ECLI:NL:RBNHO:2025:8505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15-245599-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een buschauffeur voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een buschauffeur die op 23 juni 2023 in Zaandam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een lijnbus, heeft een fietser aangereden tijdens een inhaalmanoeuvre, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder ribfracturen en een ingeklapte long. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid heeft betracht en onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van het ongeval en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 35.000,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak, wat heeft geleid tot een matiging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-245599-24 (P)
Uitspraakdatum: 21 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 juni 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (lijnbus), daarmede rijdende over de weg, de Vinkenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- niet de nodige voorzichtigheid te betrachten en/of onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- tijdens het rijden (handsfree) te bellen en/of
- een voor hem rijdende fietser (te weten [slachtoffer] ) gevaarlijk in te halen op die (smalle) Vinkenstraat en/of
- tijdens het inhalen van die fietser (te) dicht naast die fietser te rijden en/of onvoldoende ruimte over te laten tussen hem en die fietser en/of
- met zijn motorrijtuig de fiets van die [slachtoffer] tijdens het inhalen aan te raken en/of in botsing te komen met de fiets van die [slachtoffer] , waardoor die fietser ten val komt, waardoor die fietser (te weten [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ribfracturen, een klaplong en/of armletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 juni 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad als bestuurder van een voertuig (lijnbus), daarmee rijdende op de weg, de Vinkenstraat,
- niet de nodige voorzichtigheid heeft betracht en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- tijdens het rijden (handsfree) heeft gebeld en/of
- een voor hem rijdende fietser (te weten [slachtoffer] ) gevaarlijk in heeft gehaald op die (smalle) Vinkenstraat en/of
- tijdens het inhalen van de fietser (te) dicht naast die fietser heeft gereden en/of onvoldoende ruimte over heeft gelaten tussen hem en die fietser en/of
- met zijn motorrijtuig de fiets van die [slachtoffer] tijdens het inhalen aan heeft geraakt en/of in botsing te komen met de fiets van die [slachtoffer] , waardoor die fietser ten val komt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het standpunt van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Nadere bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Het ongeval
De verdachte reed op 23 juni 2023 in de ochtend als bestuurder van een lijnbus op de Vinkenstraat in de richting van de Rustenburg. Het slachtoffer reed op een fiets voor de lijnbus. Zij reed links op de rechter rijstrook. Ter hoogte van perceel Vinkenstraat 36 verplaatste de verdachte de lijnbus naar de linkerrijstrook, om het slachtoffer in te halen. Tijdens deze inhaalmanoeuvre raakte de spiegelbeugel aan de rechter voorzijde van de lijnbus het linker handvat van de fiets. Hierdoor raakte de fietser in onbalans en kwam ten val op het wegdek. Het slachtoffer werd vervolgens overreden door het rechter achterwiel van de lijnbus. Het slachtoffer liep daarbij zwaar lichamelijk letsel op. Zij had ribfracturen, een ingeklapte long, crushletsel aan de linkerarm met veel weefselschade en spierverlies, een onderarmbreuk, zenuwletsel en bandletsel van de linker elleboog. Het slachtoffer heeft na het ongeval verschillende ingrepen moeten ondergaan en zal naar verwachting niet volledig herstellen.
Omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond
De verkeerssituatie ter plaatse van het ongeval is als volgt. De Vinkenstraat bestaat uit één rijbaan, verdeeld in twee rijstroken die onderling gescheiden worden door een enkele onderbroken asmarkering. Aan de linkerzijde van de rijbaan, gezien vanuit de rijrichting van de bus, bevindt zich een laad- en losstrook. Op het moment van het ongeval stond er een vrachtauto geparkeerd op de laad- en losstrook. Aan de rechterzijde van de rijbaan, opnieuw gezien vanuit de rijrichting van de bus, bevindt zich een trottoir dat door opsluitbanden van de rijbaan gescheiden is. De lijnbus was 255 cm breed, met spiegels 285 cm breed. De rijstroken zijn ieder 300 cm breed.
Verweer verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het forensisch onderzoek niet als bewijsmiddel kan gelden, omdat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] die het ongeval hebben waargenomen niet zijn meegenomen in het onderzoek. Op basis van de verklaringen van deze getuigen is de conclusie gerechtvaardigd dat de fietser een slingerbeweging naar links heeft gemaakt, als gevolg waarvan het ongeluk is ontstaan. De conclusie van het forensisch onderzoek dat het ongeluk veroorzaakt is door het rijgedrag van de verdachte kan daarom, volgens de raadsman, niet als bewijs dienen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en gebruikt de bevindingen van het forensisch onderzoek voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 1] past binnen de bevindingen van het forensisch onderzoek. De getuige heeft verklaard dat hij zag dat de fietser tegen de middenlijn van de weg fietste, dat de lijnbus uitweek en dat de fietser een onverwachtste slinger naar links maakte, tegen de zijkant van de bus terecht kwam en vervolgens ten val kwam. Deze door de getuige waargenomen slingerbeweging past naar het oordeel van de rechtbank bij de conclusie van het forensisch onderzoek over de toedracht van het ongeval, namelijk dat de spiegelbeugel van de bus het stuur van de fietser raakte, als gevolg waarvan zij in onbalans is geraakt en ten val is gekomen.
