6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan begunstiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit vuurwapen is op 12 februari 2024 gebruikt bij een dodelijk schietincident in Purmerend. Op 13 februari 2024 heeft een medeverdachte het vuurwapen meegenomen naar het huis van de verdachte. Hoewel de verdachte wist dat dit vuurwapen bij het schietincident gebruikt was, heeft de verdachte het vuurwapen op die dag enkele uren bij zich thuis verborgen gehouden. In die tijd heeft de verdachte een foto van het vuurwapen gemaakt en aan een vriend laten weten dat het wapen bij hem thuis lag. Met zijn handelen, is de verdachte de daders van het schietincident behulpzaam geweest en heeft hij de opsporing door justitie en politie belemmerd. Daarnaast is het algemeen bekend dat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en tot grote onveiligheid in de maatschappij leidt. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 26 juni 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad.
De Raad heeft in het rapport geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen, omdat het goed gaat het met de verdachte. De zorgen die de Raad nog ziet, zien met name op het feit dat de verdachte voortijdig schoolverlater is en geen diploma heeft. Daarnaast blowt hij stevig. Dit heeft in het afgelopen jaar echter niet geleid tot contacten met politie. De Raad adviseert geen begeleiding of een leerstraf, omdat het recidiverisico hiertoe geen aanleiding geeft. De verdachte heeft tijdens het onderzoek bovendien aangegeven niet te zullen meewerken aan een werkstraf. Desondanks is de Raad van mening dat een duidelijk signaal afgegeven mag worden. Mocht de rechtbank van mening zijn dat een werkstraf wel passend is, dan ziet de Raad hiervoor geen contra-indicaties.
Op de zitting heeft de Raad bovenstaand advies onderschreven en hieraan toegevoegd dat het advies om aan de verdachte een geldboete op te leggen mede is ingegeven door het feit dat hij geen werkstraf wil uitvoeren.
Straf
De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM) in jeugdstrafzaken bedraagt 16 maanden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in geringe mate is overschreden. De rechtbank stelt daarbij eveneens vast dat de verdachte zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht heeft beroepen en pas tijdens de zitting openheid van zaken heeft gegeven. Gelet op deze omstandigheden volstaat de rechtbank met de enkele vaststelling dat met deze geringe overschrijding een inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Bij het bepalen van de aard en de hoogte van de straf heeft de rechtbank meegewogen dat er sprake is van ernstige feiten, namelijk het verbergen en voorhanden hebben van een vuurwapen waarmee iemand is doodgeschoten. Gelet op de proceshouding van de verdachte twijfelt de rechtbank of hij hier voldoende besef van heeft. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte al eerder is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank, anders dan de verdediging, geen enkele aanleiding om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zulke bijzondere omstandigheden of zo'n gering feit dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast vindt de rechtbank het door de verdachte gepleegde feit dusdanig ernstig dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete, noch met een geheel voorwaardelijke straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, passend is. De rechtbank bepaalt daarbij de proeftijd op één jaar.
De rechtbank ziet, anders dan de Raad, in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte wel aanleiding om begeleiding aan de verdachte op te leggen. De rechtbank zal daarom aan het voorwaardelijke deel van de taakstraf een bijzondere voorwaarde koppelen gericht op jeugdreclasseringstoezicht. Gelet op het feit dat de verdachte vroegtijdig schoolverlater is en veelvuldig blowt, acht de rechtbank het van belang dat er de komende periode door de jeugdreclassering toezicht wordt gehouden op de verdachte en hij passend wordt begeleid richting zijn volwassenheid. De rechtbank heeft hierbij ook betrokken dat de verdachte op de zitting ervan blijk heeft gegeven de ernst van zijn gedragingen niet in te zien en hiervoor ook maar zeer beperkt verantwoordelijkheid lijkt te nemen.