In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, easyJet Europe Airline GmbH, naar aanleiding van een annulering van een vlucht. De passagier, vertegenwoordigd door ProBe-ASP B.V. onder de naam Aviclaim, had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Malpensa Airport naar Amsterdam-Schiphol op 20 oktober 2024. De vlucht werd echter geannuleerd door de vervoerder, die zich beriep op buitengewone omstandigheden, namelijk een radarstoring die leidde tot een tijdelijke sluiting van het luchtruim van Milaan. De passagier verzocht om compensatie van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier het vorderingsrecht van zijn minderjarige kind aan zichzelf heeft gecedeerd en dat de vervoerder de annulering van de vlucht niet kan aanvechten, tenzij hij kan aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft voldoende bewijs geleverd dat de annulering inderdaad het gevolg was van een radarstoring, wat niet inherent is aan zijn bedrijfsvoering. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder redelijke maatregelen had genomen om de gevolgen van de annulering te beperken, waaronder het omboeken van de passagier naar een andere vlucht.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de passagier afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving omtrent passagiersrechten en de voorwaarden waaronder compensatie kan worden geëist.