedrag van 15,-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voor die [benadeelde partij 3] te gaan staan, en/of (vervolgens)
- daarbij de woorden te voegen ‘wat heb je bij je’, ‘leeg je zakken’ en/of ‘kijk uit met wat je doet’, althans woorden van gelijke strekking, en/of (vervolgens)
- zijn handen in de jaszakken van die [benadeelde partij 3] te stoppen/te doorzoeken, en/of (vervolgens) (opnieuw)
- voor die [benadeelde partij 3] te gaan staan, en/of (vervolgens)
- zijn handen in de jaszakken van die [benadeelde partij 3] te stoppen/te doorzoeken, en/of (vervolgens)
- daarbij de woorden te voegen ‘niet de politie bellen, anders zijn jullie de lul’, althans woorden van gelijke strekking;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
InleidingOp 12 februari 2024, omstreeks [tijd] uur, vond er een schiet- en steekpartij plaats bij [adres] . Het slachtoffer [slachtoffer 1] is aan de gevolgen hiervan overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] zwaargewond geraakt. Binnen het onderzoek Ant wordt een aantal minderjarigen ervan verdacht dat zij hulp hebben verleend aan de daders van voornoemd schiet- en steekincident, door het gebruikte vuurwapen of mes schoon te maken, te verbergen, dan wel weg te maken. Juridisch wordt dit aangeduid als begunstiging.
Centraal staat in deze strafzaak het mes dat is gebruikt bij het steken van [slachtoffer 2] in zijn borstkas en buik. Dit mes is ten tijde van zijn aanhouding op 14 februari 2024 bij de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van begunstiging (feit 1) en of hij het verboden mes voorhanden heeft gehad (feit 2).
Naast deze verdenkingen dient de rechtbank ook te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd -:
- het besturen van een bromfiets onder de leeftijd van 16 jaar (feit 3),
- ( het medeplegen van) een aanranding van [benadeelde partij 1] (feit 4),
- ( het medeplegen van) een aanranding van [benadeelde partij 2] (feit 5),
- ( het medeplegen van) een diefstal uit een bedrijfspand (feit 6),
- ( het medeplegen van) een diefstal van een auto (feit 7),
- het bedreigen van een politieambtenaar (feit 8),
- het voorhanden hebben van knalpatronen (feit 9),
- het plegen van een diefstal van een toegangspas van [jeugdhulpverlenende instantie] (feit 10),
- het vernielen van een enkelband (feit 11),
- ( het medeplegen van) een diefstal met geweld (feit 12).
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 10 en 11 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2, 3, 6, 8 en 9 bewezen kunnen worden. Volgens de raadsman dient de verdachte van de overige feiten te worden vrijgesproken. De nadere onderbouwing hiervan is onder 3.4.3. weergegeven. Tot slot stelt de raadsman dat er ten aanzien van de feiten 1 en 2, de feiten 4 en 5 en de feiten 6 en 7 steeds sprake is van eendaadse samenloop.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak feit 10, feit 11 en feit 5
Feit 10 (diefstal van een toegangspas van [jeugdhulpverlenende instantie] ) en feit 11 (vernieling van een enkelband)Naar het oordeel van de rechtbank is wegens het ontbreken van een procesdossier van de politie er geen sprake van enig bewijsmiddel zodat niet wettig en overtuigend bewezen is wat de verdachte onder 10 en 11 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Feit 5 (medeplegen van een aanranding van [benadeelde partij 2] )
Ook is er naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een aanranding van [benadeelde partij 2] . De rechtbank zal hier onder 3.4.3. nader op ingaan.
3.4.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 12 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.3.
Nadere bewijsoverweging feit 4
Uit het dossier blijkt dat de aangeefster [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat zij op 27 januari 2024, omstreeks [tijd] uur met een vriendin, [benadeelde partij 2] (zijnde de aangeefster ten aanzien van feit 5), in het [adres] in [plaats] was. Zij zijn daar gestopt bij een speeltuin waar zij drie mensen zagen komen aanlopen met zaklampen. Dit bleken [persoon 1] , de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] te zijn. De aangeefster vroeg aan de jongens wat zij in het park deden en toen antwoordde de verdachte volgens aangeefster: “jou neuken”. De aangeefsters en de verdachte hebben elkaar ter begroeting een knuffel gegeven en met elkaar gepraat. Vervolgens wilde de aangeefster op de fiets stappen om naar huis te gaan, maar de verdachte sprong toen bij haar achterop. De verdachte heeft op de zitting gezegd dat hij hierbij met zijn handen de heupen van de aangeefster heeft vastgehouden.
