ECLI:NL:RBNHO:2025:8552

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/15/359953 / HA ZA 24-691
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van depotbedrag na verkoop van een woning tussen erfgenamen

In deze zaak gaat het om de verdeling van een depotbedrag dat is ontstaan na de verkoop van een woning. De woning was voor de helft in eigendom van de gedaagde en voor de andere helft van zijn inmiddels overleden broer. De eiser, als erfgenaam van de overleden broer, maakt aanspraak op de helft van de overwaarde die na de verkoop resteerde. De gedaagde stelt echter dat het depotbedrag aan hem toekomt, omdat het nooit de bedoeling is geweest dat zijn broer mede-eigenaar zou zijn en hij alle kosten van de woning heeft gedragen. De rechtbank oordeelt dat het depotbedrag toekomt aan de erven van de overleden broer, omdat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij de woning uit eigen middelen heeft gefinancierd. De rechtbank verklaart voor recht dat de helft van de overwaarde aan de erven van de broer toekomt en veroordeelt de gedaagde tot medewerking aan de vrijgave van het depotbedrag. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten en een dwangsom voor het geval hij niet aan de veroordeling voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/359953 / HA ZA 24-691
Vonnis van 16 juli 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S. Meeuwsen,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.J. van Vugt.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag aan wie het bij de notaris in depot staande bedrag toekomt. Dit bedrag is de helft van de overwaarde die resteerde na verkoop van een woning. De woning behoorde volgens de notariële leveringsakte voor de helft in eigendom toe aan [gedaagde] en voor de andere helft aan de inmiddels overleden broer van [gedaagde] . [eiser] maakt als één van de erfgenamen aanspraak op het depotbedrag. Volgens [gedaagde] komt het depotbedrag aan hem toe, omdat het nooit de bedoeling is geweest dat zijn broer eigenaar zou worden van de woning en [gedaagde] ook volledig de kosten van de aankoop, de verbouwing en het onderhoud van de woning heeft betaald. De rechtbank verklaart voor recht dat het depotbedrag aan de erven van de broer toekomt, omdat [gedaagde] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij de koop van de woning uit eigen middelen heeft gefinancierd en er ook geen reden is om op grond van de redelijkheid en billijkheid tot een andere verdeling te komen van de overwaarde dan dat de (erven van) beide eigenaren recht hebben op de helft daarvan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 april 2025
- de mondelinge behandeling van 23 juni 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is gehuwd geweest met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). [gedaagde] is de broer van [betrokkene 1].
2.2.
In oktober 1996 is de vader van [gedaagde] en [betrokkene 1] overleden. Volgens zijn testamenten liet vader zijn twee zonen na tot enige erfgenamen en legateerde hij aan zijn echtgenote [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) het recht op gebruik en bewoning van de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] . Daarbij was bepaald dat [betrokkene 2] eenmalig de bezwaarde woning mocht vervangen door een ander (kleiner) huis. Ook had vader in zijn testament bepaald dat het erfdeel van [betrokkene 1] onder testamentair bewind zou komen te staan. Hij benoemde [gedaagde] tot bewindvoerder over dat erfdeel.
2.3.
Na het overlijden van vader gaf [betrokkene 2] aan te willen verhuizen naar een kleinere woning.
2.4.
Eind 1996 heeft [gedaagde] de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] verkocht voor een bedrag van 480.000 NLG.
2.5.
Vervolgens is de woning aan [adres 2] in [plaats 2] (hierna: de woning) aangekocht voor een bedrag van 210.000 NLG. De woning is op 14 februari 1997 geleverd. In de leveringsakte staan als bloot-eigenaren vermeld: [gedaagde] handelend voor zich, als schriftelijk gevolmachtigde van [betrokkene 1] en als executeur van de nalatenschap van vader en bewindvoerder over hetgeen [betrokkene 1] uit de erfenis van vader verkrijgt.
2.6.
