ECLI:NL:RBNHO:2025:8458

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15.215867.24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor het medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen na een dodelijk schiet- en steekincident in Purmerend

Op 24 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte. De zaak betreft het medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen, dat gebruikt is bij een dodelijk schiet- en steekincident op 12 februari 2024 in Purmerend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 februari 2024, na het schietincident, een vuurwapen heeft verborgen en aan het onderzoek van de politie heeft onttrokken. De verdachte heeft een werkstraf van 90 uren opgelegd gekregen, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waaronder het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.215867.24 (P)
Uitspraakdatum: 24 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van [datum] en [datum] in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 13 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen nadat op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een
of meer andere personen was gepleegd,
met het oogmerk om dat misdrijf/die misdrijven te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarop of waarmede dat misdrijf/die misdrijven was/waren gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf, te weten
- het gebruikte vuurwapen en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het vuurwapen
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;
Feit 2:
hij op of omstreeks 13 februari 2024 te Purmerend, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-) automatisch werkend pistool, van het merk [merk] , type [type] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 12 februari 2024 omstreeks 20:04 uur vond er bij [locatie] in Purmerend een schiet- en steekincident plaats. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is aan de gevolgen hiervan overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] zwaargewond geraakt. Binnen het onderzoek Ant wordt een aantal minderjarigen ervan verdacht dat zij hulp hebben verleend aan de daders van voornoemd schiet- en steekincident, door het gebruikte vuurwapen of mes schoon te maken, te verbergen, dan wel weg te maken. Juridisch wordt dit aangeduid als begunstiging.
Centraal staat in deze zaak het vuurwapen dat is gebruikt bij het neerschieten van beide slachtoffers.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich, al dan niet in de vorm van medepleger, schuldig heeft gemaakt aan begunstiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring de ten laste gelegde feiten.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van het voor begunstiging vereiste oogmerk. De verdachte heeft niet de bedoeling gehad om het misdrijf te bedekken of de opsporing te beletten. Daarnaast heeft de verdachte geen handelingen verricht in de zin van vernietigen, wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de opsporingsambtenaren onttrekken van het vuurwapen. De verdachte werd tegen zijn wil opgezadeld met een wapen en wilde daar meteen weer vanaf.
De verdediging heeft ook bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. De verdediging stelt primair dat niet vaststaat dat het vuurwapen op de foto’s daadwerkelijk munitie kan verschieten. De verdediging stelt subsidiair dat de verdachte geen beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.2.
Bewijsmotivering feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen en wat is besproken op de zitting is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de verdachte op 13 februari 2024 het vuurwapen heeft verborgen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat de medeverdachte [medeverdachte] het vuurwapen in de ochtend bij de verdachte heeft thuisgebracht en in de middag weer bij de verdachte heeft opgehaald. Dit is door de verdachte op de zitting ook bevestigd. De verklaring van de verdachte dat hij direct afstand van het vuurwapen heeft willen doen, vindt geen ondersteuning in de overige inhoud van de dossier. Integendeel, de verdachte heeft op 13 februari 2024 om 9:29 uur een foto en een video van het vuurwapen op Snapchat geplaatst en om 11:23 uur, bijna twee uur later, voert hij een chatgesprek met een vriend waarin hij zegt: “
Die kkr wapen ligt bij mij thuis maar moet echt je moffo houden. Een Mattie die hem had moest naar school. Dus heb k hem ff.
Het feit dat de verdachte het vuurwapen gedurende ten minste twee uur in huis had, in combinatie met de foto en video op de telefoon van de verdachte en de inhoud van voornoemd bericht, is niet te verenigen met het verweer dat de verdachte het vuurwapen tegen zijn wil in zijn bezit had. De rechtbank zal deze verklaring van de verdachte daarom als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
Tevens constateert de rechtbank dat het door de raadsman ingenomen standpunt, dat niet is voldaan aan het voor begunstiging vereiste oogmerk, op gespannen voet staat met de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft op de zitting immers verklaard dat hij op enig moment wist dat het vuurwapen, dat bij hem thuis lag, de dag ervoor bij het schietincident was gebruikt.
Het verweer van de raadsman dat van verbergen of onttrekken aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie of politie geen sprake zou zijn, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen en volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
3.4.3.
Bewijsmotivering feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Op basis van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op 13 februari 2024 een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het vuurwapen echt was, gelet op de NFI rapportages waaruit blijkt dat iemand door te zijn beschoten om het leven is gekomen en de verklaring van de verdachte op de zitting dat het het vuurwapen betrof dat gebruikt is bij voormeld schietincident.
De verdachte heeft verder verklaard dat het vuurwapen op 13 februari 2024 vanaf de ochtend tot in de middag bij hem thuis heeft gelegen. Dit blijkt ook uit voornoemde foto en video van het vuurwapen (om 9:29 uur) op de telefoon van de verdachte en het Snapchatgesprek van dezelfde dag om 11:23 uur, tussen de verdachte en een vriend, waarin de verdachte aangeeft dat het wapen bij hem ligt. Dat het wapen klaarblijkelijk in de middag weer door de medeverdachte is opgehaald, maakt dit niet anders.