De aangeefster stelt dat de verdachte tijdens het achterop zitten, over haar kleding heen, in haar billen en borsten heeft geknepen en over haar vagina heeft gewreven. De verdachte ontkent dit en de verdediging stelt, samengevat, dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de aangeefster uitvoerig en consistent is. De aangeefster verklaart in het informatieve gesprek gelijkluidend aan haar aangifte.
De rechtbank ziet geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verklaring van de aangeefster [benadeelde partij 1] voldoende ondersteuning vindt in overige bewijsmiddelen in het dossier.
Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, (onder meer bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117), bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan het slachtoffer. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan ook die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het ten laste gelegde.
De verklaring van de aangeefster vindt bovendien in voldoende mate steun in andere bronnen. Zo heeft ook [benadeelde partij 2] verklaard dat zij op 27 januari 2024 ’s avonds laat samen met de aangeefster in het park was en zij daar onverhoeds werden benaderd door drie jongens met zaklampen. Daarnaast wordt de verklaring van de aangeefster op dit punt ondersteund door een filmpje wat zij van de verdachten heeft gemaakt. De verbalisant die dit filmpje heeft bekeken, heeft in het proces-verbaal van waarneming opgeschreven dat zij ziet dat er drie personen komen aanlopen schijnend met zaklampen en dat er op de vraag:
“Hoi [naam] , wat de fuck doen jullie in het park broer?”wordt geantwoord:
“Jou neu”. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel dit op het filmpje niet expliciet te horen is, dat uit het filmpje met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden afgeleid dat de verdachte inderdaad heeft gezegd: “jou neuken”. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de overige feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien en meegewogen dat de verdachte desgevraagd ook niet heeft kunnen aangeven wat er dan door hem gezegd zou zijn.
Daarnaast heeft de moeder van [benadeelde partij 2] , de getuige [getuige 1] , verteld dat de aangeefsters, vlak nadat zij thuiskwamen, direct hebben verteld wat er was gebeurd en dat zij daarbij angst in hun ogen zag. Zij beschrijft dat de meisjes onrustig waren, elkaar vastpakten en moesten huilen. Dit wordt bevestigd door de stiefvader van de aangeefster van [benadeelde partij 1] , de getuige [getuige 2] . Hij is nadat hij de aangeefster had gebeld naar het huis van [benadeelde partij 2] gegaan. Daar heeft hij nog een keer gehoord wat er was gebeurd en zag hij dat de aangeefster in shock was. De getuige [getuige 2] geeft aan dat hij zag dat zij ingetogen was, zat te huilen en bang was.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en gebruikt deze verklaringen over de emotionele toestand van het slachtoffer vlak na het feit dan ook als steunbewijs.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster [benadeelde partij 1] heeft aangerand.
De rechtbank overweegt tot slot dat de handelingen die de verdachten samen hebben verricht, te weten het onverhoeds benaderen en met zaklampen schijnen, niet hebben geleid tot de aanranding. Hierna hebben de aangeefster en de verdachte elkaar immers nog een knuffel gegeven en met elkaar gepraat. Omdat de verdachte ten aanzien van de overige verweten handelingen alleen heeft gehandeld, zal de rechtbank de verdachte van het medeplegen onder feit 4 vrijspreken.
3.4.4.
Nadere motivering vrijspraak feit 5
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangeefster [benadeelde partij 2] , anders dan die van [benadeelde partij 1] , ten aanzien van de ontuchtige handelingen die de verdachte bij haar zou hebben verricht, onvoldoende ondersteuning vindt in overige bewijsmiddelen in het dossier. Ook acht de rechtbank deze verklaring van [benadeelde partij 2] op dit punt, onvoldoende betrouwbaar. [benadeelde partij 2] heeft immers pas in haar aangifte verklaard dat ook de verdachte aan haar zou hebben gezeten. In het informatieve gesprek met de politie heeft zij hierover niets gezegd.
