ECLI:NL:RBNHO:2025:8466

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15.150096.24, 15.243593.24, 15.220810.24 en 15.122912.24 (ttz. gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling voor het medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een mes dat gebruikt is bij een dodelijk schiet- en steekincident in Purmerend.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk schiet- en steekincident in Purmerend op 12 februari 2024. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een mes dat bij het incident is gebruikt. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor meerdere andere feiten, waaronder aanranding, poging tot afpersing, bedreiging, openlijke geweldpleging, wapenbezit, diefstal en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 327 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn er algemene en bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, evenals een voorwaardelijke PIJ-maatregel en een vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft ook gedeeltelijk vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte en zijn vader zijn veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15.150096.24, 15.243593.24, 15.220810.24 en 15.122912.24 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 24 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van [datum] , [datum] , [datum] , [datum] en [datum] in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met
parketnummer 15.220810.24ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 1)
hij in of omstreeks de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen nadat op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een
of meer andere personen was gepleegd,
met het oogmerk om die misdrijven/dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarop of waarmede die misdrijven/dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf, te weten
- het gebruikte mes en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het mes
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;
2. ( hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 14 februari 2024 te Purmerend een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes [ [merk] ], waarvan het lemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen;
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, in de zaak met
parketnummer 15.243593.24ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 3)
hij op of omstreeks 27 januari 2024 te Purmerend tezamen en vereniging althans alleen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- onverhoeds benaderen en/of licht schijnen/verblinden en/of
- zeggen dat zij naar het park waren gekomen om haar te neuken en/of
- verhinderen dat ze weg kon fietsen en/of achter op haar fiets zitten en/of
- het plaatsen van zijn handen op de kleding
[Benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- een zoen in het gezicht en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of knijpen in haar billen en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of wrijven over haar vagina en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of knijpen in haar borsten;
Aan de verdachte is in de zaak met
parketnummer 15.122912.24ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 4)
hij in of omstreeks de periode van 7 tot en met 9 april 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Benadeelde partij 2] te dwingen tot de afgifte van een telefoon en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [Benadeelde partij 2] en/of een derde toebehoorde(n)
- aan die [Benadeelde partij 2] meermalen en/of op dreigende en/of dwingende toon berichten (via snapchat) heeft/hebben verzonden met daarin de tekst 'geen stress jouw o gaat de lucht in' en/of 'ewa kiez payyen of pakketje voor je deur' en/of 'we gaan je huis opblazen' en/of 'we gaan je schieten' en/of 'we gaan je laten slapen', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [Benadeelde partij 2] thuis heeft/hebben opgezocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 7 tot en met 9 april 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [Benadeelde partij 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het afgeven van een telefoon en/of een geldbedrag,
- aan die [Benadeelde partij 2] meermalen en/of op dreigende en/of dwingende toon berichten (via snapchat) heeft/hebben verzonden met daarin de tekst 'geen stress jouw o gaat de lucht in' en/of 'ewa kiez payyen of pakketje voor je deur' en/of 'we gaan je huis opblazen' en/of 'we gaan je schieten' en/of 'we gaan je laten slapen', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [Benadeelde partij 2] thuis heeft/hebben opgezocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. ( hierna: feit 5)
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, [Benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [Benadeelde partij 2] (via snapchat) dreigend de woorden toe te voegen:
- ' geen stress jouw o gaat de lucht in' en/of
- ' ewa kiez payyen of pakketje voor je deur' en/of 'we gaan je huis opblazen' en/of
- ' we gaan je schieten' en/of 'we gaan je laten slapen',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Aan de verdachte is in de zaak met
parketnummer 15.150096.24ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 6)
hij op of omstreeks 30 april 2024 te Purmerend, althans op het treintraject tussen
[plaats] en [plaats] , in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in een passagierstrein van de NS, in elk geval op of aan een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Benadeelde partij 3] , welk geweld bestond uit
- het spugen naar/op, althans in de richting van, die [Benadeelde partij 3] en/of
- het slaan/stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [Benadeelde partij 3] en/of
- het schoppen op/tegen het (onder)lichaam van die [Benadeelde partij 3] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een ambtenaar, [Benadeelde partij 3] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
- die [Benadeelde partij 3] in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan/stompen en/of
- die [Benadeelde partij 3] op/tegen het (onder)lichaam te schoppen;
2. ( hierna: feit 7)
hij op of omstreeks 30 april 2024 te Purmerend een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een imitatievuurwapen dat een sprekende gelijkenis vertoond met een pistool van het merk [merk] , voorhanden heeft gehad;
3. ( hierna: feit 8)
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Purmerendeen fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [Benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4. ( hierna: feit 9)
hij op of omstreeks 6 september 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Benadeelde partij 5] opzettelijk van het leven te beroven, die [Benadeelde partij 5] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de borst en/of long, althans het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, aan [Benadeelde partij 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long en/of klaplong, heeft toegebracht door die [Benadeelde partij 5] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de borst en/of long, althans het bovenlichaam te steken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 12 februari 2024 omstreeks 20:04 uur vond er bij [locatie] in Purmerend een schiet- en steekincident plaats. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is aan de gevolgen hiervan overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] zwaargewond geraakt. Binnen het onderzoek Ant wordt een aantal minderjarigen ervan verdacht dat zij hulp hebben verleend aan de daders van voornoemd schiet- en steekincident, door het gebruikte vuurwapen of mes schoon te maken, te verbergen, dan wel weg te maken. Juridisch wordt dit aangeduid als begunstiging.
