ECLI:NL:RBNHO:2025:8549

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/15/356073 / HA ZA 24-469
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de nalatenschap en geschil over onverschuldigde betaling en eigendom van goederen

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van eiser, waarbij eiser als enig erfgenaam optreedt. Gedaagde had een affectieve relatie met de erflater en woonde met hem samen. Na het overlijden van de erflater heeft eiser een bedrag van € 25.000,- aan gedaagde overgemaakt, maar meent nu dat dit bedrag onverschuldigd is betaald. Gedaagde betwist dit en stelt dat het bedrag een schenking was of dat eiser een natuurlijke verbintenis heeft nagekomen. Daarnaast zijn er geschilpunten over de kosten van een slotenmaker, de eigendom van een auto en een elektrische fiets, en smaad door gedaagde. De rechtbank heeft op 16 juli 2025 uitspraak gedaan. Eiser heeft vorderingen ingediend, waaronder terugbetaling van het bedrag van € 25.000,-, betaling van de kosten van de slotenmaker, en afgifte van de fiets. Gedaagde heeft in reconventie vorderingen ingesteld, waaronder erkenning van haar rechten op het bedrag van € 25.000,- en de fiets. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bedrag onverschuldigd is betaald en gedaagde moet terugbetalen. Tevens is vastgesteld dat gedaagde rechthebbende is op de elektrische fiets en de auto, en eiser moet de kentekenpapieren afgeven. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/356073 / HA ZA 24-469
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.E. Smal,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. R.M. Vessies.
De zaak in het kort
Partijen discussiëren over de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van [eiser] die enig erfgenaam is. [gedaagde] had een affectieve relatie met erflater en woonde met hem samen. Na het overlijden van erflater heeft [eiser] een bedrag van € 25.000,- aan [gedaagde] overgemaakt, waarvan zij nu meent dat dit bedrag onverschuldigd is betaald. [gedaagde] betwist dit en betoogt dat sprake is van een schenking of nakoming van een natuurlijke verbintenis. Verder ziet de discussie tussen partijen op de kosten van een slotenmaker, de auto(papieren) en de daaruit voortvloeiende kosten/schade en de eigendom van de elektrische fiets. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en eist zij een vergoeding voor de periode waarin [gedaagde] de woning na het overlijden van erflater nog heeft gebruikt. De rechtbank beslist op deze geschilpunten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 januari 2025
- de mondelinge behandeling van 19 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1.
[eiser] is de dochter van [erflater] (hierna: erflater).
2.2.
In september 2008 is erflater gaan samenwonen met [gedaagde]. Op 15 september 2008 hebben erflater en [gedaagde] een samenlevingsovereenkomst opgesteld (hierna: de samenlevingsovereenkomst).
2.3.
In de samenlevingsovereenkomst staat, voor zover van belang:

Gemeenschappelijke inboedel
Artikel 4.
1. Inboedel (…), aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, met inbegrip van meubelen, vervoermiddelen en elektrische apparaten, zal partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren, tenzij partijen bij de aanschaf uitdrukkelijk anders overeengekomen zijn.
(…)
Verblijving
Artikel 7.
a. Bij het overlijden van één van partijen zal het aandeel van de overledene in het gemeenschappelijk vermogen verblijven aan de langstlevende van hen, zonder dat de langstlevende tot enige vergoeding te dier zake aan de erfgenamen van de overledene gehouden zal zijn, echter onder de verplichting van de langstlevende om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, de eventuele schulden verband houdende met het voorschreven gemeenschappelijk vermogen.’
2.4.
Erflater en [gedaagde] beschikten over een voertuig uit juni 2017, een Opel Mokka met kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
2.5.
In augustus 2022 hebben erflater en [gedaagde] twee elektrische fietsen gekocht. De fiets waarop erflater fietste betrof een Sparta Dark Brownred Gloss met framenummer AC2584375 (hierna: de fiets).
2.6.
Op 15 juli 2023 heeft erflater zijn persoonlijke wensen over de verdeling van zijn nalatenschap vastgelegd in een zelfgeschreven en ondertekend document, ook wel codicil genoemd. In het codicil staat, voor zover voor deze procedure van belang, dat het saldo van de bankrekening bij de ABN Amro bank (hierna: de bankrekening) tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld, de auto verkocht moet worden waarna de verkoopopbrengst ook tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld, en dat de fiets aan [eiser] toekomt.
2.7.
Op 17 oktober 2023 is erflater overleden. Erflater heeft bij testament van 5 november 1986 over zijn nalatenschap beschikt. In het testament heeft erflater zijn echtgenote en kinderen tot enig erfgenaam benoemd. [eiser] is thans enig erfgenaam.
