ECLI:NL:RBNHO:2025:8527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15-339014-24, 10-105793-22 (vord tul) en 15-212082-22 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging wegens dubbele vervolging en vrijspraak van de verdachte voor gewapende overval, oplichting en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een gewapende overval, oplichting via WhatsApp en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak omvatte meerdere parketnummers, waaronder 15-339014-24 en 15-212082-22. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk was in de vervolging in verband met dubbele vervolging van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 29 juli 2025, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten heeft gewogen, evenals het bewijs dat in het dossier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-339014-24, 10-105793-22 (vord tul) en 15-212082-22 (P)
Uitspraakdatum: 29 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
nu gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 24 februari 2025 gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H.P. Klaver, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15-339014-24 (hierna: zaak A)
hij op of omstreeks 12 augustus 2024 te Opmeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse sieraden (waaronder een Rolex horloge en/of Cartier armband), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze
diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (voorzien van bivakmutsen en/of een pistool en/of een mes en/of een hakbijl) die [aangever 1] tegen de grond te werpen en/of (met een pistool) tegen zijn hoofd te slaan;
Parketnummer 15-212082-22 (hierna: zaak B)
hij op verschillende tijdstippen op of omstreeks 22 maart 2020 te Assendelft en/of te Alkmaar en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [aangever 2] en/of
- [aangever 3] en/of
- [aangever 4] en/of
- [aangever 5] en/of
- [aangever 6] en/of
- [aangever 7] ,
(ieder) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, voor een (gezamenlijk) totaal van ongeveer 9945,95 euro, in elk geval (telkens) van enig geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- voornoemde perso(o)n(en) via what's app benaderd en/of
- zich daarbij voorgedaan als de zoon of dochter van voornoemde perso(o)n(en) en/of
- ( in die hoedanigheid) geappt dat hij/zij (met spoed) (een) rekening(en) moest betalen en op dat moment niet kon internetbankieren en/of
- daarbij een verhaal had verteld waarom het internetbankieren niet lukte en/of
- ( in die hoedanigheid) voornoemde personen (meermalen) verzocht een geldbedrag over te maken,
waardoor voornoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 maart 2020 te Assendelft en/of te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten (in totaal) 9945,95 euro, in elk geval (meermalen) een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

2.1
Partiële niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging in zaak B
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bij onherroepelijk vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 21 december 2023 is veroordeeld voor witwassen van een geldbedrag dat door aangever [aangever 7] naar de bankrekening van de verdachte is overgemaakt. Met de onderhavige vervolging is sprake van een dubbele vervolging van de verdachte. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk is in de vervolging in zaak B ten aanzien van aangever [aangever 7] .
2.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie voor het overige ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het in zaak B primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de in zaak A en in zaak B subsidiair ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden en de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen te onttrekken aan het verkeer. De vorderingen van de benadeelde partijen in zaak A en zaak B zijn toewijsbaar, met uitzondering van de vordering van de benadeelde partij [aangever 7] . De benadeelde partij [aangever 7] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10-105793-22 toe te wijzen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten in beide zaken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