Verder kan de rechtbank uit de bewijsmiddelen ook niet afleiden dat er tussen de verdachte en de medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de aanranding van [benadeelde partij 2] , zodat er ook geen sprake kan zijn van medeplegen door de verdachte.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van wat hem onder 5 ten laste is gelegd.
3.4.5.
Nadere bewijsoverweging feit 7
Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte de auto niet heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Volgens de raadsman moet het handelen van de verdachte niet als diefstal, maar als joyriding worden gekwalificeerd. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van wat hem onder 7 is ten laste gelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn medeverdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de auto hebben gehad. De verdachten zijn een bedrijfspand ingeslopen en hebben daar meerdere tassen weggenomen. In één van de tassen bleek een autosleutel te zitten. Omdat de verdachten niet wisten hoe zij weer thuis moesten komen, zijn zij gaan kijken welke auto bij de gevonden autosleutel hoorde. Nadat zij deze auto hadden gevonden, is de verdachte achter het stuur gekropen en zijn zij samen in de auto weggereden. De verdachten zijn vervolgens klemgereden, de auto uitgestapt en weggerend. De autosleutel hebben zij daarbij meegenomen. Door deze handelwijze hebben de verdachten de beschikkingsmacht over de auto gehad. Gezien voornoemde gedragingen in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de verdachten niet voornemens waren om de auto weer terug te brengen. De rechtbank heeft bij haar overwegingen verder betrokken dat de verdachte zich op de zitting op dit punt uitdrukkelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen en zodoende ook geen reden heeft gegeven om voornoemde conclusie in twijfel te trekken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal van een auto.
3.4.6.
Nadere bewijsoverweging feit 12
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte enkel bij de diefstal met geweld op 1 februari 2025 bij [adres] in [plaats] is geweest, maar geen handelingen heeft verricht en er aldus niet aan de vereisten voor medeplegen is voldaan.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn standpunt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en zijn medeverdachten doelgericht en met versnelde pas op aangever [benadeelde partij 3] en de twee andere jongens zijn afgelopen. Vervolgens hebben de verdachten alle drie geroepen
“zakken legen”en hebben de medeverdachten één voor één de zakken van aangever [benadeelde partij 3] doorzocht. Hierbij is een ov-chipkaart, een powerbank en een geldbedrag van € 15,00 weggenomen. De verdachte is door de getuigen herkend en door zowel de aangever als de getuigen is verklaard dat het de verdachte was die bepaalde welke goederen wel of niet werden afgenomen. De getuige [getuige 3] heeft hierbij aangegeven dat de verdachte de leiding leek te hebben. Uiteindelijk zijn de verdachten samen weggelopen en heeft de verdachte geroepen
“niet de politie bellen, anders zijn jullie de lul.”De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij bij dit incident aanwezig is geweest en eerdergenoemde woorden heeft geroepen.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering. Daarbij heeft de verdachte door op deze manier te handelen de groep niet alleen getalsmatig versterkt, maar daarbij een ondersteunende en zelfs leidende rol gehad in de dreigende situatie. De verdachte dient daarom als medepleger van de diefstal met geweld te worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de straatroof bij [adres] in [plaats] op 1 februari 2025.
3.4.7.
Samenloop
Feit 1 en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het medeplegen van begunstiging (feit 1) en het voorhanden hebben van het verboden mes (feit 2) sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende bepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
Feit 4 en feit 5
Omdat de verdachte van feit 5 wordt vrijgesproken, komt de rechtbank echter niet meer toe aan een beoordeling van het door de raadsman ingenomen standpunt over de samenloop tussen feit 4 en 5.