2.8.
[eiser] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. Tot de nalatenschap behoort onder meer een woning gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). In de woning woonde erflater samen met [gedaagde].
2.9.
Op 18 oktober 2023 hebben partijen een kluisje geopend dat zich in de woning bevond. In dit kluisje troffen zij onder meer het testament, de samenlevingsovereenkomst en het codicil aan.
2.10.
Op 19 oktober 2023 heeft [eiser] vanaf de bankrekening een bedrag van € 25.000,- aan [gedaagde] overgemaakt. Aan zichzelf heeft [eiser] een bedrag van € 27.973,66 overgemaakt.
2.11.
Diverse keren, zowel mondeling op 20 december 2023 als in brieven van onder meer 6 februari 2024 en 22 maart 2024, heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om terugbetaling van het bedrag van € 25.000,-. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek.
2.12.
In het begin van 2024 heeft [gedaagde] de woning verlaten.
2.13.
Op 18 april 2024 heeft [eiser] een slotenmaker ingeschakeld om de sloten van de woning te laten vervangen.
2.14.
Inmiddels is de woning verkocht en geleverd. De auto en de fiets bevinden zich bij [gedaagde]. De autopapieren bevinden zich bij [eiser].

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert samengevat:
I. een verklaring voor recht dat zij € 25.000,- onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] en terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2023;
II. betaling van de kosten van de slotenmaker van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2024;
III. afgifte van de fiets binnen twee dagen na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dagdeel of een schadevergoeding van € 2.700,-;
IV. [gedaagde] te gebieden zich te onthouden van kwaadsprekerij/smaad over [eiser] op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat zij (negatieve) berichten verspreid en of (valse) informatie verstrekt over [eiser];
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning van € 8.380,02;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van de houderschapsbelasting van € 549,00, vermeerderd met € 63,00 per maand vanaf juli 2024 dat de auto op naam gesteld staat van [eiser] en de autoverzekering van € 128,07, vermeerderd met € 14,23 voor elke maand na juli 2024 dat de auto op naam gesteld staat van [eiser], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023;
VII. [gedaagde] te veroordeling tot betaling van de (werkelijke) proceskosten, waaronder de advocaatkosten van € 3.000,-.
3.2.
[eiser] betoogt dat de betaling van € 25.000,- onverschuldigd is gedaan. [gedaagde] heeft geen rechtsgrond om het bedrag te behouden, maar weigert terugbetaling daarvan. In het codicil is door erflater bepaald dat de fiets aan haar toekomt. [eiser] maakt aanspraak op een gebruiksvergoeding over de periode van zes maanden dat [gedaagde] in de woning verbleef en [eiser] daar zelfs geen toegang meer toe had. Na het vertrek uit de woning heeft [gedaagde] geweigerd om de sleutels af te geven, zodat [eiser] een slotenmaker heeft moeten inschakelen en hierdoor kosten heeft gemaakt. [eiser] betaalt de aan de auto verbonden lasten. Als de auto wordt toebedeeld aan [gedaagde], dan moet [gedaagde] deze lasten vanaf het overlijden van erflater betalen en dient zij deze kosten aan [eiser] te vergoeden. [gedaagde] verspreidt onder buurtbewoners en kennissen van erflater negatieve berichten over [eiser] en schaadt hiermee haar reputatie.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat:
I. een verklaring voor recht dat zij rechthebbende is op het bedrag van € 25.000,-;
II. een verklaring voor recht dat zij rechthebbende is van de elektrische fiets;
III. een verklaring voor recht dat zij rechthebbende is van de auto;
IV. [eiser] te veroordelen tot afgifte van de kentekenpapieren en eventuele andere bescheiden van de auto, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [eiser] in gebreke blijft;
V. een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] heeft geleden en mogelijk nog zal lijden door de onmogelijkheid om de auto te kunnen gebruiken;
VI. [eiser] te veroordelen tot een schadevergoeding van € 20,00 per dag vanaf 1 november 2023 tot de dag waarop [gedaagde] van [eiser] de autopapieren ontvangt en het kenteken op haar naam kan doen stellen;
VII. [eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
3.6.
[gedaagde] betoogt dat het bedrag van € 25.000,- een schenking is, dan wel dat [eiser] door haar betaling aan een natuurlijke verbintenis heeft voldaan door uitvoering te geven aan de wens van erflater zoals vermeld in het codicil. De auto en de fiets behoorden ten tijde van het overlijden van erflater tot het gemeenschappelijk vermogen van erflater en [gedaagde] en verblijven op grond van de samenlevingsovereenkomst aan [gedaagde]. Ondanks diverse sommaties weigert [eiser] de autopapieren aan [gedaagde] af te geven. Hierdoor kan [gedaagde] de auto niet op haar naam doen stellen en is het onmogelijk om te auto te gebruiken. [eiser] moet aansprakelijk worden gehouden voor de hierdoor ontstane schade.