Op 16 april 2012 is [betrokkene 1], die jarenlang te kampen heeft gehad met een alcoholverslaving, overleden. [betrokkene 1] heeft niet over zijn nalatenschap beschikt. Op grond van het wettelijke versterferfrecht zijn [eiser] en hun twee kinderen de enige erfgenamen. [eiser] en [betrokkene 1] waren feitelijk al jaren uit elkaar, maar hun huwelijk is nooit ontbonden.
2.7.
Na het overlijden van [betrokkene 1] heeft [gedaagde] een bedrag van ongeveer € 48.000,- à € 50.000,- aan een dochter van [betrokkene 1] overgeboekt.
2.8.
Op 14 mei 2024 is [betrokkene 2] overleden.
2.9.
Op 26 september 2024 is de woning voor een bedrag van € 410.000,- verkocht. Na aftrek van kosten resteerde een overwaarde van € 399.162,38. De helft van dit bedrag is door de notaris uitgekeerd aan [gedaagde] . De ander helft van € 199.581,19 staat in depot bij de notaris.
2.10.
In een brief van 21 oktober 2024 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om het bedrag dat in depot staat aan haar vrij te geven. [gedaagde] heeft daaraan niet willen meewerken.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat het bij de notaris in depot staande bedrag van € 199.581,19 aan haar c.q. de erven van [betrokkene 1] toekomt en [gedaagde] te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de vrijgave van dat bedrag, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] hier niet binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis aan voldoet, met een maximum van € 50.000,-. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke rente over € 199.581,19 per 31 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling en de proceskosten.
3.2.
[eiser] betoogt dat op grond van het erfrecht alle goederen van de nalatenschap van [betrokkene 1] aan haar toekomen, waaronder de onverdeelde helft in de woning. Dat betekent dat de helft van de overwaarde na levering van de woning aan [eiser] had moeten worden voldaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat hij recht heeft op het depotbedrag, althans op een bedrag als door de rechtbank vast te stellen.
3.6.
[gedaagde] betoogt dat het nooit de bedoeling is geweest dat hij met [betrokkene 1] gezamenlijk eigenaar zou worden van de woning. Op grond van de redelijkheid en billijkheid moet bij de wijze van verdeling van de overwaarde rekening worden gehouden met de tussen de deelgenoten geldende rechtsverhoudingen en de specifieke omstandigheden van het geval. Omdat [betrokkene 1] niets heeft bijgedragen aan de kosten van de koop, de verbouwing, het onderhoud en alle overige kosten van de woning komt aan [eiser] van het depotbedrag niets toe.
3.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de akte van levering van 14 februari 1997 zowel [gedaagde] als [betrokkene 1] staat vermeld als kopers van de woning. Het uitgangspunt is dan ook dat zij destijds gezamenlijk eigenaar werden van deze woning. Met deze handelwijze is ook uitvoering gegeven aan het testament van vader waarin aan [betrokkene 2] een legaat tot het recht van gebruik en bewoning is verstrekt en in dat kader aan de erfgenamen de plicht is opgelegd om de bezwaarde woning eenmalig, indien [betrokkene 2] dat wenste, te vervangen door een (kleinere) woning.
Leveringsakte levert dwingend bewijs op
4.2.
[gedaagde] voert aan het nooit de bedoeling is geweest dat [betrokkene 1] en hij gezamenlijk eigenaar zouden worden van de woning. Pas bij verkoop van de woning werd [gedaagde] ermee bekend dat [betrokkene 1] als mede-eigenaar op de koopakte stond vermeld. Dat dit nooit de bedoeling is geweest volgt volgens [gedaagde] ook uit het feit dat hij de woning destijds met eigen financiële middelen heeft gekocht en [betrokkene 1] niet heeft meebetaald.
4.3.
