ECLI:NL:RBNHO:2025:8487

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15-220649-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van begunstiging en voorhanden hebben van een mes in verband met dodelijk schiet- en steekincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk schiet- en steekincident dat plaatsvond op 12 februari 2024 in Purmerend. De verdachte, die op het moment van de feiten nog minderjarig was, werd beschuldigd van het medeplegen van begunstiging en het voorhanden hebben van een verboden mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen het mes heeft schoongemaakt en verborgen, met de bedoeling om de nasporing van het misdrijf te bemoeilijken. De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf van 90 uren opgelegd, waarbij rekening is gehouden met zijn jeugdige leeftijd en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt na zijn aanhouding. De rechtbank heeft echter ook benadrukt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat zijn proceshouding zorgwekkend is. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de bewezenverklaring gemotiveerd aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken en verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de redelijke termijn en heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om de strafbaarheid van de verdachte uit te sluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15-220649-24 (P)
Uitspraakdatum: 24 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van [datum] en [datum] in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna ook: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen nadat op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een
of meer andere personen was gepleegd,
met het oogmerk om die misdrijven/dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp, waarop of waarmede die misdrijven/dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf, te weten
- het gebruikte mes en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het mes
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;
2.
Hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend,
terwijl hij toen de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, te weten een blank wapen, namelijk een mes [ [merk] ], waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
InleidingOp 12 februari 2024, omstreeks 20.04 uur, vond er een schiet- en steekpartij plaats bij [adres] . Het slachtoffer [slachtoffer 1] is aan de gevolgen hiervan overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] is zwaargewond geraakt. Binnen het onderzoek Ant wordt een aantal minderjarigen ervan verdacht dat zij hulp hebben verleend aan de dader(s) van voornoemd schiet- en steekincident, door het gebruikte vuurwapen of mes schoon te maken, te verbergen, dan wel weg te maken. Juridisch wordt dit aangeduid als begunstiging.
Centraal staat in deze strafzaak het mes dat is gebruikt bij het steken van [slachtoffer 2] in zijn borstkas en buik. Dit mes is ten tijde van zijn aanhouding op 14 februari 2024 bij de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van begunstiging (feit 1) en of hij het verboden mes voorhanden heeft gehad (feit 2).
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 aan de verdachte ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs. De raadsman heeft daartoe gesteld dat de verdachte geen feitelijke handeling heeft verricht en dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Ook kan het oogmerk op begunstiging, volgens de raadsman, niet worden bewezen.
De verdachte heeft verklaard dat hij het mes, wat is gebruikt bij het schiet- en steekincident op 12 februari 2024, weleens in zijn handen heeft gehad, maar dit was voor het incident. Toen hij hoorde dat de medeverdachte met dit mes was aangehouden, was hij bang dat zijn DNA nog op het mes zat en hij in verband zou worden gebracht met de steekpartij van 12 februari 2024. In dat licht moeten, aldus de verdachte, de in het dossier aangetroffen telefoon- en chatgesprekken met zijn medeverdachten worden bezien. Ook bedoelt de verdachte als hij het in de gesprekken heeft over
“we”feitelijk
“ze”, te weten de groep als zodanig.
Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen, dan is er volgens de raadsman in ieder geval sprake van eendaadse samenloop.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat voldoende wettig bewijs is dat de verdachte het mes voorhanden heeft gehad en betrokken is geweest bij het wegmaken en het schoonmaken van (sporen op) het mes.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.4.2.
Bewijsmotivering
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 14 februari 2024, omstreeks 15:23 uur, belt [hoofdverdachte 1] , één van de hoofdverdachten van de schiet- en steekpartij op 12 februari 2024, met [broertje 1 van een van de hoofdverdachte ] , het broertje van een andere hoofdverdachte, [hoofdverdachte 2] . In dit tapgesprek wordt gesproken over
“tellies”waarover wordt gezegd: “
Geef het aan [verdachte] (fon) (nwg) [verdachte] geeft het aan mij.”Middels telecommunicatieonderzoek komt de politie uit bij de verdachte, waarna ook zijn telefoon wordt afgeluisterd. Evenals de politie gaat de rechtbank ervan uit dat met [verdachte] geduid wordt op de verdachte.
Vervolgens worden op 14 februari 2024, omstreeks 19.20 uur, [hoofdverdachte 1] , [medeverdachte 1] , en [broertje 2 van een van de hoofdverdachte ] aangehouden op het [plaats] in [plaats] . Vlak daarna belt de zus van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , met de verdachte om hem op de hoogte te stellen van deze aanhouding. De verdachte vraagt in dit gesprek meteen meerdere malen of het mes ook is gepakt. Als [medeverdachte 3] dit bevestigt, wordt de verdachte onrustig, begint te schelden en zegt onder meer:
“mijn DNA zit…”.Hij legt [medeverdachte 3] uit dat:
“hoe heet het daarmee is geprikt”en dat het mes wel is schoongemaakt, maar niet goed. De verdachte zegt daarbij:
“we hadden de hele fles eroverheen gekankerd alleen hadden we geen doekje”.