3.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Inleidende opmerkingen
4.1.
Ter zitting heeft de raadsman van [gedaagde] opgemerkt dat de verklaring van erfrecht niet is overgelegd in de procedure. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om te twijfelen aan het feit dat [eiser] enig erfgenaam in de nalatenschap van erflater is. Hiervoor is van belang dat partijen beiden beschikken over het testament en ook uit het overlegde verslag van het gesprek bij de notaris niets anders volgt. De rechtbank acht het daarom niet nodig dat de verklaring van erfrecht alsnog wordt overgelegd.
4.2.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk behandelen
.
4.3.
Het geschil tussen partijen ziet op de volgende onderwerpen:
- de betaling van € 25.000,-
- een gebruiksvergoeding voor de woning
- de kosten van de slotenmaker
- de auto(papieren) en de daaruit voorvloeiende schade
- de elektrische fiets
- smaad
De rechtbank zal hierna ingaan op deze geschilpunten.
Betaling van € 25.000,-
4.4.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] het aan haar betaalde bedrag van € 25.000,- aan [eiser] moet terugbetalen als zijnde onverschuldigd betaald.
Artikel 6:203 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderden. Bij onverschuldigde betaling van een geldsom heeft de betaler tegenover de ontvanger op grond van lid 2 van voornoemd artikel een vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
4.5.
Ten aanzien van de betaling door [eiser] aan [gedaagde] is de eerste vraag of er sprake was van een rechtsgrond voor deze betalingen. Immers, als er sprake was van een rechtsgrond dan kan een beroep op onverschuldigde betaling niet slagen, omdat terugbetaling van het geldbedrag niet kan worden ingeroepen indien de betaling op basis van een rechtsgrond geschiedt. Die rechtsgrond kan ook een natuurlijke verbintenis zijn. Niet ter discussie staat dat als de betaling heeft plaatsgevonden ter uitvoering van het codicil, de rechtsgrond daarvoor ontbreekt. Geld kan immers niet door middel van een codicil worden nagelaten.
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat zij de betaling heeft verricht, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij gehouden was om uitvoering te geven aan het codicil. Het bedrag van € 25.000,- betreft naar schatting (rekening houdend met toekomstige kosten) de helft van het saldo van de bankrekening. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat in dat geval – gelet op het saldo van de bankrekening ten tijde van het overlijden – een hoger bedrag overgemaakt had moeten worden. [gedaagde] betoogt dat het bedrag van € 25.000,- aan haar is geschonken, dan wel dat met de betaling uitvoering is gegeven aan een natuurlijke verbintenis.
4.7.
Uit het overgelegde transactieoverzicht van de bankrekening blijkt dat op 18 oktober 2023 twee geldbedragen van elk € 2.400,- zijn overgemaakt van de bankrekening van erflater naar de bankrekeningen van twee dochters van [eiser]. Uit de stellingen van [eiser] volgt dat dit in het kader van een schenking was: een wens die haar vader twee weken voor zijn overleden aan haar had geuit maar niet op schrift is gesteld. Uit het transactieoverzicht blijkt verder dat op 19 oktober 2023 een bedrag van € 25.000,- aan [gedaagde] en een bedrag van € 27.973,66 aan [eiser] is overgemaakt. [eiser] heeft aangegeven dat zij zichzelf een hoger bedrag dan € 25.000,00 heeft uitbetaald omdat met het meerdere de kosten betreffende het overlijden van erflater zijn voldaan.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de betaling van [eiser] aan [gedaagde] moet worden begrepen als het uitvoering geven aan het codicil. De betaling vond plaats kort nadat partijen het codicil hadden aangetroffen en het betaalde bedrag betreft, rekening houdend met de door erflater gewenste schenkingen aan de kleindochters en de kosten verband houdende met het overlijden, de helft van het saldo op de bankrekening. Op basis van de door [gedaagde] overgelegde verklaringen van haar dochter en haar kleindochter kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een schenking: de dochter en de kleindochter verklaren alleen maar over wat zij van [gedaagde] hebben gehoord en zij waren er niet bij toen [eiser] aan [gedaagde] te kennen gaf dat zij een bedrag van € 25.000 aan haar had overgemaakt. Verder heeft [gedaagde] niet toegelicht waarom [eiser] een schenking aan haar zou willen doen, anders dan dat dit de wil van erflater was zoals opgenomen in het op dit punt niet geldige codicil. De conclusie is daarom dat het beroep van [gedaagde] op schenking niet slaagt.