De rechtbank leidt uit de bewoordingen van het testament af dat het de bedoeling was van de vader van [betrokkene 1] en [gedaagde] dat ook de kleinere woning gedeeld blooteigendom zou worden van de beide zonen. Belangrijker nog is het volgende. De leveringsakte is een authentieke akte [1] die volgens artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dwingend bewijs oplevert ten aanzien van een verklaring van een partij. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen. [2] Het staat een partij wel vrij om tegenbewijs te leveren. [3] [gedaagde] heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat hij de aanschafkosten van de woning volledig zelf heeft betaald en dat [betrokkene 1] daar niets van heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] echter de vaststelling van de notaris dat [gedaagde] en [betrokkene 1] beiden als bloot-eigenaren zijn aan te merken en – tezamen met [betrokkene 2] – als koper van de woning optraden, onvoldoende gemotiveerd betwist om hem toe te laten tot het tegenbewijs. [gedaagde] heeft namelijk geen enkele verklaring gegeven voor het feit dat de notariële akte uit 1997 – bij het passeren waarvan hij zelf aanwezig was – weliswaar in lijn is met de laatste wil van vader en de
beide broersvermeldt als koper, maar toch in strijd zou zijn met de werkelijkheid omdat [gedaagde] de woning met alleen zijn eigen vermogen zou hebben betaald en in zijn eentje (bloot)eigenaar zou zijn geworden.
4.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat ook het onder bewind gestelde vermogen van [betrokkene 1] op [gedaagde] bankrekening stond en dus met zijn eigen vermogen is vermengd. Om die reden was er feitelijk geen sprake van afgescheiden vermogens. Overigens is ter zitting komen vast te staan dat [gedaagde] over het bewind van [betrokkene 1] nooit rekening en verantwoording heeft afgelegd. [gedaagde] verklaarde niet bekend te zijn met de wettelijke verplichting van artikel 4:160 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) van een bewindvoerder om zo spoedig mogelijk een beschrijving te maken van de goederen waarop het bewind betrekking heeft. Hieraan heeft [gedaagde] destijds – en ook later – niet voldaan. Uit artikel 4:161 lid 1 BW volgt verder dat de bewindvoerder jaarlijks en aan het einde van zijn bewind rekening en verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende en aan degenen in wier belang het bewind is ingesteld. Ook dit is nooit gebeurd, zoals ter zitting is erkend, zodat uit financiële stukken – zouden die nog boven water kunnen komen – niet zal zijn af te leiden met wiens vermogen de aankoop van de woning is gefinancierd. Bovendien heeft [gedaagde] verklaard dat hij alle documentatie over de betreffende periode in de coronaperiode heeft vernietigd.
4.5.
De rechtbank passeert het bewijsaanbod en moet daarom uitgaan van de eigendomssituatie zoals die volgt uit de leveringsakte. Dit betekent dat ten aanzien van de verkoopopbrengst van de woning sprake is van een gemeenschap, waarin partijen deelgenoten zijn. In beginsel hebben [gedaagde] en de erven van [betrokkene 1] dan ook ieder recht op de helft van de overwaarde.
Geen afwijkende verdeling op grond van de redelijkheid en billijkheid
4.6.
[gedaagde] beroept zich op de redelijkheid en billijkheid en voert aan dat bij de wijze van verdeling van de gemeenschap rekening moet worden gehouden met de tussen de deelgenoten geldende rechtsverhoudingen en de specifieke omstandigheden van het geval. Onder verwijzing naar de jurisprudentie meent [gedaagde] dat als deelgenoten een onevenredige inleg hebben gedaan in een gezamenlijke eigendom, de overwaarde bij de verkoop evenredig aan de inbreng moet worden verdeeld.
4.7.
[gedaagde] stelt dat hij de woning heeft laten verbouwen voordat [betrokkene 2] de woning betrok. Die verbouwing bestond uit het laten plaatsen van een nieuwe keuken en een nieuwe badkamer en op de eerste verdieping is van twee aparte slaapkamers één grote slaapkamer gecreëerd. Alle met de verbouwing gepaard gaande kosten stelt [gedaagde] uit zijn eigen vermogen te hebben betaald.