Centraal staat in deze zaak het mes dat is gebruikt bij het steken van het slachtoffer [slachtoffer 2] in zijn borstkas en buik. Dit mes is op 14 februari 2024 bij de aanhouding van de verdachte aangetroffen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan begunstiging en het voorhanden hebben van een mes (feit 1 en feit 2). Naast de genoemde verdenking dient de rechtbank ook te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aanranding (feit 3), een poging tot afpersing (feit 4), bedreiging (feit 5), openlijk geweldpleging (feit 6), het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 7), diefstal (feit 8) en een poging tot doodslag (feit 9).
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de aan de verdachte onder 1, 2, 4 subsidiair, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 3 en feit 4 primair heeft de verdediging verzocht de verdachte vrij te spreken. Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 en feit 2 en de onder feit 4 en feit 5, ten laste gelegde feiten moeten worden beschouwd als eendaadse samenloop.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.2.
Nadere bewijsoverweging feit 1 en feit 2
De verdediging heeft de rechtbank verzocht eendaadse samenloop aan te nemen met betrekking tot feit 1 en feit 2. Van eendaadse samenloop is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake. Uit de verklaring van de verdachte op de zitting en de inhoud van het dossier is gebleken dat de verdachte op 13 februari 2024 het mes samen met anderen heeft schoongemaakt. Tijdens de fouillering van de verdachte op 14 februari 2024 is het mes ook bij hem aangetroffen. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij het mes eerder op die dag niet bij zich had. Hij hield, naar zijn zeggen, het mes op het moment van zijn aanhouding bij zich op verzoek van zijn medeverdachte, die moest plassen. De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van de verdachte niet zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op het tijdsverloop van ruim een dag tussen het schoonmaken van het mes door de verdachte (de begunstiging) en het enkele voorhanden hebben van het mes. Daarom wordt er door de rechtbank geen eendaadse samenloop aangenomen ten aanzien van feit 1 en feit 2.
3.4.3.
Bewijsmotivering feit 3
Uit het dossier blijkt dat de aangeefster [Benadeelde partij 1] heeft verklaard dat zij op 27 januari 2024, omstreeks 23:30 uur met een vriendin, [een vriendin] , in het [locatie] in Purmerend was. Zij waren bij een speeltuin en zagen drie mensen komen aanlopen met zaklampen. Dit bleken [medeverdachte 1] , de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn. [een vriendin] vroeg wat zij in het park deden waarop de medeverdachte antwoordde: “jou neuken”. De aangeefsters en de medeverdachte hebben elkaar een knuffel gegeven en met elkaar gepraat.
De aangeefster stelt dat de verdachte vervolgens een arm om haar heen sloeg en een stukje met haar wilde gaan lopen. De verdachte pakte de aangeefster vervolgens strakker vast en probeerde haar te zoenen. Toen de aangeefster op de fiets stapte om naar huis te gaan, sprong de verdachte bij haar achterop. De verdachte zou vervolgens – over haar kleding heen – in haar billen en borsten hebben geknepen en over haar vagina hebben gewreven.
De verdachte ontkent de aan hem verweten gedragingen en de verdediging stelt – samengevat – dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de aangeefster uitvoerig en consistent is. De aangeefster verklaart in het informatieve gesprek gelijkluidend aan haar aangifte. De rechtbank ziet geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of voor de verklaring van de aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, nog bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het ten laste gelegde.
