ECLI:NL:RBNHO:2025:8526

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15-319571-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten een poging heeft gedaan tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte en zijn medeverdachten hadden de intentie om een VBC (vuurwerk brandstof combinatie) bij een sportschool te plaatsen en deze tot ontploffing te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragingen van de medeverdachte in tijd en plaats dicht bij de voltooiing van het misdrijf lagen, en dat de verdachte druk uitoefende op de medeverdachte om het delict te voltooien. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij rekening is gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen, maar dat er geen bewijs was voor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De verdachte is eerder veroordeeld en de rechtbank heeft de ernst van het feit en de rol van de verdachte zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-319571-24 (P)
Uitspraakdatum: 29 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
nu uit andere hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2024 te Zwaag, gemeente Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen
- zich naar het pand van [sportschool] , althans de omgeving rondom dit pand heeft begeven en/of
- ( vervolgens) een tas met daarin een een/meerdere (plastic)flessen met (een) (brandbare) vloeistof en een/meerdere ‘cobra 6’ vuurwerken, bevestigd aan elkaar, naar het voornoemde pand heeft gebracht,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en/of de daarom heen gelegen panden en/of de goederen die zich in die panden bevinden en/of de voertuigen die nabij voornoemd pand geparkeerd stonden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de personen die in, althans bij voornoemd pand aanwezig waren, te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2024 te Zwaag, gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk teweegbrengen van een explosie, opzettelijk voorwerpen en/of stoffen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten een/meerdere (plastic)flessen met een brandbare vloeistof en een/meerdere cobra 6 vuurwerken, bevestigd aan elkaar, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met uitzondering van het ten laste gelegde levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van het teweegbrengen van een ontploffing. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de [medeverdachte] nog niet dusdanig dicht bij het pand stond, het explosief nog niet uit de tas had gehaald en nog geen handeling had verricht om het explosief tot ontsteking te brengen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft, in opdracht van iemand anders, de [medeverdachte] met de auto in de nacht van 9 maart 2024 opgehaald bij treinstation Amsterdam Centraal en naar Zwaag gebracht. De verdachte wist dat [medeverdachte] bij de [sportschool] in Zwaag een explosief zou moeten plaatsen en tot ontploffing moest brengen. In de auto heeft de verdachte de vuurwerk brandstof combinatie (VBC), de fles met een brandbare vloeistof met daaraan vastgeplakt twee Cobra’s 6, uit een plastic tas gehaald en gecontroleerd of het goed vastzat. De verdachte heeft [medeverdachte] in de nacht van 9 maart 2024 tussen 2.00 en 3.00 uur in de directe omgeving van [sportschool] in Zwaag afgezet. De verdachte is vervolgens in de omgeving rond blijven rijden, omdat hij [medeverdachte] weer zou ophalen en wegbrengen nadat de ontploffing had plaatsgevonden. Tussen de verdachte en [medeverdachte] werd via Snapchat contact onderhouden over de locatie waar [medeverdachte] zich bevond en wat de stand van zaken was. Toen [medeverdachte] rond 03.15 uur bij [sportschool] aan kwam lopen met de plastic tas met daarin de VBC en naar het pand keek, zag hij een persoon staan die naar hem keek. Voor [sportschool] stonden op dat moment twee personen te posten die waren ingeschakeld door de eigenaar van [sportschool] , omdat er een week daarvoor een vernieling was gepleegd en mogelijk was geprobeerd om brand te stichten bij het pand. [medeverdachte] is doorgelopen, heeft de plastic tas met de VBC in de bosjes gegooid en heeft zichzelf ergens in de bosjes verstopt. [medeverdachte] heeft vervolgens via Snapchat contact opgenomen met de verdachte waarin hij aangeeft dat er een man is die naar hem kijkt. De verdachte zegt hierop tegen [medeverdachte] via Snapchat: “
Ja neef. T moet sws vandaag. Zie je m?” en “
We gaan niet naar huis dat begrijp je toch hoe vergeet je die kk tas niffo. Handdrukken alles zitten daarop bro fakka.” en “
Laat zien je hebt ballen neef kom op man dit is niet voor kleine kinderen.” en “
Je wilt deze wereld in ewaja we hebben allemaal vieze dingen moeten doen. Wij allemaal je wee toch.“. Ook wordt er in de tussentijd gebeld tussen hen. Toen [medeverdachte] weer terugliep om de plastic tas met de VBC te gaan pakken is hij door de twee personen die stonden te posten bij [sportschool] aangehouden en aan de politie overgedragen. Nadat [medeverdachte] werd aangehouden is de verdachte in de nabije omgeving van [sportschool] twee keer staande gehouden als bestuurder van een auto.