Daarna heeft de verdachte contact met de medeverdachte [medeverdachte 2] via Snapchat. De verdachte zegt in dit gesprek onder andere:
“broer dat zeg ik als de politie gaat onderzoeken en ze vinden onze vingerafdrukken dan zijn we ook de lul”.
Tot slot is er in de telefoon van de verdachte een chatgesprek met [hoofdverdachte 2] aangetroffen, waaruit blijkt dat de verdachte [hoofdverdachte 2] op 14 februari 2024 via Snapchat op de hoogte brengt van de aanhouding van “ [hoofdverdachte 1] ” (de rechtbank begrijpt: [hoofdverdachte 1] ). Hij vertelt daarbij dat zij ten tijde van de aanhouding het groene mes bij zich hadden en zegt daarbij:
“maar we hebben schoongemaakt”.
De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Pas op de zitting heeft hij verklaard dat hij het mes ruim voor het schiet- en steekincident op 12 februari 2024 maar een keer heeft vastgehad. Deze verklaring vindt noch in het dossier noch anderzijds enige ondersteuning en is gelet op de overige inhoud van het dossier, in het bijzonder voornoemde gesprekken, volstrekt onaannemelijk. De rechtbank zal deze verklaring daarom als ongeloofwaardig terzijde stellen.
Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat waar hij in de tap- of snapchatgesprekken het heeft over
“we”,hij eigenlijk
“ze”heeft bedoeld, namelijk de anderen van de groep. De rechtbank kan de verdachte niet volgen in zijn verklaring op dit punt. Immers, uit voornoemde gesprekken met [medeverdachte 3] en [hoofdverdachte 2] in het dossier blijkt dat de verdachte in deze gesprekken niet alleen het woord
“we”gebruikt, maar ook het woord
“ze”.Zo gebruikt hij het woord
“ze”als hij het heeft over de aanhouding van de anderen van de groep. Ook op dit punt zal de rechtbank de verklaring van de verdachte daarom ook als ongeloofwaardig terzijde stellen.
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat de verdachte het mes, de [merk] , in de periode van 12 februari 2024 tot 14 februari 2024 heeft vastgehouden, althans voorhanden heeft gehad, verborgen heeft en samen met in ieder geval de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft schoongemaakt door er een hele fles ammoniak overheen te gieten. Hierdoor hebben de verdachte en de medeverdachte nauw en bewust samengewerkt en hebben zij allebei een wezenlijke bijdrage geleverd aan (in ieder geval) het wissen van de sporen op het mes en aldus op het misdrijf van begunstiging, waardoor er sprake is van medeplegen.
Uit voornoemde tap- en snapchatgesprekken en de verklaring van de verdachte op de zitting, dat hij ten tijde van deze gesprekken ervan op de hoogte was dat het mes gebruikt was bij het schiet- en steekincident, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat de verdachte op het moment van het schoonmaken, wist dat het mes is gebruikt bij het schiet- en steekincident op 12 februari 2024. Tot slot kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte de bedoeling had om de nasporing van justitie of politie te bemoeilijken, omdat hij het mes bij zich heeft gehad, heeft schoongemaakt en [hoofdverdachte 2] , één van de hoofdverdachten van het schiet- en steekincident op 12 februari 2024, een terugkoppeling heeft gegeven over wat er met het mes was gebeurd. Aldus is er ook sprake van het oogmerk van begunstiging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van begunstiging (feit 1) en het voorhanden hebben van het verboden mes (feit 2).
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het medeplegen van begunstiging (feit 1) en het voorhanden hebben van het verboden mes (feit 2) sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende bepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op basis van voornoemde, onder 3.4. genoemde overwegingen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
Hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, nadat op12 februari 2024 te Purmerend enig misdrijf, te weten
* de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of
* poging moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of
* openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een
of meer andere personen was gepleegd,
met het oogmerk om die misdrijven te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp, waarmede die misdrijven waren gepleegd en/of andere sporen van die misdrijven, te weten
- het gebruikte mes en/of
- DNA- en/of dactyloscopische sporen op het mes
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken.
2.