De verklaring van aangeefster vindt bovendien in voldoende mate steun in andere bronnen. Zo heeft ook [een vriendin] verklaard dat zij op 27 januari 2024 ’s avonds laat samen met de aangeefster in het park was en zij daar onverhoeds werden benaderd door drie jongens met zaklampen. Daarnaast wordt de verklaring van de aangeefster op dit punt ondersteund door een filmpje wat [een vriendin] van de verdachten heeft gemaakt. De verbalisant die het filmpje heeft bekeken, heeft in het proces-verbaal opgeschreven dat zij ziet dat er drie personen lopen met zaklampen aan en dat er op de vraag
“Hoi [naam] , wat de fuck doen jullie in het park broer?”wordt geantwoord
“Jou neu…”.De rechtbank is van oordeel dat, hoewel dit op het filmpje niet expliciet te horen is, uit het filmpje met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden afgeleid dat de medeverdachte inderdaad heeft gezegd: “jou neuken”. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de overige feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien. Daarnaast heeft de moeder van de aangeefster, de getuige [de getuige] , verteld dat de aangeefsters, vlak nadat zij na het incident thuiskwamen, hebben verteld wat er was gebeurd en dat zij angst in hun ogen zag. Zij waren onrustig, pakten elkaar vast en moesten huilen. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en gebruikt deze verklaring over de emotionele toestand van de aangeefster vlak na het feit dan ook als steunbewijs.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster [Benadeelde partij 1] heeft aangerand.
De rechtbank overweegt tot slot dat de handelingen die de verdachten samen hebben verricht, te weten het onverhoeds benaderen en met zaklampen schijnen, niet hebben geleid tot de aanranding. Hierna hebben de aangeefsters en de medeverdachte elkaar immers nog een knuffel gegeven en met elkaar gepraat. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het medeplegen.
3.4.4.
Nadere bewijsoverweging feit 4 primair en feit 5
De verdediging heeft ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat het oogmerk van de verdachte op wederrechtelijke bevoordeling niet kan worden bewezen. De verdachte zou daarom moeten worden vrijgesproken van feit 4 primair (poging tot afpersing) en worden veroordeeld voor feit 4 subsidiair (poging tot dwang). De rechtbank volgt de verdediging niet in dit standpunt en overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat op 7 april 2024 een groep jongeren in Purmerend is samengekomen, waarbij één van de aanwezige jongeren kennelijk haar telefoon is kwijtgeraakt. Later op die avond is de aangever [Benadeelde partij 2] op Snapchat in een groepsgesprek geplaatst waarin wordt gesproken over deze telefoon en aangegeven dat hiervoor betaald moet worden. In deze gesprekken worden diverse bedreigingen geuit met als strekking dat het huis van de aangever in de lucht zou gaan of er een pakketje voor de deur zou liggen, als de telefoon niet terug zou komen. De verdachte heeft op de zitting bekend dat hij deze berichten heeft gestuurd. Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte niet alleen dreigende berichten via Snapchat heeft verzonden, maar ook met anderen de aangever thuis heeft opgezocht. Hiermee heeft de verdachte duidelijk gemaakt dat hij wist waar de aangever woonde en niet schroomde om hem op te zoeken, waarmee hij de geuite dreigementen kracht bijzette. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet anders valt af te leiden dan dat het de bedoeling was van de verdachte om een telefoon of een geldbedrag van de aangever afhandig te maken, en de verdachte aldus het oogmerk had om de aangever af te persen. Dat de verdachte deze gedragingen zou hebben verricht voor een vriendin die haar telefoon kwijt was, doet hier niets aan af. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
Daarnaast heeft de verdediging de rechtbank verzocht eendaadse samenloop aan te nemen met betrekking tot feit 4 en feit 5. De rechtbank is het hiermee eens en overweegt hiertoe dat de bewezenverklaarde gedragingen in dusdanige mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6 primair, 7, 8 en 9 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, nadat op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere personen was gepleegd,
met het oogmerk om die misdrijven te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarmede die misdrijven waren gepleegd en/of andere sporen van die misdrijven, te weten
- het gebruikte mes en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het mes
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;
Feit 2:
hij op 14 februari 2024 te Purmerend een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes [ [merk] ], waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen;
Feit 3:
hij op 27 januari 2024 te Purmerend door een feitelijkheid, te weten
- verhinderen dat ze weg kon fietsen en achter op haar fiets zitten en
- het plaatsen van zijn handen op de kleding
[Benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- een zoen in het gezicht en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of knijpen in haar billen en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of wrijven over haar vagina en/of
- het over de kleding heen betasten van en/of knijpen in haar borsten;
Feit 4 primair:
hij in de periode van 7 tot en met 9 april 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Benadeelde partij 2] te dwingen tot de afgifte van een telefoon en/of een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [Benadeelde partij 2] toebehoorde