4.9.
[gedaagde] heeft ook betoogd dat de betaling moet worden gezien als een natuurlijke verbintenis. Daartoe heeft zij aangevoerd dat [eiser] zich kennelijk gehouden achtte om uitvoering te geven aan de uitdrukkelijke laatste wil van erflater omdat sprake was van een natuurlijke verbintenis van erflater die moest worden nagekomen, te weten een dringende morele verplichting van zodanige aard dat naleving daarvan naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan de ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.
4.10.
Van een natuurlijke verbintenis is sprake als:
a. de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt, of
b. als iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.
Het geval als genoemd onder a is hier niet aan de orde: van een verbintenis is immers geen sprake omdat het codicil op het punt van de toedeling van het geldbedrag nietig is. Of het geval als genoemd onder b zich hier voordoet, moet worden bepaald naar maatschappelijke opvattingen en dus aan de hand van een objectieve maatstaf. Aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie voldoet ([eiser]) komt geen beslissende betekenis toe. Dat op erflater een natuurlijke verbintenis rustte, zoals [gedaagde] betoogt, is in dit verband niet relevant. Hij is hier immers niet degene die de prestatie heeft voldaan, dat is [eiser]. Mede gelet op hetgeen hiervoor t.a.v. de door [gedaagde] gestelde schenking is overwogen en beslist, moet er van uit worden gegaan dat [eiser] het geldbedrag aan [gedaagde] heeft betaald om uitvoering te geven aan het codicil waarvan zij dacht dat dit rechtsgeldig was. Daarmee komt het betoog van [gedaagde] er in feite op neer dat via een omweg alsnog uitvoering wordt gegeven aan het op het punt van de toedeling van het geldbedrag nietige codicil. Dat betoog kan niet slagen. Naar maatschappelijke opvattingen kan niet worden gezegd dat [eiser] hiermee heeft voldaan aan een aan [gedaagde] toekomende prestatie, want die prestatie is louter gebaseerd op een (op dat punt) nietig codicil.
Gebruiksvergoeding woning
4.11.
[eiser] maakt aanspraak op een gebruiksvergoeding van 4% over de waarde van de onroerende zaak van € 419.000,-. Dit is een bedrag van € 1.396,67 per maand. Uitgaande van een verblijf van zes maanden betekent dit dat [gedaagde] een vergoeding van € 8.380,02 aan [eiser] zou moeten betalen. De rechtbank wijst de vordering af en licht dit hierna toe.
4.12.
Artikel 4:28 BW biedt de echtgenoot van erflater en degenen die tot het overlijden van erflater een duurzame gemeenschappelijk huishouding met hem hadden, een recht op voortgezet gebruik van de woning en de inboedel tegenover de erfgenamen gedurende een termijn van zes maanden vanaf overlijdensdatum van de erflater onder gelijke voorwaarden als tevoren.
4.13.
Op grond van de wet mocht [gedaagde] dus nog zes maanden in de woning verblijven. Deze wettelijke termijn is overigens ook in lijn met de afspraak van partijen dat [gedaagde] de woning op 17 april 2024 zou verlaten. Tussen partijen staat vast dat zij destijds geen afspraken hebben gemaakt over enige gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning. Omdat tussen partijen onenigheid is ontstaan heeft [eiser] in deze procedure alsnog aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding. Uit de wet volgt dat [gedaagde] recht had op voortgezet gebruik van de woning
onder gelijke voorwaardenals daarvoor. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] vóór het overlijden van erflater een vergoeding betaalde voor het gebruik van de woning. Dit betekent dat zij na het overlijden niet opeens gehouden kan worden tot betaling van een gebruiksvergoeding.
Kosten slotenmaker
4.14.
[eiser] vordert een bedrag van € 400,-, omdat zij zich – na weigering van afgifte van de sleutels door [gedaagde] – genoodzaakt zag om een slotenmaker in te schakelen om toegang tot de woning te kunnen verkrijgen. De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen.
4.15.