Hij in de periode 12 tot en met 14 februari 2024 te Purmerend, terwijl hij toen de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, te weten een blank wapen, namelijk een mes [ [merk] ], waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van
nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarmede het misdrijf is gepleegd of sporen van het misdrijf, vernietigen, wegmaken, verbergen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken
en
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken, gelet op de proceshouding van de verdachte op de zitting. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd om de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 90 uren op te leggen, te weten 60 uren voor het medeplegen van begunstiging (feit 1) en 30 uren voor het voorhanden hebben van het mes (feit 2).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met het blanco strafblad van de verdachte en de positieve stappen die de verdachte de afgelopen periode heeft gezet, waaronder het hulpverleningstraject dat hij heeft gevolgd en het nemen van afstand van de groep. Ook heeft de raadsman verzocht om de gevolgen van een veroordeling voor de verdachte bij het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) in aanmerking te nemen. Volgens de raadsman is in dat kader een geldboete van
€ 1.000,00, waarvan € 500,00 voorwaardelijk, en een proeftijd van een jaar een passende straf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten
Op 12 februari 2024 is een vete tussen twee rivaliserende jeugdgroepen in [plaats] uitgemond in een schiet- en steekpartij. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is aan de gevolgen hiervan overleden en het slachtoffer [slachtoffer 2] is zwaargewond geraakt. Bij deze schiet- en steekpartij is een mes gebruikt, dat de verdachte vlak na het incident voorhanden heeft gehad, verborgen en schoongemaakt heeft. De verdachte heeft hiermee bewust bewijs weggemaakt en de opsporing van een zeer ernstig misdrijf bemoeilijkt. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan en baart de rechtbank veel zorgen.
Dit geldt des te meer nu de verdachte op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Bij de politie heeft de verdachte gezwegen en op de zitting heeft hij een zeer ongeloofwaardige verklaring afgelegd. De rechtbank acht deze houding uiterst zorgelijk en bovendien schuurt deze houding met de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin de positieve ontwikkeling van de verdachte het afgelopen jaar een “succesverhaal” wordt genoemd. De rechtbank herkent in de proceshouding van de verdachte op geen enkele wijze de door hulpverlening aangegeven openheid en eerlijkheid van de verdachte.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- de over de verdachte uitgebrachte (advies)rapportage, gedateerd 20 juni 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Uit dit rapport van de Raad blijkt dat de kans op herhaling van delictgedrag als heel laag wordt ingeschat. Ten tijde van de aanhouding voor de verdenking van de onderhavige feiten waren er veel zorgen over de verdachte, omdat hij regelmatig contact had met politie, omging met antisociale jongeren en betrokken was bij overlast, een vechtpartij en het afsteken van vuurwerk. Daarnaast verliep de schoolgang van de verdachte in deze periode niet goed. De verdachte heeft echter na zijn aanhouding een gedragsverandering laten zien en is zich volgens de Raad op alle levensgebieden positief gaan ontwikkelen. Hij heeft geprofiteerd van de aangeboden hulp en er zal (op vrijwillige basis) nog een jongerenwerker vanuit het Sociaal Wijkteam ( [welzijnsorganisatie] ) betrokken blijven. De Raad ziet daarom geen reden om een jeugdreclasseringsmaatregel of een leerstraf te adviseren. De Raad acht een geheel of deels voorwaardelijke werkstraf passend. Hoewel een stok achter de deur voor de verdachte vanwege het lage recidiverisico niet nodig wordt geacht, is het volgens de Raad wel wenselijk om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, zodat de verdachte met goed gedrag kan bewijzen dat hij geen straf meer nodig heeft.
Op de zitting heeft de raadsvertegenwoordiger het advies gehandhaafd.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank heeft ook gelet op de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn behandeld. Bij minderjarigen is deze termijn blijkens de rechtspraak gesteld op zestien maanden. De verdachte is voor het eerst gehoord op 15 februari 2024. Dit is het moment dat zijn vervolging is gestart en hij rekening ermee moest houden dat het Openbaar Ministerie hem voor deze feiten zou gaan vervolgen. Dit brengt met zich mee dat uiterlijk op 15 juni 2025 eindvonnis had moeten worden gewezen en de redelijke termijn dus is overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit echter een zeer geringe overschrijding en bovendien zijn er bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen en die mede aan de verdachte zijn te wijten. Het opsporingsonderzoek heeft immers voortgeduurd mede vanwege de proceshouding van onder andere de verdachte die zich bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Hierdoor zal de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf geen rekening houden met de geringe overschrijding van de redelijke termijn.
De op te leggen straf
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, te weten de ernst van de feiten, de context waarin de feiten hebben plaatsgevonden en de houding van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete. De rechtbank ziet gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad evenmin grond om aan de verdachte een onvoorwaardelijk jeugddetentie op te leggen. Een jeugddetentie zou bovendien de door de hulpverlening geschetste positieve ontwikkeling van de verdachte te zeer doorkruisen.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf op zijn plaats en de subsidiair gevorderde eis van de officier van justitie, een passende straf. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, opleggen voor de duur van 90 uren.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 55, 77a, 77g, 77m, 77n, 189 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.5. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
90 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 45 dagen jeugddetentie.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. A.R.A.R. Sitaldin en mr. I.A. Groenendijk, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S.B. Kuvel en mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.