- aan die [Benadeelde partij 2] meermalen en/of op dreigende en/of dwingende toon berichten (via Snapchat) hebben verzonden met daarin de tekst 'geen stress jouw o gaat de lucht in' en 'ewa kiez payyen of pakketje voor je deur' en 'we gaan je huis opblazen' en 'we gaan je schieten' en 'we gaan je laten slapen', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- die [Benadeelde partij 2] thuis hebben opgezocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5:
hij op 9 april 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [Benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en met zware mishandeling en met brandstichting, door die [Benadeelde partij 2] (via Snapchat) dreigend de woorden toe te voegen:
- ' geen stress jouw o gaat de lucht in' en/of
- ' ewa kiez payyen of pakketje voor je deur' en/of 'we gaan je huis opblazen' en/of
- ' we gaan je schieten' en/of 'we gaan je laten slapen',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 6 primair:
hij op 30 april 2024 te Purmerend, openlijk, te weten in een passagierstrein van de NS, in elk geval op of aan een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Benadeelde partij 3] , welk geweld bestond uit
- het spugen naar/op, althans in de richting van, die [Benadeelde partij 3] en/of
- het slaan/stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [Benadeelde partij 3] en/of
- het schoppen op/tegen het (onder)lichaam van die [Benadeelde partij 3] ;
Feit 7:
hij op 30 april 2024 te Purmerend een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een imitatievuurwapen dat een sprekende gelijkenis vertoond met een pistool van het merk [merk] , voorhanden heeft gehad;
Feit 8:
hij op 27 maart 2024 te Purmerend een fiets, die aan [Benadeelde partij 4] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 9 primair:
hij op 6 september 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Benadeelde partij 5] opzettelijk van het leven te beroven, die [Benadeelde partij 5] eenmaal, met een mes in de borst en/of long, althans het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van, nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken, de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarmede het misdrijf is gepleegd en sporen van het misdrijf vernietigen, wegmaken, verbergen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 3:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Feit 4 en feit 5:
de eendaadse samenloop van
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met brandstichting.
Feit 6:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 7:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 8:
diefstal.
Feit 9:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren, en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd. Daarbij heeft de officier van justitie de oplegging van de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) verzocht, eveneens met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd. Daarnaast is door de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, waarbij hij wordt bevolen zich te onthouden van contact met de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de slachtoffers [Benadeelde partij 1] en [Benadeelde partij 5] , waarbij voor iedere keer dat de verdachte de voorwaarde overtreedt aan hem vervangende jeugddetentie voor de duur van zeven dagen wordt opgelegd. Tot slot heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, de PIJ-maatregel en de vrijheidsbeperkende maatregel gevraagd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van maximaal de duur van het voorarrest. Naast de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is er volgens de verdediging geen reden en geen ruimte meer voor het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie. De verdediging heeft verder verzocht de bijzondere voorwaarde waarbij de verdachte inzicht moet geven in zijn sociale mediagebruik niet op te nemen. Gelet op de inbreuk die zo een voorwaarde maakt, moet deze zo worden geformuleerd dat de inbreuk zo veel mogelijk wordt beperkt. Tot slot heeft de verdediging verzocht om bij toewijzing van de vrijheidsbeperkende maatregel de proeftijd te beperken tot één jaar.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich op dertien- en veertienjarige leeftijd in een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan negen strafbare feiten.
Op 12 februari 2024 is een vete tussen twee rivaliserende jeugdgroepen in Purmerend uitgemond in een schiet- en steekpartij. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is aan de gevolgen hiervan overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] is zwaargewond geraakt. Bij deze schiet- en steekpartij is een mes gebruikt, dat de verdachte vlak na het incident in zijn bezit had, verborgen heeft gehouden en schoongemaakt heeft. De verdachte heeft hiermee bewust bewijs weggemaakt en hierdoor de opsporing van een zeer ernstig misdrijf bemoeilijkt. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan en baart de rechtbank veel zorgen.
Voorafgaand daaraan heeft de verdachte zich op 27 januari 2024 ’s avonds laat schuldig gemaakt aan een aanranding in een park in Purmerend. Hierbij is de verdachte achterop de fiets van het slachtoffer gesprongen en heeft, over haar kleding heen, aan haar billen, vagina en borsten gezeten. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer blijkt dat deze aanranding nog steeds veel gevolgen voor haar heeft en dat haar veiligheidsgevoel en vertrouwen in anderen enorm is aangetast.