Feit 6 en feit 7
Ten aanzien van de feiten 6 en 7 heeft de verdediging eveneens verzocht eendaadse samenloop aan te nemen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel de onder 6 en 7 bewezenverklaarde feiten samenhang hebben en zich kort na elkaar afspeelden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hiervan twee aparte verwijten gemaakt kunnen worden; diefstal uit een bedrijfspand en daaropvolgend diefstal van een auto. Er is dan ook sprake van een meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer 15-220823-24
Feit 1:
Hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, nadat op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een
of meer andere personen was gepleegd, met het oogmerk om die misdrijven te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp, waarmede die misdrijven waren gepleegd en/of andere sporen van die misdrijven, te weten
- het gebruikte mes en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het mes heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;
Feit 2:
Hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend, terwijl hij toen de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, te weten een blank wapen, namelijk een mes [ [merk] ], waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 96-076357-24
Feit 3:
hij, op 24 augustus 2023 te Purmerend, op [adres] , een motorrijtuig van de rijbewijscategorie AM, te weten een tweewielige bromfiets, heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt en het geen aangewezen bromfiets betrof als bedoeld in artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan de bestuurder beschikte over een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenvervoerskaart;
Parketnummer 15-243594-24
Feit 4:
Hij op 27 januari 2024 te Purmerend door een feitelijkheid, te weten
- achter op haar fiets gaan zitten en
- het plaatsen van zijn handen op de kleding [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het over de kleding heen betasten van en/
ofknijpen in haar billen en/
- het over de kleding heen betasten van en/
ofwrijven over haar vagina en
- het over de kleding heen betasten van en/
ofknijpen in haar borsten;
Parketnummer 15-237010-24
Feit 6:
hij op 22 juli 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, uit een bedrijfspand van ' [bedrijfspand] ' aan de [adres] een of meer tassen [inhoudende onder meer bankpassen en identiteitskaarten en eten en geld en een autosleutel], die aan medewerkers van ' [bedrijfspand] ', toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 7:
hij op 22 juli 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een auto [ [merk] ], die aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader die weg te nemen auto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bij die auto behorende sleutel zonder daartoe gerechtigd te zijn;
Parketnummer 15-010419-25
Feit 8:
hij op 17 oktober 2024 te Purmerend [politieambtenaar] (werkzaam als politieambtenaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, en/of brandstichting en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van een of meer personen en/of goederen ontstond, door die [politieambtenaar] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Hé kanker [naam] , je kankermoeder ja, raak die man niet aan hé. [naam] je kanker
moeder. Raak die man niet aan, heb je me gehoord?
- Jij bent die kanker [naam] toch. Jouw moeder ga ik weghalen, Opkankeren. Ik weet je
kanker adres Tabon Yemek, ik ga je uithalen. Je kankermoeder.
- Raak die oude gast niet aan ik ga jullie allemaal uithalen. Ik pak je adres en blaas je kankerhuis op, heb je dat gehoord? Je weet niet wie de fuck ik ben ja? Raak die oude
gast niet aan bro. Film die kankergasten";
Parketnummer 15-083333-25
Feit 9:
hij op 13 november 2024 te Purmerend munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten 18 stuks scherpe centraal-vuur knalpatronen, van het type [type] , voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 15-042704-25
Feit 12:
hij op 1 februari 2025 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, een OV-chipkaart, een powerbank en een geldbedrag van 15,-, die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 3] , toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voor die [benadeelde partij 3] te gaan staan, en
- daarbij de woorden te voegen ‘wat heb je bij je’, ‘leeg je zakken’ en ‘kijk uit met wat je doet’, en
- zijn handen in de jaszakken van die [benadeelde partij 3] te stoppen/te doorzoeken, en
- daarbij de woorden te voegen ‘niet de politie bellen, anders zijn jullie de lul’.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2 (parketnummer 15-220823-24):
de eendaadse samenloop van
medeplegen van nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarmede het misdrijf is gepleegd of sporen van het misdrijf, vernietigen, wegmaken, verbergen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken
en
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 3 (parketnummer 96-076357-24):
overtreding van artikel 110 Wegenverkeerswet 1994
Feit 4 (parketnummer 15-243594-24):
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Feit 6 en feit 7 (parketnummer 15-237010-24):
de meerdaadse samenloop van
diefstal door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Feit 8 (parketnummer 15-010419-25):
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling, met brandstichting en met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat
Feit 9 (parketnummer 15-083333-25):
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 12 (parketnummer 15-042704-25):
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen waarvan 103 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (volgens de officier van justitie in totaal 167 dagen) en een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de voorwaardelijke straf, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden zoals geadviseerd in het rapport van de Raad van 25 juni 2025, waaronder contactverboden met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [broertje van een van de hoofdverdachte] en [persoon 2] en met de slachtoffers en een locatieverbod voor [plaats] . Verder is gevorderd om deze verboden ook op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel, en de bijzondere voorwaarden, alsmede de vrijheidsbeperkende maatregel, direct te laten ingaan.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er in beginsel geen ruimte meer is voor een voorwaardelijke straf vanwege de lange duur van de voorlopige hechtenis. Tegelijkertijd begrijpt de verdachte wel dat er een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden nodig is en voor hem helpend kan zijn. Bij het bepalen van de hoogte van de (voorwaardelijke) straf heeft de raadsman verzocht om verder rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van een deel van de feiten. Ook is aandacht gevraagd voor de achtergrond van de proceshouding van de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 en verzocht om rekening te houden met de vrijheidsbeneming die hij momenteel al ondervindt als gevolg van zijn (civiele) gesloten plaatsing. De raadsman heeft verder verzocht om de sociale media-bepaling niet als bijzondere voorwaarde op te nemen. Ook acht hij een contactverbod met de slachtoffers niet noodzakelijk. Tegen de overige bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid is geen verweer gevoerd. Tot slot heeft hij gesteld dat een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van een jaar voldoende is.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
6.3.1.