De verklaring van de getuige [getuige 2] dat de verdachte bij het inhalen van de fietser voldoende ruimte had doet niet af aan de bevindingen van het forensisch onderzoek. Deze getuige stond op afstand en zijn verklaring wordt niet ondersteund door de overige bevindingen in het dossier. De waarneming van de getuige [getuige 2] op dat punt is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet redengevend en doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van het forensisch onderzoek.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)?De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval en zo ja, in welke mate.
Algemeen kader
Artikel 6 WVW verbiedt een verkeersdeelnemer zich zodanig te gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor iemand is gedood, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is veroorzaakt. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door de verdachte.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. In zijn algemeenheid kan niet worden aangegeven of een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemd artikel. Verder kan ook niet uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld als bedoeld in deze bepaling.
Beoordeling mate van schuld
Het staat vast dat de verdachte als bestuurder van een lijnbus bij een inhaalmanoeuvre in botsing is gekomen met een fietser, waarbij de fietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De forensisch onderzoeker concludeert dat de door de fietser gekozen plaats op de weg, namelijk links in de rechter rijstrook, in combinatie met de door de vrachtauto bezette laad- en losplaats, links van de rijbaan, maakte dat er voor de lijnbus niet genoeg ruimte tussen de spiegelbeugel en de fietser kon worden gehouden om de fietser aan de linkerzijde veilig te passeren. De rechtbank neemt deze conclusie over. Door onder deze omstandigheden de fietser, als kwetsbare verkeersdeelnemer, op een moment in te halen dat het niet veilig is, en voorts tijdens die inhaalactie die fietser onvoldoende ruimte te geven en haar vervolgens aan te rijden, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank merkt het verkeersgedrag van de verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van de gedraging onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegd – het tijdens het rijden (handsfree) te bellen -, omdat niet kan worden vastgesteld dat deze gedraging heeft bijgedragen aan het aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende verkeersgedrag van de verdachte.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 juni 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een lijnbus, daarmede rijdende over de weg, de Vinkenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- niet de nodige voorzichtigheid te betrachten en/of onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en
- een voor hem rijdende fietser (te weten [slachtoffer] ) gevaarlijk in te halen op die Vinkenstraat en
- tijdens het inhalen van die fietser te dicht naast die fietser te rijden en onvoldoende ruimte over te laten tussen hem en die fietser en
- met zijn lijnbus de fiets van die [slachtoffer] tijdens het inhalen aan te raken en in botsing te komen met de fiets van die [slachtoffer] , waardoor die fietser ten val komt,
waardoor die fietser (te weten [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ribfracturen, een klaplong en armletsel werd toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis. Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een lijnbus een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit is voor alle betrokkenen een ingrijpende gebeurtenis. Niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor de familie van het slachtoffer, die weken in onzekerheid hebben geleefd over haar medische situatie. Uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt welke impact het verkeersongeval op het slachtoffer en haar familie heeft gehad en nog altijd heeft. Het slachtoffer is na ruim twee jaren nog steeds niet hersteld. Naar verwachting is er blijvend letsel met blijvende beperkingen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het blanco strafblad van 26 mei 2025 en het reclasseringsrapport van 19 juni 2025.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte werk heeft, een stabiel inkomen en een pro-sociaal netwerk. Hij heeft geen hulpvraag en een reclasseringsaanbod is niet geïndiceerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij al 16 jaar werkzaam is als buschauffeur en dat het kunnen beschikken over zijn rijbewijs cruciaal is voor het behoud van zijn baan. Ook heeft hij er blijk van gegeven het ongeval zeer te betreuren.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn geëindigd als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die termijn bedraagt in beginsel twee jaar. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 23 juni 2023; de datum waarop de verdachte voor het eerst door de politie is verhoord en waarop de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van de verdenking strafvervolging zou worden ingesteld. Op 21 juli 2025, de datum van dit vonnis, is de redelijke termijn met één maand overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en zal deze overschrijding compenseren in de straftoemeting.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij aanmerkelijke schuld in combinatie met zwaar lichamelijk letsel uitgaan van een taakstraf voor de duur van 120 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en het tijdsverloop in de zaak reden voor matiging van de straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 90 uur moet worden opgelegd.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van zes maanden. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 35.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
8.2.
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is. Het toewijsbare bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en de officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, de aard en ernst van de normschending en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: overtreding van artikel 6 WVW, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
negentig (90) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijfenveertig (45) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
zes (6) maanden. Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee (2) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 35.000,-(vijfendertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 35.000,- (vijfendertigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 210 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Mac Donald, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2025.