De rechtbank verwerpt de verweren en acht de ten laste gelegde feiten bewezen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 13 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, nadat op 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere personen was gepleegd,
met het oogmerk om die misdrijven te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarmede die misdrijven waren gepleegd en/of andere sporen van die misdrijven, te weten
- het gebruikte vuurwapen en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het vuurwapen
heeft verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;
Feit 2:
hij op 13 februari 2024 te Purmerend, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-) automatisch werkend pistool, van het merk [merk] , type [type] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van, nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken/de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarmede het misdrijf is gepleegd en sporen van het misdrijf verbergen/aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf in de vorm van een taakstraf voor de duur van 120 uren onvoorwaardelijk en een jeugddetentie van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank, anders dan de verdediging heeft bepleit, toch tot een veroordeling komt van het tenlastegelegde verzoekt de verdediging rekening te houden met de geringe rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor de vervolging. De verdediging heeft primair bepleit dat toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft subsidiair bepleit dat aan de verdachte een voorwaardelijke geldboete, en meer subsidiair een onvoorwaardelijke geldboete, wordt opgelegd. De verdediging acht een jeugddetentie in welke vorm dan ook niet aan de orde.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan begunstiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit vuurwapen is op 12 februari 2024 gebruikt bij een dodelijk schietincident in Purmerend. Op 13 februari 2024 heeft een medeverdachte het vuurwapen meegenomen naar het huis van de verdachte. Hoewel de verdachte wist dat dit vuurwapen bij het schietincident gebruikt was, heeft de verdachte het vuurwapen op die dag enkele uren bij zich thuis verborgen gehouden. In die tijd heeft de verdachte een foto van het vuurwapen gemaakt en aan een vriend laten weten dat het wapen bij hem thuis lag. Met zijn handelen, is de verdachte de daders van het schietincident behulpzaam geweest en heeft hij de opsporing door justitie en politie belemmerd. Daarnaast is het algemeen bekend dat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en tot grote onveiligheid in de maatschappij leidt. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 26 juni 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad.
De Raad heeft in het rapport geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen, omdat het goed gaat het met de verdachte. De zorgen die de Raad nog ziet, zien met name op het feit dat de verdachte voortijdig schoolverlater is en geen diploma heeft. Daarnaast blowt hij stevig. Dit heeft in het afgelopen jaar echter niet geleid tot contacten met politie. De Raad adviseert geen begeleiding of een leerstraf, omdat het recidiverisico hiertoe geen aanleiding geeft. De verdachte heeft tijdens het onderzoek bovendien aangegeven niet te zullen meewerken aan een werkstraf. Desondanks is de Raad van mening dat een duidelijk signaal afgegeven mag worden. Mocht de rechtbank van mening zijn dat een werkstraf wel passend is, dan ziet de Raad hiervoor geen contra-indicaties.
Op de zitting heeft de Raad bovenstaand advies onderschreven en hieraan toegevoegd dat het advies om aan de verdachte een geldboete op te leggen mede is ingegeven door het feit dat hij geen werkstraf wil uitvoeren.
Straf
De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM) in jeugdstrafzaken bedraagt 16 maanden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in geringe mate is overschreden. De rechtbank stelt daarbij eveneens vast dat de verdachte zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht heeft beroepen en pas tijdens de zitting openheid van zaken heeft gegeven. Gelet op deze omstandigheden volstaat de rechtbank met de enkele vaststelling dat met deze geringe overschrijding een inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Bij het bepalen van de aard en de hoogte van de straf heeft de rechtbank meegewogen dat er sprake is van ernstige feiten, namelijk het verbergen en voorhanden hebben van een vuurwapen waarmee iemand is doodgeschoten. Gelet op de proceshouding van de verdachte twijfelt de rechtbank of hij hier voldoende besef van heeft. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte al eerder is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank, anders dan de verdediging, geen enkele aanleiding om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zulke bijzondere omstandigheden of zo'n gering feit dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast vindt de rechtbank het door de verdachte gepleegde feit dusdanig ernstig dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete, noch met een geheel voorwaardelijke straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, passend is. De rechtbank bepaalt daarbij de proeftijd op één jaar.
De rechtbank ziet, anders dan de Raad, in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte wel aanleiding om begeleiding aan de verdachte op te leggen. De rechtbank zal daarom aan het voorwaardelijke deel van de taakstraf een bijzondere voorwaarde koppelen gericht op jeugdreclasseringstoezicht. Gelet op het feit dat de verdachte vroegtijdig schoolverlater is en veelvuldig blowt, acht de rechtbank het van belang dat er de komende periode door de jeugdreclassering toezicht wordt gehouden op de verdachte en hij passend wordt begeleid richting zijn volwassenheid. De rechtbank heeft hierbij ook betrokken dat de verdachte op de zitting ervan blijk heeft gegeven de ernst van zijn gedragingen niet in te zien en hiervoor ook maar zeer beperkt verantwoordelijkheid lijkt te nemen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47, 55, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 189 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
90 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 45 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
20 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 10 dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van één jaar.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [regio] , gevestigd te [plaats] , afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio [regio] , gevestigd te [plaats] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A. Groenendijk, voorzitter, rechter,
mr. N. Cuvelier en mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S.B. Kuvel en mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.