ECLI:NL:RBNHO:2025:8482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15.051207.24 en 96.002545.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen na een dodelijk schiet- en steekincident in Purmerend

Op 24 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte. De zaak betreft de veroordeling voor het medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen, dat kort daarvoor op 12 februari 2024 was gebruikt bij een dodelijk schiet- en steekincident in Purmerend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 12 en 13 februari 2024 een vuurwapen in zijn bezit had en dat hij, samen met anderen, heeft geprobeerd bewijs van het misdrijf te verbergen. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs op 18 december 2023. De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf van 90 uren opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, wat heeft meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt in de periode na de feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15.051207.24 en 96.002545.24 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 24 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van [datum] en [datum] in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
feitelijk verblijvende te [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, advocaat te Amsterdam, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met
parketnummer 15.051207.24ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 1)
hij op of omstreeks 12 en 13 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen nadat op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere personen was gepleegd,
met het oogmerk om die misdrijven/dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarop of waarmede die misdrijven/dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf, te weten
- het gebruikte vuurwapen en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het vuurwapen
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;
2. ( hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 12 en 13 februari 2024 te Purmerend, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-) automatisch werkend pistool, van het merk [merk] , type [type] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Aan de verdachte is in de zaak met
parketnummer 96.002545.24ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 3)
hij op of omstreeks 18 december 2023 te Purmerend, als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, [adres] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 12 februari 2024 omstreeks 20:04 uur vond er bij het [plaats] in Purmerend een schiet- en steekincident plaats. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is aan de gevolgen hiervan overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] zwaargewond geraakt. Binnen het onderzoek Ant wordt een aantal minderjarigen ervan verdacht dat zij hulp hebben verleend aan de daders van voornoemd schiet- en steekincident, door het gebruikte vuurwapen of mes schoon te maken, te verbergen, dan wel weg te maken. Juridisch wordt dit aangeduid als begunstiging.
Centraal staat in deze zaak het vuurwapen dat is gebruikt bij het neerschieten van beide slachtoffers.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 1 en feit 2). Naast de genoemde verdenking dient de rechtbank ook te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs (feit 3).
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte partieel vrij te spreken voor de onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde datum van 12 februari 2024. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte die dag het wapen al in zijn bezit had of iets heeft ondernomen waarmee hij het onderzoek heeft belet. Ten aanzien van het overige heeft de verdediging geen opmerkingen naar voren gebracht. De verdachte heeft bekend op 18 december 2023 te hebben gereden op een motorvoertuig zonder een daarvoor geldig rijbewijs.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.2.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte heeft op de zitting bekend zich aan deze feiten te hebben schuldig gemaakt.
De rechtbank overweegt wat betreft de aan de verdachte verweten tijdsperiode nog het volgende. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij het vuurwapen pas op 13 februari 2024 in handen heeft gekregen, maar de rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat blijkens de telefoongeschiedenis van de verdachte hij in de avond van 12 februari 2024 en in de ochtend van 13 februari 2024 op Google heeft gezocht naar de volgende zoektermen: “
cz pistool, 9mm kogels, hoe verwijder je vingerafdrukken, katoenen doekjeen
ben je verplicht vingerafdrukken af te leggen op het politie bureau.” De verklaring van de verdachte dat dit puur toeval is en in geen enkel verband stond met de schietpartij die had plaatsgevonden en het wapen wat hij (in ieder geval vlak daarna) in zijn bezit heeft gehad, acht de rechtbank niet aannemelijk en vindt ook geen enkele ondersteuning in andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal daarom de verklaring van de verdachte op dit punt terzijde schuiven. De rechtbank concludeert aldus dat, op basis van de bewijsmiddelen, de verdachte met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid al op de avond van 12 februari 2024, en in ieder geval vanaf de ochtend van 13 februari 2024, in het bezit was van het desbetreffende vuurwapen. Dit betekent dat kan worden vastgesteld dat hetgeen onder feit 1 en 2 aan de verdachte ten laste is gelegd, heeft plaatsgevonden omstreeks 12 en 13 februari 2024. Dat niet kan worden vastgesteld hoe laat de verdachte precies in het bezit van het vuurwapen is gekomen, en of dit nou op de late avond van 12 februari 2024 of in de nacht van 12 op 13 februari 2024 is geweest, doet daar niets aan af.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht de ten laste gelegde feiten bewezen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij omstreeks 12 en 13 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, nadat op 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere personen was gepleegd,
met het oogmerk om die misdrijven te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarmede die misdrijven waren gepleegd en/of andere sporen van die misdrijven, te weten
- het gebruikte vuurwapen en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het vuurwapen
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;
Feit 2:
hij omstreeks 12 en 13 februari 2024 te Purmerend, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-) automatisch werkend pistool, van het merk [merk] , type [type] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;.