4.Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A en in zaak B ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zaak A
Op 12 augustus 2024 omstreeks 09:57 uur heeft er bij het [bedrijf] in Opmeer een overval plaatsgevonden door drie daders, waarbij één van de daders een vuurwapen bij zich had en een ander een hakbijl.
De verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de overval.
Voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval bevat het dossier als bewijs een DNA match op een bivakmuts en een paar handschoenen die aan de overval gerelateerd kunnen worden en een belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Als verklaring voor de DNA match heeft de verdachte verklaard dat hij door een bekende op social media is benaderd met de vraag om een bivakmuts en handschoenen te regelen. Op 9 augustus 2024 was de verdachte samen met een vriend, genaamd [naam 1] , onderweg met zijn Peugeot en zijn zij in de buurt van Hoorn ergens gestopt. Daar heeft [naam 1] een tas met de bivakmuts en handschoenen van de verdachte aan een man in een witte auto gegeven.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van de verdachte deels wordt ondersteund door de verklaring van de [getuige] , zodat zijn verklaring daarmee niet zonder meer als niet aannemelijk of ongeloofwaardig terzijde geschoven kan worden. Deze getuige zag namelijk op 9 augustus 2024 aan het eind van de middag een Peugeot geparkeerd staan vlakbij zijn woning in Abbekerk in de gemeente Opmeer, voorzien van een kenteken waarvan de tenaamgestelde [naam 1] is. Naast deze auto zag hij twee mannen staan, waaronder een negroïde man, die stonden te praten met een inzittende van een witte Volkswagen Golf.
Met betrekking tot het aangetroffen DNA van de verdachte op de bivakmuts en handschoenen stelt de rechtbank verder vast dat dit verplaatsbare objecten zijn. Daar komt bij dat uit het DNA-onderzoek aan de bivakmuts is gebleken dat het aangetroffen DNA afkomstig kan zijn van minimaal één persoon, waaronder van de verdachte, maar dat er in het DNA-profiel ook enkele kenmerken zichtbaar zijn waarvan niet duidelijk is of het DNA-kenmerken van minimaal één andere persoon of technische artefacten zijn.
Het DNA dat is aangetroffen aan de binnenzijde van de linkerhandschoen kan afkomstig zijn van minimaal twee personen, waaronder de verdachte en het DNA dat is aangetroffen aan de binnenzijde van de rechterhandschoen kan afkomstig zijn van minimaal drie personen, waaronder de verdachte.
Op basis van de resultaten van het DNA-onderzoek kan daarom niet uitgesloten worden dat de bivakmuts en de handschoenen ook door een ander dan de verdachte zijn gedragen.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte 2] en personen genaamd [naam 2] en [naam 3] de drie daders zijn van de overval. Volgens [medeverdachte 1] was [naam 3] de overvaller met het vuurwapen. Van [naam 3] heeft [medeverdachte 1] een signalement gegeven dat volgens verbalisant deels overeenkomsten vertoont met het uiterlijk van de verdachte. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [naam 3] net drie jaar heeft vastgezeten voor een woningoverval en sinds drie maanden vrij is. Volgens de verbalisanten past de verdachte ook binnen deze omschrijving nu de verdachte op 19 oktober 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor een woningoverval en dat zijn detentie op 15 april 2024 is geëindigd.
De rechtbank staat voor de vraag welke waarde aan de verklaringen van [medeverdachte 1] gehecht kan worden. [medeverdachte 1] heeft zijn betrokkenheid bij de overval tot op heden ontkend en wijst onder meer [naam 2] aan als één van de overvallers, te weten de overvaller met de hakbijl. Uit het opsporingsonderzoek volgt dat er niet blijkt van enige betrokkenheid van [naam 2] bij de overval. Het dossier bevat daarentegen voldoende bewijs waaruit volgt dat [medeverdachte 1] de overvaller met de hakbijl is. [medeverdachte 1] heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank leugenachtig verklaard over de rol van [naam 2] bij de overval en dit maakt dat de rechtbank ook reden heeft om te twijfelen over zijn verklaring over de betrokkenheid van [naam 3] bij de overval. Daarbij betrekt de rechtbank dat de medeverdachte [medeverdachte 2] (die heeft bekend dat hij één van de overvallers is) heeft verklaard dat [medeverdachte 1] heel erg veel liegt en de door hem genoemde namen van de andere twee overvallers ( [naam 2] en [naam 3] ) verzonnen zijn. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] over de betrokkenheid van [naam 3] onvoldoende betrouwbaar zijn om als (steun)bewijs te kunnen worden gebruikt.
De rechtbank ziet daarnaast in de volgende bevindingen een contra-indicatie voor de betrokkenheid van de verdachte. De stiefvader van de verdachte, [naam 4] , heeft als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte op de dag van de overval, 12 augustus 2024, thuis was. De rechtbank ziet hiervoor steun in de analyse van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van de verdachte. Hieruit blijkt dat zijn telefoonnummer op 12 augustus 2024 tussen 00.04 uur en 17.55 uur alleen onder het bereik van zendmasten in zijn [woonplaats] viel. Daarnaast is uit analyse van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachte niet gebleken van telefonisch contact tussen de verdachte en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] . Ook anderszins is niet gebleken dat de verdachte [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] kent.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde overval wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Zaak B
Op 22 maart 2020 zijn aangevers via Whatsapp benaderd door een persoon die zich voordeed als de zoon of dochter van aangever. Aan de aangevers werd gevraagd of zij een rekening konden voorschieten en daarvoor een geldbedrag over te maken naar een bankrekening. Door aangevers zijn deze geldbedragen overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte. De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan oplichting van de aangevers danwel het witwassen van de naar hem overgemaakte geldbedragen.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde oplichting
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de in de tenlastelegging genoemde aangevers, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde witwassen van geldbedragen
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de van misdrijf afkomstige geldbedragen zijn overgemaakt naar de rekening van de verdachte en dat deze geldbedragen vrijwel meteen weer zijn gepind. Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij de oplichting van de aangevers. Ook bevat het dossier geen bewijs dat de verdachte deze geldbedragen heeft gepind. De rechtbank kan op basis van het dossier evenmin vaststellen dat de verdachte wist dat de aan hem overgemaakte geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren. Die wetenschap is vereist voor het ten laste gelegde opzetwitwassen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde (opzet)witwassen van geldbedragen.

5.Beslag (zaak A)

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven munitie moet worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er een strafbaar feit is begaan, te weten een overval waarbij een vuurwapen is gebruikt. De munitie behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvan hij wordt verdacht. De munitie kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven tracker moet worden teruggegeven aan de verdachte.

6.Vorderingen benadeelde partijen

Zaak A
De benadeelde partij [aangever 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 3.000,00) en immateriële
(€ 5.000,00) schade die hij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat omdat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Zaak B
Door de hierna te noemen benadeelde partijen is een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in zaak B ten laste gelegde feit zouden hebben geleden.
  • [aangever 2] € 940,76;
  • [aangever 3] € 2.704,13;
  • [aangever 4] € 940,76;
  • [aangever 5] € 2.313,97;
  • [aangever 6] € 1.413,17.
De rechtbank is van oordeel dat omdat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak B is tenlastegelegd, de benadeelde partijen niet in de vorderingen, die betrekking hebben op dat ten laste gelegde feit, kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 19 oktober 2022 in de zaak met parketnummer 10-105793-22 heeft de rechtbank te Rotterdam de verdachte ter zake van medeplegen diefstal met geweld veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 11 november 2022 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 3 november 2022.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen, aangezien de verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van het in zaak B ten aanzien van aangever [aangever 7] tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in zaak A en in zaak B is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Onttrekt aan het verkeer:
13 stk munitie (omschrijving: PL1100-2024177759-1667074).
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
tracker (omschrijving: PL1100-2024177759-G1667068).
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 6] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2022 in de zaak met parketnummer 10-105793-22 opgelegde voorwaardelijke straf.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij bevel van 16 juli 2025 opgeheven.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. D.J. Straathof en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juli 2025.