Verder heeft de verdachte zich op 30 april 2024 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een treinconducteur. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de conducteur bespuugd, geschopt en geslagen. Niet alleen hebben zij daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de conducteur, maar ook hebben zij belemmerd dat de conducteur op een normale en veilige manier zijn werk kon uitoefenen. Daarbij is deze gebeurtenis niet alleen heel naar en beangstigend voor de conducteur zelf geweest, maar draagt het ook bij aan onrust en angstgevoelens bij de overige passagiers, die veilig met de trein willen reizen, en binnen de maatschappij als geheel.
Vervolgens heeft de verdachte zich op 6 september 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een mes in de buik van het slachtoffer te steken. Ook hiermee heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander, te weten het slachtoffer. De verdachte heeft daarbij het risico genomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De lichtvaardigheid waarmee hij heeft besloten om een mes bij zich te dragen en te gebruiken, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Dit alles vond bovendien plaats op de openbare weg bij het [locatie] in [plaats] . Een steekincident op een openbare plaats is schokkend en veroorzaakt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij zowel het slachtoffer zelf als binnen de samenleving als zodanig.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, een bedreiging, het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen en een diefstal van een fatbike. Hiermee heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke levenssfeer en belangen van anderen, noch enig inzicht in de ernst en de gevolgen van zijn handelen. Daarbij zorgt ook de aanwezigheid van (nep)vuurwapens voor gevoelens van angst, onveiligheid en onrust in de samenleving.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 25 april 2025 van [psychiater] , (kinder- en jeugd)psychiater en [psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 24 juni 2025 van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , raadsonderzoekers bij de Raad.
Het Pro Justitia rapport houdt onder meer in dat er bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een andere gespecificeerde
(disruptieve, impulsbeheersings-) of andere gedragsstoornis. De verdachte heeft een verstoorde identiteitsontwikkeling en is onvoldoende in staat zijn gedrag bij te sturen vanwege beperkingen in zijn emotieregulatie en empathisch vermogen. Dit heeft de gedragingen van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten beïnvloed. Door de psychiater en psycholoog wordt daarom geadviseerd de tenlastegelegde feiten in een verminderde mate aan hem toe te rekenen. Daarnaast wordt geadviseerd aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met daarbij aandacht voor een verplichte dagbesteding, een gestructureerde vrijetijdsbesteding en het opbouwen van een pro sociaal netwerk. De onderzoekers achten individuele, persoonsgerichte behandeling van de verdachte noodzakelijk, gericht op zijn trauma door het overlijden van zijn moeder, het versterken van zijn identiteit en copingvaardigheden en het verbeteren van zijn emotieregulatie met aandacht voor denkfouten. Hoewel de onderzoekers twijfelen of ambulante behandeling haalbaar is, zijn zij van mening dat het een kans verdient dit te proberen nu de verdachte jong is, er nog niet eerder behandeling in een gedwongen kader is geprobeerd en hij niet eerder is veroordeeld.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De Raad heeft in zijn rapport de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. De Raad sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundigen en is van mening dat de verdachte een strak kader nodig heeft om te kunnen profiteren van de aan hem te bieden kansen. Daarom adviseert de Raad de oplegging van bijzondere voorwaarden waarbij de verdachte naar Back on Track gaat, zich houdt aan weekschema’s en een avondklok, zijn livelocatie deelt met zijn vader en coach, meewerkt met hulpverlening, inzicht geeft in zijn sociale mediagebruik en geen contact opneemt met de medeverdachten en de slachtoffers. Tot slot adviseert de Raad de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaardelijke PIJ-maatregel en bijzondere voorwaarden, omdat er rekening mee gehouden moet worden dat er een hoge kans is op recidive van een geweldsdelict en daarmee op aantasting van de integriteit van derden door de verdachte.
Op de zitting hebben de Raad en de jeugdreclassering bovenstaand advies onderschreven. De Raad heeft hieraan toegevoegd de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast is door de Raad en de jeugdreclassering naar voren gebracht dat het sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op 12 juni 2025 goed gaat. Deze ontwikkeling is echter nog wel pril. Het is belangrijk dat de verdachte de nodige behandeling volgt en daarvoor is het strakke kader van de PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden noodzakelijk.