4.8.
[eiser] heeft er terecht op gewezen dat er geen verifieerbare stukken in de procedure zijn overgelegd die de stelling over de verbouwingkosten kunnen onderbouwen. Er is nog geen begin van bewijs overgelegd waaruit volgt dát een verbouwing is uitgevoerd, welke kosten hiermee gemoeid waren en uit welk vermogen deze kosten zijn voldaan, dat laatste mede gelet op wat hiervoor in 4.3 is overwogen.
4.9.
Daarnaast stelt [gedaagde] 27 jaar lang alle (onderhouds)kosten voor de woning te hebben betaald, met uitzondering van de onroerendezaakbelasting en gemeentelijke heffingen. [eiser] betwist dit, omdat dit niet overeenkomt met wat is bepaald in de leveringsakte van 14 februari 1997. In de leveringsakte is – in overeenstemming met het testament van vader – bepaald dat de verschuldigde onroerendgoedbelasting en alle andere zakelijke eigenaarslasten ten laste van [betrokkene 2] moeten worden gebracht.
4.10.
Nog afgezien van het feit dat de onderhoudskosten op geen enkele wijze door [gedaagde] zijn onderbouwd, geldt dat deze kosten niet voor verrekening met de overwaarde in aanmerking komen omdat deze lasten volgens de leveringsakte door [betrokkene 2] gedragen behoren te worden. Dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen om de onderhoudskosten zelf te betalen blijft voor zijn eigen rekening en risico en kan in ieder geval niet op de erfgenamen van [betrokkene 1] worden afgewenteld.
4.11.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat er geen reden is om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van het uitgangspunt bij de verdeling van de overwaarde van de woning.
Conclusie
4.12.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij de aankoopkosten van de woning volledig uit eigen financiële middelen heeft betaald. Ook de redelijkheid en billijkheid vormen geen aanleiding om bij de verdeling van de overwaarde af te wijken van het uitgangspunt van een gelijke verdeling tussen de deelgenoten. De helft van de overwaarde komt toe aan de erven van [betrokkene 1]. Omdat [eiser] slechts één van de erfgenamen is zal de rechtbank voor recht verklaren dat het bedrag van € 199.581,19 toekomt aan de erven van [betrokkene 1]. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen tot vrijgave van dit bedrag aan de erven van [betrokkene 1]. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, omdat tegen de oplegging van een dwangsom geen verweer is gevoerd.
Rente
4.13.
De wettelijke rente zal worden toegewezen voor het deel van het depotbedrag dat [eiser] toekomt, met ingang van 31 oktober 2024.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.654,00
in reconventie
4.15.
De vordering in reconventie is tegengesteld aan de vordering in conventie. In conventie heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht dat het depotbedrag toekomt aan de erven van [betrokkene 1] toegewezen. Als gevolg hiervan is de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] recht heeft op het depotbedrag niet toewijsbaar. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.357,00
(1 punt × factor 0,5 × € 2.714,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.496,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat het bedrag van € 199.581,19, (zijnde de helft van de overwaarde die resteerde na de verkoop van de woning) dat zich onder de notaris bevindt, toekomt aan de erven van [betrokkene 1] (overleden op 16 april 2012),
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot medewerking aan de vrijgave van het bedrag van € 199.581,19 aan de erven van [betrokkene 1] (overleden op 16 april 2012),
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de onder 5.2 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over dat deel van het bedrag uit het depot dat aan [eiser] toekomt, tot de dag waarop dit bedrag uit het depot aan haar wordt vrijgegeven,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.654,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.496,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 92,00 als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.5 en 5.7 en 5.8 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
1589

Voetnoten

1.Artikel 156 lid 2 Rv.
2.Artikel 151 lid 1 Rv.
3.Artikel 151 lid 2 Rv.