Begin van uitvoering
De wet bepaalt dat van een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf sprake is, als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering in het geval de door de verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf. Dit criterium is algemeen geformuleerd en de jurisprudentie hierover is dan ook casuïstisch. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een begin van uitvoering, komt het uiteindelijk aan op de beoordeling van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Een belangrijke beoordelingsfactor daarbij is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Verder kan het bij poging gaan om een samenstel van gedragingen, met inbegrip van die van eventuele andere deelnemers. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt in het licht van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat sprake is geweest van een begin van uitvoering. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het de bedoeling van de verdachten was om een VBC bij de [sportschool] tot ontploffing te brengen. Met dat doel heeft de verdachte medeverdachte [medeverdachte] met de auto in de omgeving van [sportschool] afgezet. [medeverdachte] is vervolgens met de VBC in een plastic tas naar [sportschool] gelopen. Toen [medeverdachte] bij [sportschool] aankwam, zag hij een persoon staan die naar hem keek en besloot hij dat hij het niet meer wilde doen, is hij doorgelopen en heeft hij de plastic tas met de VBC in de bosjes gegooid en zich in de bosjes verstopt. Door [medeverdachte] is meteen via Snapchat contact opgenomen met de verdachte waarin hij aangeeft dat er een man is die naar hem kijkt. De verdachte stuurt [medeverdachte] daarop aan om alsnog de VBC tot ontploffing te brengen en oefent druk op hem uit door te zeggen dat het vandaag moet gebeuren en dat zij niet eerder naar huis gaan. [medeverdachte] is vervolgens teruggelopen om de plastic tas te gaan pakken en is toen door de twee personen die stonden te posten bij [sportschool] aangehouden en aan de politie overgedragen. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate gericht op de voltooiing van het misdrijf. De gedragingen van [medeverdachte] lagen in tijd en plaats heel dicht bij de voltooiing van het misdrijf en hij zou het misdrijf hebben voltooid als hij, in eerste instantie, niet gestoord was door de personen die hij zag bij [sportschool] , en als hij, in tweede instantie, niet was aangehouden door diezelfde personen, nadat hij weer terug was gegaan om de tas te pakken. Dat pas sprake zou zijn van een poging indien [medeverdachte] een handeling had verricht om de VBC tot ontsteking te brengen, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank niet juist.
Gevaarzetting
Het gevaar dat wordt teweeggebracht, wordt bepaald aan de hand van algemene ervaringsregels. Het gevaar moet voorzienbaar zijn geweest.
Vaststaat dat [medeverdachte] de VBC bij [sportschool] tot ontploffing moest brengen. De rechtbank is van oordeel dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was, dat in het geval van ontploffing van VBC, sprake zou zijn geweest van gemeen gevaar voor goederen, namelijk schade aan het pand van [sportschool] , de daarom heen gelegen panden en de goederen die zich in die panden bevonden.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat sprake was van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. Het bewezenverklaarde vond plaats rond 03.15 uur bij een bedrijfspand op een industrieterrein. Uit het dossier blijkt niet dat er op dat tijdstip in de nacht personen in het bedrijfspand van [sportschool] of in de directe omgeving op het industrieterrein te verwachten waren. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 maart 2024 te Zwaag, gemeente Hoorn, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen
- zich naar het pand van [sportschool] heeft begeven en
- vervolgens een tas met daarin een plastic fles met een brandbare vloeistof en meerdere ‘cobra’s 6’, bevestigd aan elkaar, naar het voornoemde pand heeft gebracht,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en de daarom heen gelegen panden en de goederen die zich in die panden bevinden te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. De officier van justitie heeft bij zijn eis in sterkte mate rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met artikel 63 Sr. Op 8 oktober 2024 is de verdachte namelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk voor een winkeloverval die hij vijf dagen na onderhavig feit heeft gepleegd. De verdachte is bezig met fasering van die straf, waarbij de reclassering wordt betrokken. De einddatum van de gevangenisstraf is 3 november 2025. Bij oplegging van een langdurige gevangenisstraf wordt dit traject doorkruist. De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar een aantal uitspraken verzocht om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte en zijn medeverdachten hadden de bedoeling om een VBC bij een sportschool te plaatsen en deze tot ontploffing te brengen. De verdachte heeft de minderjarige [medeverdachte] aangestuurd bij het plaatsen van de VBC en via Snapchat berichten grote druk op hem uitgeoefend om het delict te voltooien, ook toen [medeverdachte] aangaf dat hij het niet meer wilde doen. Dit neemt de rechtbank de verdachte bijzonder kwalijk. Dat het niet daadwerkelijk tot een ontploffing is gekomen, is te danken aan de personen die op dat moment stonden te posten bij de sportschool vanwege een eerder incident een week daarvoor. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door geldelijk gewin en zich geen enkele rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen, waaronder ook het mogelijke gevaar voor de minderjarige uitvoerder [medeverdachte] . Dergelijke ontploffingen zijn bedreigend en beangstigend voor de eigenaar van de sportschool, maar ook voor de eigenaren van de omliggende panden. Ook leiden dit soort explosies tot onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 27 juni 2024, dat in het kader van een andere strafzaak is opgesteld.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de aansturende rol van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Net als de officier van justitie zal de rechtbank in sterke mate rekening houden met artikel 63 Sr gelet op de veroordeling van 8 oktober 2024 waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk voor een winkeloverval die hij vijf dagen na onderhavig feit heeft gepleegd. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van tien maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 45, 47, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.E. Voorberg, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juli 2025.