6.3.1.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf onder meer gekeken naar straffen die in soortelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS). De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een reeks aan strafbare feiten, waarvan de poging tot doodslag in Amsterdam op 6 september 2024 als bijzonder ernstig dient te worden meegewogen. Dit feit heeft hij bovendien gepleegd, terwijl hij voor de tweede keer was geschorst uit de voorlopige hechtenis. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte op de zitting ten aanzien van een groot deel van de feiten inzicht heeft willen geven en daarmee aantoont verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank het opleggen van een forse, deels voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Het is niet in het belang van de verdachte om terug te gaan naar de jeugdgevangenis. De rechtbank zal daarom het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie bepalen gelijk aan de duur van het voorarrest en het overige deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een jeugddetentie van 327 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de algemene en bijzondere voorwaarden zoals door de Raad is geadviseerd. Hoewel de verdediging heeft verzocht de bijzondere voorwaarde, dat de verdachte inzicht geeft in zijn sociale mediagebruik, niet op te leggen, wordt dit door de rechtbank wel noodzakelijk geacht. De rechtbank overweegt hierbij dat de poging tot afpersing en bedreiging (feit 4 en feit 5) onder meer via Snapchat hebben plaatsgevonden en daarnaast blijkt dat een groot deel van de contacten met de medeverdachten bij de diverse strafbare feiten via Snapchat verliep.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen, en gevaar veroorzaken voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de over verdachte uitgebrachte rapportages en wat tijdens de zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.3.2.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
Naast de jeugddetentie acht de rechtbank het, gelet op de over de verdachte uitgebrachte rapportages, noodzakelijk dat de verdachte voor langere tijd wordt behandeld en begeleid. De rechtbank is van oordeel dat het gedwongen kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel nodig is om de verdachte te motiveren om zich aan die voorwaarden te houden en om een vangnet van behandeling te hebben als hij niet meewerkt. Aan de verdachte zal daarom een voorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgelegd, met daarbij de door de Raad geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. De rechtbank stelt vast dat de onder 3, 4, 5, 6, 8 en 9 gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van wat de deskundigen in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank zal echter bepalen dat deze maatregel vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren zodat de verdachte ervan wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Hieraan worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de Raad. De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien de verdachte (mede) veroordeeld wordt wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op wat in de rapporten van de psycholoog, psychiater en de Raad wordt beschreven over de verdachte en het herhalingsgevaar is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Combinatie van voorwaardelijke jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er zowel een voorwaardelijke PIJ-maatregel met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden als een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan dezelfde bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de verdachte wordt opgelegd, omdat het naar geldend recht niet mogelijk is om een niet onherroepelijk opgelegde, dadelijk uitvoerbare PIJ-maatregel met voorwaarden om te zetten in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
6.3.3.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de maatregel dient te worden opgelegd dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, met de hieronder genoemde personen, tenzij dit met toestemming van het Openbaar Ministerie plaatsvindt:
  • [medeverdachte 2] ;
  • [medeverdachte 3] ;
  • [medeverdachte 1] ;
  • [medeverdachte 4] ;
  • [medeverdachte 5] .
De rechtbank acht een contactverbod met bovengenoemde jongeren noodzakelijk, omdat uit de stukken blijkt dat zij geen goede invloed op elkaar hebben en deel uitmaken van een problematische jeugdgroep uit Purmerend. Voorts acht de rechtbank bewezen dat de verdachte feit 1 heeft gepleegd met (onder meer) [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en feit 6 heeft gepleegd met [medeverdachte 1] .
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat er op de een of andere wijze contact is gezocht of dat de verdachte de slachtoffers zal gaan opzoeken.
De rechtbank bepaalt verder dat bij het niet voldoen aan voornoemd contactverbod telkens vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, voor zover deze vervangende jeugddetentie de totale duur van zes maanden niet te boven gaat.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op. De rechtbank zal de duur van deze maatregel gelijkstellen aan de duur van de proeftijd, te weten twee jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding de proeftijd te beperken tot één jaar, zoals door de verdediging verzocht.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het matig tot hoge recidiverisico in combinatie met de ernst en de veelheid aan bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering benadeelde partij [Benadeelde partij 1] (feit 3)
Mr. M. Öz heeft namens de benadeelde partij [Benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens de immateriële schade die zij als gevolg van feit 3 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
7.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1] dient te worden toegewezen.
7.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – in geval van bewezenverklaring – de vordering van de benadeelde partij betwist. De verdediging stelt dat het gevorderde bedrag gelet op vergelijkbare zaken te hoog is en verzoekt de rechtbank dit te matigen. De verdediging acht een bedrag van
€ 500,00 passend.
7.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit (kort gezegd: feitelijke aanranding van de eerbaarheid), rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade toekomt. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals onderbouwd in de toelichting op de vordering, zijn zodanig geweest dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,00 billijk voor gelet op de emotionele gevolgen zoals blijkt uit de onderbouwing en wat er in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoeding bij verdachte onder de 14 jaar
De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op een gedraging van een verdachte die ten tijde van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt. De gedraging van de verdachte kan wel worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, en als de verdachte veertien jaar of ouder zou zijn geweest, zou die hem ook worden toegerekend. In verband met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit wordt de vordering echter, ingevolge artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, geacht te zijn ingediend tegen de ouder(s) van de verdachte.