[eiser] verwijst ter onderbouwing van haar vordering naar een afspraak die partijen gemaakt zouden hebben bij de notaris op 20 december 2023. Uit het overgelegde gespreksverslag volgt slechts dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] ervoor zorgdraagt dat zij de woning op 17 april 2024 verlaat, maar er is niets vermeld over de afgifte van sleutels. Weliswaar heeft [eiser] op 9 april 2024 in een WhatsApp bericht aan [gedaagde] verzocht om de sleutels op 17 april 2024 om 14:00 uur aan haar over te dragen, maar een reactie op dit bericht is uitgebleven. Niet is gebleken dat [eiser] [gedaagde] daarna op enig moment op deugdelijke wijze in gebreke heeft gesteld. De kosten van de slotenmaker blijven daarom voor rekening van [eiser].
De auto(papieren) en de daaruit voortvloeiende kosten/schade
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op basis van het verblijvensbeding uit de samenlevingsovereenkomst, de auto mag houden. Vast staat dat [gedaagde] de auto ook in haar bezit heeft, maar niet over het kentekenbewijs (hierna: de autopapieren) beschikt. [gedaagde] kan de auto op dit moment niet gebruiken, omdat het wettelijk verplicht is om de autopapieren bij je te hebben als je in een auto rijdt.
4.17.
Na het overlijden van erflater heeft [eiser], als erfgenaam, een brief van de Dienst Wegverkeer (RDW) ontvangen met daarin het verzoek om de tenaamstelling van de auto te wijzigen. [eiser] heeft de auto toen op haar naam geregistreerd. Hieruit volgt dat [eiser] op dit moment over de autopapieren beschikt en daarbij heeft zij dit ter zitting ook erkend.
4.18.
De rechtbank zal [eiser] veroordelen tot afgifte van de autopapieren, omdat deze aan [gedaagde] toekomen als eigenaar van de auto. Met de autopapieren kan [gedaagde] vervolgens de tenaamstelling van de auto laten wijzigen en op haar naam laten registreren.
De rechtbank gaat er vanuit dat [eiser] vrijwillig tot afgifte van de autopapieren zal overgaan en ziet daarom op dit moment geen aanleiding tot de oplegging van een dwangsom.
4.19.
Vast staat dat [eiser] sinds het overlijden van erflater de aan de auto verbonden kosten, zoals de houderschapsbelasting en de autoverzekering, heeft betaald. [eiser] vordert vergoeding van deze kosten door [gedaagde]. [gedaagde] op haar beurt, meent dat zij schade heeft geleden doordat zij de auto sinds het overlijden van erflater niet meer heeft kunnen gebruiken. [gedaagde] vordert schadevergoeding van € 20,- per dag gerekend vanaf 1 november 2023. De rechtbank stelt vast dat beide partijen nadeel hebben ondervonden van de ontstane situatie. [eiser] heeft immers kosten moeten maken voor een auto waarvan zij geen eigenaar is, terwijl [gedaagde] als eigenaar geen gebruik kon maken van de auto omdat [eiser] de autopapieren onder zich hield. De rechtbank zal bepalen dat ieder de eigen kosten/schade draagt. Dit betekent dat zowel de vordering van [eiser] tot betaling van de houderschapsbelasting en de autoverzekering als de vordering van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding zal worden afgewezen.
De elektrische fiets
4.20.
Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat [gedaagde] de elektrische fiets mag hebben, omdat [gedaagde] een fiets nodig heeft doordat haar eigen fiets enige tijd geleden is gestolen. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] rechthebbende is van de fiets zal daarom worden toegewezen.
4.21.
Overigens heeft [gedaagde] terecht aangevoerd dat de elektrische fietsen tot de gemeenschappelijke inboedel van haar en erflater behoorden en de eigendom daarvan op grond van de artikelen 4 en 7 van de samenlevingsovereenkomst aan haar verblijven. Ook op die grond luidt de conclusie dat [gedaagde] rechthebbende is van de elektrische fiets.
Smaad
4.22.
[eiser] stelt dat [gedaagde] negatieve berichten over haar verspreid. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat sprake is van kwaadsprekerij of smaad. Enkel de overgelegde verklaring van Broederlet is, tegenover de betwisting van [gedaagde], onvoldoende om daarvan te kunnen spreken. Bovendien is de vordering te ruim en te onbepaald geformuleerd om toegewezen te kunnen worden.
Proceskosten
4.23.
Gelet op het erfrechtelijke karakter van deze procedure zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] een bedrag van € 25.000,- onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] terug te betalen een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2023,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde] rechthebbende is op de elektrische fiets Sparta Dark Brownred Gloss met framenummer AC 2584375,
5.5.
verklaart voor recht dat [gedaagde] rechthebbende is op de auto Opel Mokka met kenteken [kenteken],
5.6.
veroordeelt [eiser] tot afgifte van de kentekenpapieren en eventuele andere relevante bescheiden van de auto Opel Mokka, kenteken [kenteken], binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.6 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
1589.