De straf
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten
Op 12 februari 2024 is een vete tussen twee rivaliserende jeugdgroepen in [plaats] uitgemond in een schiet- en steekpartij. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is aan de gevolgen hiervan overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] is zwaargewond geraakt. Bij deze schiet- en steekpartij is een mes gebruikt, dat de verdachte vlak na het incident in zijn bezit had, verborgen heeft gehouden en schoongemaakt heeft. De verdachte heeft hiermee bewust bewijs weggemaakt en hierdoor de opsporing van een zeer ernstig misdrijf bemoeilijkt. Dit baart de rechtbank veel zorgen.
Voorafgaand aan deze feiten, op 24 augustus 2023, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het rijden op een bromfiets terwijl hij de minimumleeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan aanranding in een park in [plaats] ’s avonds laat op 27 januari 2024. Hierbij is de verdachte achterop de fiets van het slachtoffer [benadeelde partij 1] gesprongen en heeft hij over haar kleding heen aan haar billen, vagina en borsten gezeten. De verdachte was op dat moment 15 jaar oud en het slachtoffer 14 jaar. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. [benadeelde partij 1] heeft in haar slachtofferverklaring duidelijk gemaakt dat de aanranding nog steeds veel gevolgen voor haar heeft en dat haar veiligheidsgevoel en vertrouwen in anderen hierdoor enorm is aangetast.
Ook heeft de verdachte op 22 juli 2024 samen met een ander spullen uit een bedrijfspand gestolen, waarna hij met de daarbij buitgemaakte sleutel een auto heeft weggenomen. De verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
De verdachte heeft voor deze feiten in voorlopig hechtenis gezeten en is verschillende malen geschorst geweest. Gedurende zijn schorsing heeft de verdachte opnieuw meerdere strafbare feiten gepleegd. Zo heeft hij op 17 oktober 2024, terwijl hij was ontsnapt uit een gesloten civiele instelling, tijdens zijn fouillering een politieagent bedreigd met onder meer de dood en het opblazen van zijn huis. Daaropvolgend is de verdachte, op 13 november 2024, opnieuw door de politie aangehouden en bleek hij knalpatronen voorhanden te hebben.
Tenslotte heeft de verdachte zich op 1 februari 2025 samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij onder (bedreiging met) geweld spullen van [benadeelde partij 3] zijn weggenomen. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen het slachtoffer en diens vrienden angst aangejaagd en inbreuk gemaakt op hun gevoel van veiligheid.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer zwaar aan. Dit geldt des te meer nu de verdachte niet voor al zijn handelen verantwoordelijkheid heeft genomen.
De persoon van de verdachte
Uit het op naam van de verdachte staan Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 mei 2025, blijkt dat de verdachte al eerder voor gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Hieruit komt onder meer naar voren dat bij de verdachte een reactieve hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis is vastgesteld. De hechtingsproblematiek van de verdachte was al vanaf jongs af aan aanwezig en heeft geleid tot toenemende gedragsproblematiek en ontwikkeling van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Bij de verdachte is sprake van een vergrote beïnvloedbaarheid en daarnaast heeft hij moeite met het reguleren van emoties en het zich laten leiden en sturen door volwassenen. Dit speelde ook een rol bij de ten laste gelegde feiten. Daarom wordt geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. In het rapport staat verder dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling de verdachte een (deels voorwaardelijke) straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan de gesloten plaatsing op de behandelgroep [behandelgroep] van [jeugdhulpverlenende instantie] en het meewerken aan ambulante forensische behandeling vanuit [hulpverlenende instantie] .