De vader van de verdachte ( [vader van de verdachte] ) wordt daarom veroordeeld om € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen aan [Benadeelde partij 1] .
Proceskosten
De vader van de verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de vader van de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Geen schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank dat een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd aan verdachten die ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit veertien jaar of ouder waren. De verdachte was tijdens het plegen van het feit op 27 januari 2024 nog geen veertien jaar, waardoor de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [Benadeelde partij 3] (feit 6)
Schadebureau NS Legal heeft namens de benadeelde partij [Benadeelde partij 3] een vordering tot schadevergoeding van € 1.289.00 ingediend tegen de verdachte wegens de schade die hij als gevolg van feit 6 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit € 489,00 aan materiële schade voor de reparatiekosten van een telefoon en uit € 800,00 aan immateriële schade wegens psychisch letsel. Ook is er namens de benadeelde partij een bedrag van
€ 43,46 euro aan proceskosten gevorderd.
7.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 3] dient te worden toegewezen.
7.2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding van [Benadeelde partij 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verzocht de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen. Met betrekking tot de proceskosten heeft de verdediging betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat uit de factuur blijkt dat dit kosten betreft voor NS Legal en deze niet voor rekening komen van de benadeelde partij zelf.
7.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit (kort gezegd: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen), rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de reparatiekosten van de iPhone voldoende is onderbouwd en zodanig in verband staat met het door de verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. Deze schadepost, die ook niet is weersproken door de verdediging, zal dan ook worden toegewezen. Aldus zal de rechtbank de vordering van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 489,00.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade toekomt. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals onderbouwd in de toelichting op de vordering, zijn zodanig geweest dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank komt de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing en wat er in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 43,46 kan worden toegewezen. Deze kosten zien op het opvragen van medische informatie door de gemachtigde, benodigd voor de onderbouwing van de vordering.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 989,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoeding bij een verdachte onder de 14 jaar
De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op een gedraging van een verdachte die ten tijde van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt. De gedraging van de verdachte kan wel worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, en als de verdachte veertien jaar of ouder zou zijn geweest, zou die hem ook worden toegerekend. In verband met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit wordt de vordering echter, ingevolge artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, geacht te zijn ingediend tegen de ouder(s) van de verdachte.
De vader van de verdachte ( [vader van de verdachte] ) wordt daarom veroordeeld om € 989,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen aan [Benadeelde partij 3] .
Proceskosten
De vader van de verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 43,46. Daarnaast wordt de vader van de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Geen schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank dat een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd aan verdachten die ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit veertien jaar of ouder waren. De verdachte was tijdens het plegen van het feit op 30 april 2024 nog geen veertien jaar, waardoor de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
7.3.
Vordering benadeelde partij [Benadeelde partij 4] (feit 8)
De benadeelde partij [Benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.050,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van feit 8 zou hebben geleden. De materiële schade bestaat uit het verlies van de fatbike, het kettingslot en stickers die op de fatbike zaten.
7.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 4] dient te worden toegewezen.
7.3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering is niet ondertekend door een wettelijke vertegenwoordiger, terwijl de benadeelde partij minderjarig is op het moment dat hij de vordering ondertekent. Daarnaast is de vordering onvoldoende onderbouwd, omdat de waarde van de fatbike, het kettingslot en de stickers hier niet uit blijkt.
7.3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de vordering tot schadevergoeding vast dat de vordering door de wettelijke vertegenwoordiger van de benadeelde partij [Benadeelde partij 4] is ingevuld. De vordering is echter ondertekend door [Benadeelde partij 4] zelf. Aangezien [Benadeelde partij 4] op dat moment minderjarig was, diende de wettelijke vertegenwoordiger de vordering te ondertekenen. Aangezien dit niet is gebeurd, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.4.
Vordering benadeelde partij [Benadeelde partij 5] (feit 9)
Mr. S.T.M. Eijsbouts heeft namens de benadeelde partij [Benadeelde partij 5] een vordering tot schadevergoeding van € 6.114,00 ingediend tegen de verdachte wegens de schade die hij als gevolg van feit 9 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit € 114,00 aan materiële schade voor de ziekenhuisopname en uit € 6.000,00 aan immateriële schade wegens fysiek en psychisch letsel.