Feit 3:
hij op 18 december 2023 te Purmerend, als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, [adres] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van, nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarmede het misdrijf is gepleegd en sporen van het misdrijf vernietigen, wegmaken, verbergen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 45 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren met een proeftijd van één jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de verdachte te veroordelen tot een werkstraf in de vorm van een taakstraf voor de duur die de verdachte in voorarrest en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het voorarrest en de eis van de officier van justitie niet in verhouding staan tot de aard van de feiten nu de verdachte ook niet eerder is veroordeeld. De reden dat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, is te wijten aan de onterecht gebleken verdenking dat de verdachte de schutter zou zijn geweest. De verdachte heeft belang bij oplegging van een werkstraf in plaats van een jeugddetentie in verband met de vermelding op zijn strafblad. Daarnaast heeft de verdediging bepleit geen aanvullend voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte op te leggen. Het gaat goed met de verdachte en het vrijwillige toezicht is positief afgerond, waardoor er geen pedagogische werking meer uitgaat van het nog opleggen van bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan begunstiging in de vorm van het wegmaken van een vuurwapen en het voorhanden hebben hiervan. Dit, terwijl dit vuurwapen kort voordat de verdachte het in zijn bezit kreeg, gebruikt was bij een dodelijke schietincident waarvan de verdachte ook op de hoogte was. De verdachte heeft het vuurwapen bij hem thuis verborgen gehouden en schoongemaakt. Ook heeft hij zichzelf gefilmd, terwijl hij met het vuurwapen in zijn hand schietbewegingen maakte. Vervolgens heeft de verdachte het wapen meegenomen naar het huis van een medeverdachte om het daar te verbergen. Later heeft hij het vuurwapen weer opgehaald en zou hij het vuurwapen ergens in het [adres] in [plaats] hebben neergelegd. Het vuurwapen is tot op heden echter niet teruggevonden. Met zijn handelen is de verdachte de daders van het schietincident behulpzaam geweest en heeft hij de opsporing door justitie en politie van een zeer ernstig strafbaar feit belemmerd. Daarnaast is het algemeen bekend dat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en tot grote onveiligheid in de maatschappij leidt. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het rijden op een bromfiets zonder een daarvoor benodigd geldig rijbewijs. Door zo te handelen heeft de verdachte de regels die gelden in het verkeer niet in acht genomen en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 10 juni 2024 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 24 juni 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad.
Volgens het psychologisch rapport is er bij de verdachte geen psychische ziekte vastgesteld, Indien de tenlastegelegde feiten worden bewezen, wordt geadviseerd de verdachte de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen. Omdat er geen psychopathologie is vastgesteld, is behandeling niet geïndiceerd. Wel wordt voortzetting van de begeleiding vanuit [jeugdhulpverlenende instantie] geadviseerd, zodat de verdachte op een positieve manier zijn dag gaat invullen en er passend onderwijs en werk voor hem gevonden wordt. Daarbij dient er aandacht te zijn voor zijn sociale contacten en vrijetijdsbesteding. De ouders kunnen hierbij betrokken worden. Ook is het zinvol om vanuit de begeleiding met de verdachte in gesprek te gaan over zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de ten laste gelegde feiten en hierop, waar nodig, te interveniëren.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De Raad heeft in het rapport geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een deels voorwaardelijke werkstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden dat de verdachte een zinvolle dagbesteding heeft en meewerkt aan coaching vanuit een IFA-traject van [jeugdhulpverlenende instantie] . Verder heeft de Raad het opleggen van een contactverbod met de medeverdachten en de slachtoffers geadviseerd.
Op de zitting heeft de Raad bovenstaand advies onderschreven en hieraan toegevoegd dat, gelet op de ernst van het delict en het feit dat de verdachte tegenover de hulpverlening hierover nog geen openheid heeft gegeven, de Raad het van belang acht dat de jeugdreclassering opnieuw betrokken raakt. De Raad maakt zich ook zorgen over het feit dat de verdachte door de politie nog steeds wordt gezien met jongens die mogelijk geen goede invloed op hem hebben. De Raad acht een proeftijd van één jaar passend.
De jeugdreclassering heeft naar voren gebracht dat zij zich enerzijds kunnen vinden in het advies van de Raad. Als er toezicht wordt opgelegd, kan de jeugdreclassering meer inzetten op het creëren van een positief en helpend sociaal netwerk. Anderzijds heeft de jeugdreclassering een eerdere maatregel van toezicht positief afgesloten en gunnen zij het de verdachte het ook om te laten zien dat hij het zelf kan.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte 45 dagen in voorarrest heeft gezeten, waarvan 17 dagen in beperkingen.
Straf
De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM) in jeugdstrafzaken bedraagt 16 maanden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, met name bij feit 3, is overschreden en houdt bij het bepalen van een passende straf rekening met deze overschrijding van de redelijke termijn en met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten. Bij de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank daarom de veroordeling voor feit 3 verder buiten beschouwing gelaten.
Gelet op het tijdsverloop en de aard van de andere twee feiten is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend is. Daarbij stelt de rechtbank vast dat het feit dat de verdachte reeds 45 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is ingegeven doordat hij ervan verdacht werd als zijnde de schutter een volstrekt andere rol te hebben gehad bij de uitvoering van het geweldsdelict. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, in aansluiting bij het standpunt van de verdediging, de reeds door de verdachte uitgezeten jeugddetentie aan hem op te leggen in de vorm van een werkstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 90 uren, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient te worden opgelegd. Dit betekent dat de verdachte deze werkstraf niet meer hoeft uit te voeren.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden de maatregel van toezicht en begeleiding opgelegd gekregen. Deze maatregel is in september 2024 beëindigd, waarna de verdachte een vrijwillig traject van toezicht en begeleiding positief heeft doorlopen. Dit traject is in maart 2025 door de jeugdreclassering afgesloten. Het advies van de Raad lijkt te zijn gebaseerd op verouderde informatie, zoals het Pro Justitia rapport uit juni 2024. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de tussentijd aan de hand van vrijwillige hulpverlening een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt waaruit een gedragsverandering is voortgekomen. Daarnaast is op de zitting is gebleken dat vanuit de betrokken hulpverlening geen zorgen meer worden gezien.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 189 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
90 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 45 dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 45 dagen, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissingen over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A. Groenendijk, voorzitter, rechter,
mr. N. Cuvelier en mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S.B. Kuvel en mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.