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusies uit het Pro Justitia rapport.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte (advies)rapport, gedateerd 25 juni 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad . Uit dit rapport blijkt dat de Raad zich aansluit bij de conclusies van het Pro Justitia rapport. De Raad is eveneens van mening dat behandeling voor de verdachte nodig is om tot verandering te komen. De verdachte heeft een laatste kans gekregen om op de gesloten groep [behandelgroep] van [jeugdhulpverlenende instantie] te verblijven en die kans lijkt hij tot nu toe te pakken.
Vanwege de ernst en hoeveelheid van de feiten en om ervoor te zorgen dat de verdachte direct een consequentie ervaart van zijn gedrag adviseert de Raad om een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Daarnaast adviseert de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, die zien op het verblijf van de verdachte op de gesloten groep [behandelgroep] van [jeugdhulpverlenende instantie] en het meewerken aan de behandeling en hulpverlening. Verder vindt de Raad het noodzakelijk dat de verdachte een contactverbod met de medeverdachten, een telefoonverbod en een locatieverbod voor [plaats] krijgt.
Op de zitting heeft de zittingsvertegenwoordiger ook een contactverbod met de slachtoffers geadviseerd en de verplichte controle van sociale media-gebruik, omdat de verdachte inmiddels weer een telefoon heeft. Verder is geadviseerd om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest en de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte verder gelet op de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn behandeld. Bij minderjarigen is deze termijn zestien maanden. De verdachte is ten aanzien van feit 3 (het besturen van een bromfiets onder de leeftijd van 16 jaar) voor het eerst gehoord op 24 augustus 2023. Hij kon er vanaf dat moment rekening mee houden dat het openbaar ministerie hem voor deze feiten zou gaan vervolgen. Dit brengt met zich mee dat uiterlijk op 24 december 2024 eindvonnis had moeten worden gewezen en de redelijke termijn ten aanzien van dit feit dus is overschreden. Hiermee zal de rechtbank rekening houden bij de op te leggen straf in die zin dat het bepalen van de hoogte van de straf dit feit niet als strafverzwarend zal worden meegewogen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gelet op de hoeveelheid en de ernst van de diverse bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De verdachte heeft, grotendeels door zijn eigen houding en gedrag, lang in voorarrest gezeten (door de rechtbank vastgesteld op 168 dagen).
De rechtbank zal alles afwegende aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die gelijk is aan de tijd hij al in voorarrest heeft gezeten. Om de verdachte te ondersteunen bij zijn verdere ontwikkeling en om te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw bezig gaat houden met het plegen van strafbare feiten ziet de rechtbank aanleiding om daarnaast een forse voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor is overwogen tot een lagere voorwaardelijke straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht passend een jeugddetentie voor de duur van 228 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (vastgesteld op 168 dagen), en met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke straf zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank ziet wel aanleiding om ook de sociale media-bepaling op te leggen, zodat er op kan worden toegezien dat de verdachte niet opnieuw in contact komt met zijn (voormalige) zorgelijke netwerk.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod met de slachtoffers op te leggen, nu niet is gebleken van enig, laat staan ongewenst, contact vanuit de verdachte in de periode tot aan de zitting.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de over de verdachte uitgebrachte rapportages en wat op de zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.3.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank daarom van oordeel dat de maatregel dient te worden opgelegd dat de verdachte voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met de hieronder genoemde personen, tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie plaatsvindt:
  • [medeverdachte 1] ;
  • [medeverdachte 2] ;
  • [medeverdachte 3] ;
  • [broertje van een van de hoofdverdachte] ;
  • [persoon 2] .