7.4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 5] dient te worden toegewezen.
7.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging bepleit dat die enigszins zou moeten worden gematigd.
7.4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit (kort gezegd: poging tot doodslag), rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de ziekenhuisopname voldoende is onderbouwd en zodanig in verband staat met het door de verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. Deze schadepost, die ook niet is weersproken door de verdediging, zal dan ook worden toegewezen. Aldus zal de rechtbank de vordering van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 114,00.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade toekomt. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals onderbouwd in de toelichting op de vordering, zijn zodanig geweest dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank komt de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing en wat er in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.114,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 9 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 189, 285, 287, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van de tenlastelegging.
artikelen 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
327 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
30 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 297 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [regio] , afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan het programma Back on Track, en aansluitend Resocialisatie en Begeleiding, vanuit [jeugdhulpaanbieder] , waarbij de veroordeelde het lesrooster volgt en zich van en naar [jeugdhulpaanbieder] beweegt middels het aangewezen vervoer, zo lang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • meewerkt aan het naleven van een weekschema, waarbij de veroordeelde alleen onder toezicht van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene naar buiten gaat, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
  • meewerkt aan een avondklok, waarbij de veroordeelde zich op zijn woonlocatie zal bevinden van 18.00 tot 06.00 uur of een andere tijd te bepalen door de jeugdreclassering, voor de maximale duur van zes maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht in overleg met de officier van justitie;
  • zijn livelocatie (via zijn telefoon) deelt met zijn vader en coach [coach] , zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • meewerkt aan de hulpverlening van zijn coach [coach] of een soortgelijke coach, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan zijn behandeling bij de Waag of een soortgelijke instantie, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan Multi Dimensionele Familie Therapie (MDFT) of een soortgelijke behandeling, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • inzicht geeft in zijn sociale media aan de jeugdreclassering of zijn coach [coach] , elke keer wanneer door hen noodzakelijk wordt geacht, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met de volgende personen, waarbij de politie toezicht houdt op de naleving van dit contactverbod:
o [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
o [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
o [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
o [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
o [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio [regio] , gevestigd te [plaats] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
Legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met bevel dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het (jeugd)reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [regio] , afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan het programma Back on Track, en aansluitend Resocialisatie en Begeleiding, vanuit [jeugdhulpaanbieder] , waarbij de veroordeelde het lesrooster volgt en zich van en naar [jeugdhulpaanbieder] beweegt middels het aangewezen vervoer, zo lang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • meewerkt aan het naleven van een weekschema, waarbij de veroordeelde alleen onder toezicht van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene naar buiten gaat, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
  • meewerkt aan een avondklok, waarbij de veroordeelde zich op zijn woonlocatie zal bevinden van 18.00 tot 06.00 uur of een andere tijd te bepalen door de jeugdreclassering, voor de maximale duur van zes maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht in overleg met de officier van justitie;
  • zijn livelocatie (via zijn telefoon) deelt met zijn vader en coach [coach] , zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • meewerkt aan de hulpverlening van zijn coach [coach] of een soortgelijke coach, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan zijn behandeling bij de Waag of een soortgelijke instantie, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan Multi Dimensionele Familie Therapie (MDFT) of een soortgelijke behandeling, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • inzicht geeft in zijn sociale media aan de jeugdreclassering of zijn coach [coach] , elke keer wanneer door hen noodzakelijk wordt geacht, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met de volgende personen, waarbij de politie toezicht houdt op de naleving van dit contactverbod:
o [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
o [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
o [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
o [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
o [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio [regio] , gevestigd te [plaats] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ;
  • [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
  • [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie plaatsvindt.
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de maatregel, gelet op artikel 77we, tweed lid, J° 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
dadelijk uitvoerbaaris.
Beslissing vordering benadeelde partij [Benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 750,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de vader van de verdachte ( [vader van de verdachte] ) tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [Benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de vader van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslissing vordering benadeelde partij [Benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 989,00, bestaande uit € 489,00 voor de materiële en
€ 500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de vader van de verdachte ( [vader van de verdachte] ) tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [Benadeelde partij 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de vader van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 43,46, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslissing vordering benadeelde partij [Benadeelde partij 4]
Verklaart de benadeelde partij [Benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslissing vordering benadeelde partij [Benadeelde partij 5]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 5.114,00, bestaande uit € 114,00 voor de materiële en
€ 5.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [Benadeelde partij 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [Benadeelde partij 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.114,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte in de zaak met parketnummer 15.150096.24.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N. Cuvelier en mr. I.A. Groenendijk, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S.B. Kuvel en mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.