6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan begunstiging in de vorm van het wegmaken van een vuurwapen en het voorhanden hebben hiervan. Dit, terwijl dit vuurwapen kort voordat de verdachte het in zijn bezit kreeg, gebruikt was bij een dodelijke schietincident waarvan de verdachte ook op de hoogte was. De verdachte heeft het vuurwapen bij hem thuis verborgen gehouden en schoongemaakt. Ook heeft hij zichzelf gefilmd, terwijl hij met het vuurwapen in zijn hand schietbewegingen maakte. Vervolgens heeft de verdachte het wapen meegenomen naar het huis van een medeverdachte om het daar te verbergen. Later heeft hij het vuurwapen weer opgehaald en zou hij het vuurwapen ergens in het [adres] in [plaats] hebben neergelegd. Het vuurwapen is tot op heden echter niet teruggevonden. Met zijn handelen is de verdachte de daders van het schietincident behulpzaam geweest en heeft hij de opsporing door justitie en politie van een zeer ernstig strafbaar feit belemmerd. Daarnaast is het algemeen bekend dat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en tot grote onveiligheid in de maatschappij leidt. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het rijden op een bromfiets zonder een daarvoor benodigd geldig rijbewijs. Door zo te handelen heeft de verdachte de regels die gelden in het verkeer niet in acht genomen en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 10 juni 2024 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 24 juni 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad.
Volgens het psychologisch rapport is er bij de verdachte geen psychische ziekte vastgesteld, Indien de tenlastegelegde feiten worden bewezen, wordt geadviseerd de verdachte de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen. Omdat er geen psychopathologie is vastgesteld, is behandeling niet geïndiceerd. Wel wordt voortzetting van de begeleiding vanuit [jeugdhulpverlenende instantie] geadviseerd, zodat de verdachte op een positieve manier zijn dag gaat invullen en er passend onderwijs en werk voor hem gevonden wordt. Daarbij dient er aandacht te zijn voor zijn sociale contacten en vrijetijdsbesteding. De ouders kunnen hierbij betrokken worden. Ook is het zinvol om vanuit de begeleiding met de verdachte in gesprek te gaan over zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de ten laste gelegde feiten en hierop, waar nodig, te interveniëren.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De Raad heeft in het rapport geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een deels voorwaardelijke werkstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden dat de verdachte een zinvolle dagbesteding heeft en meewerkt aan coaching vanuit een IFA-traject van [jeugdhulpverlenende instantie] . Verder heeft de Raad het opleggen van een contactverbod met de medeverdachten en de slachtoffers geadviseerd.
Op de zitting heeft de Raad bovenstaand advies onderschreven en hieraan toegevoegd dat, gelet op de ernst van het delict en het feit dat de verdachte tegenover de hulpverlening hierover nog geen openheid heeft gegeven, de Raad het van belang acht dat de jeugdreclassering opnieuw betrokken raakt. De Raad maakt zich ook zorgen over het feit dat de verdachte door de politie nog steeds wordt gezien met jongens die mogelijk geen goede invloed op hem hebben. De Raad acht een proeftijd van één jaar passend.
De jeugdreclassering heeft naar voren gebracht dat zij zich enerzijds kunnen vinden in het advies van de Raad. Als er toezicht wordt opgelegd, kan de jeugdreclassering meer inzetten op het creëren van een positief en helpend sociaal netwerk. Anderzijds heeft de jeugdreclassering een eerdere maatregel van toezicht positief afgesloten en gunnen zij het de verdachte het ook om te laten zien dat hij het zelf kan.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte 45 dagen in voorarrest heeft gezeten, waarvan 17 dagen in beperkingen.
Straf
De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM) in jeugdstrafzaken bedraagt 16 maanden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, met name bij feit 3, is overschreden en houdt bij het bepalen van een passende straf rekening met deze overschrijding van de redelijke termijn en met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten. Bij de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank daarom de veroordeling voor feit 3 verder buiten beschouwing gelaten.
Gelet op het tijdsverloop en de aard van de andere twee feiten is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend is. Daarbij stelt de rechtbank vast dat het feit dat de verdachte reeds 45 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is ingegeven doordat hij ervan verdacht werd als zijnde de schutter een volstrekt andere rol te hebben gehad bij de uitvoering van het geweldsdelict. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, in aansluiting bij het standpunt van de verdediging, de reeds door de verdachte uitgezeten jeugddetentie aan hem op te leggen in de vorm van een werkstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 90 uren, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient te worden opgelegd. Dit betekent dat de verdachte deze werkstraf niet meer hoeft uit te voeren.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden de maatregel van toezicht en begeleiding opgelegd gekregen. Deze maatregel is in september 2024 beëindigd, waarna de verdachte een vrijwillig traject van toezicht en begeleiding positief heeft doorlopen. Dit traject is in maart 2025 door de jeugdreclassering afgesloten. Het advies van de Raad lijkt te zijn gebaseerd op verouderde informatie, zoals het Pro Justitia rapport uit juni 2024. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de tussentijd aan de hand van vrijwillige hulpverlening een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt waaruit een gedragsverandering is voortgekomen. Daarnaast is op de zitting is gebleken dat vanuit de betrokken hulpverlening geen zorgen meer worden gezien.