De rechtbank acht een contactverbod met bovengenoemde jongeren noodzakelijk, omdat uit de stukken blijkt dat zij geen goede invloed op elkaar hebben en deel uitmaken van een problematische jeugdgroep uit [plaats] . Voorts acht de rechtbank bewezen dat de verdachte feit 1 heeft gepleegd met (onder meer) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en feit 12 heeft gepleegd met [medeverdachte 2] .
Bij overtreding van het contactverbod zal aan de verdachte een vervangende jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van zeven dagen per overtreding, met een maximumduur van zes maanden.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een contactverbod met de slachtoffers in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, nu niet is gebleken van enig, laat staan ongewenst, contact in de periode tot aan de zitting.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, de maatregel dat de verdachte voor de duur van één jaar zich niet zal ophouden in de gemeente [gemeente] , moet worden opgelegd. Deze maatregel geldt niet als de verdachte toestemming van het Openbaar Ministerie krijgt om zich in [plaats] te begeven. De rechtbank acht de termijn van één jaar passend, zodat de verdachte na één jaar, als het reclasseringstoezicht nog loopt en er aldus nog zicht is op de verdachte, weer naar [plaats] kan, om eventueel -indien het contact weer hersteld is- zijn vader te bezoeken.
Bij overtreding van het locatieverbod zal aan de verdachte een vervangende jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van zeven dagen per overtreding, met een maximumduur van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met de ernst en de veelheid aan bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 4)
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. M. Ӧz, heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.000,00 tegen de verdachte
wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou
hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van
de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar andere
uitspraken waarbij een vergoeding tussen de € 2.500,00 en € 5.000,00 is toegekend. Verder
heeft de raadsvrouw toegelicht dat [benadeelde partij 1] enige tijd therapie heeft gehad van de
praktijkondersteuner jeugd GGZ en inmiddels een intake heeft gehad bij [jeugdhulpverlenende instantie] .
7.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 1] kan worden toegewezen.
7.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in
de vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het causaal verband tussen het feit en
de schade van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd, omdat er ook andere
problemen bij de benadeelde partij speelden, waarvoor behandeling nodig is geweest.
Volgens de raadsman dient dit nader onderzocht te worden en dat levert een onevenredige
belasting van het strafproces op, waardoor de benadeelde partij volgens de raadsman ook om
die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
7.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte en de toelichting op de vordering volgt dat er
voorafgaand aan de aanranding ook een andere gebeurtenis heeft plaatsgevonden waarvoor
het slachtoffer hulp heeft gezocht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom
onvoldoende onderbouwd dat de aangevoerde psychische gevolgen enkel voortvloeien uit de
aanranding. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals
onderbouwd in de toelichting op de vordering, zijn echter wel zodanig geweest dat naar het
oordeel van de rechtbank sprake is van een ‘aantasting in haar persoon op andere wijze’ in de
zin van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is hierdoor van
oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade toekomt. De rechtbank komt de
vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor. De rechtbank
heeft daarbij gelet op de emotionele gevolgen zoals blijkt uit de onderbouwing en wat er in
vergelijkbare zaken wordt toegekend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige
gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit
deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 5)
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. M. Ӧz, heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.000,00 tegen de verdachte
wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou
hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van
de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar andere
uitspraken waarbij een vergoeding tussen de € 2.500,00 en € 5.000,00 is toegekend. Verder
heeft de raadsvrouw toegelicht dat bij [benadeelde partij 2] een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is
vastgesteld als gevolg van het feit en dat zij EMDR-therapie heeft gevolgd.
7.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 2] kan worden toegewezen.
7.2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-
ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de door hem bepleite
vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag
dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,00.
7.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het ten laste gelegde feit waarop haar vordering is gegrond, niet bewezen is verklaard.
7.3.
Vordering [benadeelde partij 3] (feit 12)
De wettelijke vertegenwoordiger van [benadeelde partij 3] , [wettelijke vertegenwoordiger] , heeft namens
de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 81,81 tegen de
verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 12 ten laste gelegde feit
zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing
van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiele schade bestaat uit: de verloren powerbank (€ 24,95), het verloren
contante geld (€ 15,00) en het gemiste loon voor één dag (€ 41,86).
7.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 3] kan worden toegewezen.
