3.3.2.Nadere bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Het ongeval
De verdachte reed op 23 juni 2023 in de ochtend als bestuurder van een lijnbus op de Vinkenstraat in de richting van de Rustenburg. Het slachtoffer reed op een fiets voor de lijnbus. Zij reed links op de rechter rijstrook. Ter hoogte van perceel Vinkenstraat 36 verplaatste de verdachte de lijnbus naar de linkerrijstrook, om het slachtoffer in te halen. Tijdens deze inhaalmanoeuvre raakte de spiegelbeugel aan de rechter voorzijde van de lijnbus het linker handvat van de fiets. Hierdoor raakte de fietser in onbalans en kwam ten val op het wegdek. Het slachtoffer werd vervolgens overreden door het rechter achterwiel van de lijnbus. Het slachtoffer liep daarbij zwaar lichamelijk letsel op. Zij had ribfracturen, een ingeklapte long, crushletsel aan de linkerarm met veel weefselschade en spierverlies, een onderarmbreuk, zenuwletsel en bandletsel van de linker elleboog. Het slachtoffer heeft na het ongeval verschillende ingrepen moeten ondergaan en zal naar verwachting niet volledig herstellen.
Omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond
De verkeerssituatie ter plaatse van het ongeval is als volgt. De Vinkenstraat bestaat uit één rijbaan, verdeeld in twee rijstroken die onderling gescheiden worden door een enkele onderbroken asmarkering. Aan de linkerzijde van de rijbaan, gezien vanuit de rijrichting van de bus, bevindt zich een laad- en losstrook. Op het moment van het ongeval stond er een vrachtauto geparkeerd op de laad- en losstrook. Aan de rechterzijde van de rijbaan, opnieuw gezien vanuit de rijrichting van de bus, bevindt zich een trottoir dat door opsluitbanden van de rijbaan gescheiden is. De lijnbus was 255 cm breed, met spiegels 285 cm breed. De rijstroken zijn ieder 300 cm breed.
Verweer verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het forensisch onderzoek niet als bewijsmiddel kan gelden, omdat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] die het ongeval hebben waargenomen niet zijn meegenomen in het onderzoek. Op basis van de verklaringen van deze getuigen is de conclusie gerechtvaardigd dat de fietser een slingerbeweging naar links heeft gemaakt, als gevolg waarvan het ongeluk is ontstaan. De conclusie van het forensisch onderzoek dat het ongeluk veroorzaakt is door het rijgedrag van de verdachte kan daarom, volgens de raadsman, niet als bewijs dienen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en gebruikt de bevindingen van het forensisch onderzoek voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 1] past binnen de bevindingen van het forensisch onderzoek. De getuige heeft verklaard dat hij zag dat de fietser tegen de middenlijn van de weg fietste, dat de lijnbus uitweek en dat de fietser een onverwachtste slinger naar links maakte, tegen de zijkant van de bus terecht kwam en vervolgens ten val kwam. Deze door de getuige waargenomen slingerbeweging past naar het oordeel van de rechtbank bij de conclusie van het forensisch onderzoek over de toedracht van het ongeval, namelijk dat de spiegelbeugel van de bus het stuur van de fietser raakte, als gevolg waarvan zij in onbalans is geraakt en ten val is gekomen.
De verklaring van de getuige [getuige 2] dat de verdachte bij het inhalen van de fietser voldoende ruimte had doet niet af aan de bevindingen van het forensisch onderzoek. Deze getuige stond op afstand en zijn verklaring wordt niet ondersteund door de overige bevindingen in het dossier. De waarneming van de getuige [getuige 2] op dat punt is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet redengevend en doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van het forensisch onderzoek.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)?De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval en zo ja, in welke mate.
Algemeen kader
Artikel 6 WVW verbiedt een verkeersdeelnemer zich zodanig te gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor iemand is gedood, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is veroorzaakt. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door de verdachte.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. In zijn algemeenheid kan niet worden aangegeven of een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemd artikel. Verder kan ook niet uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld als bedoeld in deze bepaling.
Beoordeling mate van schuld
Het staat vast dat de verdachte als bestuurder van een lijnbus bij een inhaalmanoeuvre in botsing is gekomen met een fietser, waarbij de fietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De forensisch onderzoeker concludeert dat de door de fietser gekozen plaats op de weg, namelijk links in de rechter rijstrook, in combinatie met de door de vrachtauto bezette laad- en losplaats, links van de rijbaan, maakte dat er voor de lijnbus niet genoeg ruimte tussen de spiegelbeugel en de fietser kon worden gehouden om de fietser aan de linkerzijde veilig te passeren. De rechtbank neemt deze conclusie over. Door onder deze omstandigheden de fietser, als kwetsbare verkeersdeelnemer, op een moment in te halen dat het niet veilig is, en voorts tijdens die inhaalactie die fietser onvoldoende ruimte te geven en haar vervolgens aan te rijden, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank merkt het verkeersgedrag van de verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van de gedraging onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegd – het tijdens het rijden (handsfree) te bellen -, omdat niet kan worden vastgesteld dat deze gedraging heeft bijgedragen aan het aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende verkeersgedrag van de verdachte.