7.3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-
ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de door hem bepleite
vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding voor de verloren powerbank en het contante geld kunnen worden toegewezen, maar dat er tussen het feit en het gemiste loon een te ver verwijderd verband zit, waardoor deze schade niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
7.3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade voor de verloren powerbank en contante geld rechtstreeks voortvloeit uit het onder 12 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van deze schade (€ 39,95) komt de rechtbank ook billijk voor, gelet op de onderbouwing. De benadeelde partij heeft bij zijn aangifte direct verklaard dat € 15,00 en een powerbank bij hem is weggenomen en de waarde van de powerbank is onderbouwd met een factuur. Daarentegen is het gevorderde gemiste loon voor één dag naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van het gevorderde gemiste loon niet in de vordering ontvangen. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 12 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 31 mei 2024 van de kinderrechter van deze rechtbank, in de zaak met parketnummers 15-305956-23 en 09-145953-24 (ttz. gev.), is de verdachte voor een diefstal in vereniging veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 6 juni 2024 aan de verdachte toegezonden.
De proeftijd is ingegaan op 14 juni 2024 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer moet worden gelegd.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf moet worden afgewezen, omdat de verdachte lang in de jeugdgevangenis heeft gezeten.
8.4.
Advies van de Raad
De Raad heeft geadviseerd om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen.
8.5.
Oordeel van de rechtbank
De onder 6, 7, 8, 9 en 12 bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van 31 mei 2024 en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van het restant van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. In de forse voorwaardelijke jeugddetentie die de verdachte in de onderhavige zaak is opgelegd, ziet de rechtbank echter aanleiding om die last niet te geven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 38v, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77we, 189, 285, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde,
artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van de tenlastelegging,
artikel 26 en 54 van de Wet wapens en munitie, en
artikel 110 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 5, 10 en 11 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.5. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
228 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
60 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (vastgesteld op 168 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich meldt bij de gecertificeerde instelling de Jeugd-& Gezinsbeschermers te [plaats] , afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende de proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • verblijft op de gesloten groep [behandelgroep] van zorgaanbieder [jeugdhulpverlenende instantie] , zolang de kinderrechter daar een machtiging gesloten jeugdhulp voor heeft afgegeven;
  • zich houdt aan de weekschema’s, regels en afspraken die de veroordeelde maakt met de medewerkers van [behandelgroep] , onder regie van de jeugdreclassering en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan de behandeling van [hulpverlenende instantie] of een soortgelijke instantie en/of (vervolg)behandeling die uit de behandeladviezen voortkomen, onder regie van de jeugdreclassering en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan de gesprekken met zijn coach, onder regie van de jeugdreclassering en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • inzicht geeft in zijn sociale media aan de jeugdreclassering of zijn coach [coach] , elke keer wanneer door hen noodzakelijk wordt geacht, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] );
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] );
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] );
- [broertje van een van de hoofdverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [persoon 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
zolang de jeugdreclassering dit in overleg met het Openbaar Ministerie noodzakelijk vindt.
De politie ziet toe op handhaving van deze contactverboden.
- zich houdt aan een locatieverbod, inhoudende dat hij zich niet in de gemeente [gemeente] zal begeven, tenzij met toestemming van het Openbaar Ministerie en zolang de jeugdreclassering dit in overleg met het Openbaar Ministerie noodzakelijk vindt en maximaal voor de duur van een jaar.
Geeft opdracht aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [plaats] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van twee jaren op
geen enkele wijze -direct of indirect- contactzal opnemen, zoeken of hebben met:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] );
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] );
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] );
- [broertje van een van de hoofdverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [persoon 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie plaatsvindt.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van een jaar zich
niet zal ophouden in de gemeente [gemeente], tenzij met toestemming van het Openbaar Ministerie.
Beveelt dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de maatregel, gelet op artikel 77we, tweed lid, J° 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
dadelijk uitvoerbaaris.
Beslissing over vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,00(vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissing over vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de
benadeelde partij [benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslissing over vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de
benadeelde partij [benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 39,95(negenendertig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 39,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissing over vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummers 15-305956-23 en 09-145953-24 (ttz. gev.) opgelegde voorwaardelijke straf.
Beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte in de zaak met parketnummer 15-23701024.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. A.R.A.R. Sitaldin en mr. I.A. Groenendijk, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S.B. Kuvel en mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.