ECLI:NL:RBNHO:2025:8559

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
15/095986-25 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van de invoer van cocaïne met een gevangenisstraf van 30 maanden

Op 7 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De zaak kwam voort uit een incident op 29 maart 2025, waarbij de verdachte en zijn partner op Schiphol arriveerden met zwemvesten die cocaïne bevatten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van opzet, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in de zwemvesten zat. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, en de rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om af te wijken van de oriëntatiepunten voor strafoplegging. Daarnaast werd besloten dat een in beslag genomen geldbedrag van 1.667,90 euro aan de verdachte moest worden teruggegeven, omdat er geen verband was aangetoond met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/095986-25 (P)
Uitspraakdatum: 7 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
feitelijk verblijvende te [adres]
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.K.M. Thuijs en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Tol, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist dat er cocaïne in de zwemvesten zat en daarmee geen vol opzet had op de smokkel van de cocaïne. Ten aanzien van het al dan niet aanwezig zijn van het voorwaardelijk opzet bij de verdachte heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt het volgende. De verdachte en zijn partner zijn op 29 maart 2025 op Schiphol aangekomen. Zij droegen beiden een zwemvest onder hun kleding. In de zwemvesten zaten pakketten met daarin cocaïne. Het nettogewicht aan cocaïne in het zwemvest van de verdachte bedroeg 2985,3 gram.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het invoeren van cocaïne – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne.
De verdachte is in Suriname door een voor hem onbekend persoon benaderd om te gaan wandelen in Hong Kong. De verdachte is door hem gevraagd om - tegen betaling - iets mee te nemen. De partner van de verdachte is op initiatief van de verdachte meegegaan op de reis. De opdrachtgever heeft de vliegtickets betaald en de verdachte heeft de tickets opgehaald in de omgeving van een casino in Paramaribo. Vervolgens heeft de verdachte de zwemvesten ontvangen in een parfumerie op de luchthaven in Suriname. De verdachte en zijn partner moesten de zwemvesten tijdens de vlucht naar Nederland onder hun kleding aantrekken. Dat hebben zij gedaan. Na aankomst zou de verdachte gebeld worden om de zwemvesten over te dragen aan een ander.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden had het op de weg van de verdachte gelegen om nader onderzoek te doen naar de inhoud van de zwemvesten. Het dragen van een zwemvest ligt niet voor de hand als men vliegt op een intercontinentale vlucht, waar dergelijke reddingsvesten doorgaans onder de stoelen liggen. Het is voorts ongebruikelijk om een zwemvest te dragen op de huid, onder de kleding. Het zwemvest dat de verdachte droeg voelde volgens de verdachte bovendien zwaar aan. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat vanaf Suriname regelmatig per vliegtuig cocaïne naar Nederland wordt gesmokkeld. Uit zijn verklaring ter zitting volgt dat ook de verdachte hiervan op de hoogte was. Nu de verdachte heeft nagelaten de inhoud van het zwaar aanvoelende zwemvest (dat hij kort voor vertrek van onbekenden kreeg om tegen betaling te vervoeren) te controleren en deze heeft aangetrokken tijdens zijn reis naar Nederland, is de rechtbank van oordeel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in het zwemvest zat en dat hij deze stof dus opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Uit de hiervoor door de rechtbank beschreven gang van zaken volgt dat de verdachte bij de invoer van de cocaïne nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 29 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden en het blanco strafblad van de verdachte. Gelet daarop heeft zij verzocht in het voordeel van de verdachte af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten en aan hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Daarnaast plegen gebruikers van cocaïne geregeld strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het strafblad van de verdachte van 20 mei 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat daarop uitsluitend kan worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht betrokken. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank geen grond om een lagere straf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden moet worden opgelegd.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1.667,90 euro, dient te worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat er een verband bestaat tussen dit geldbedrag en het bewezen verklaarde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; en
gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.667,90 euro (Omschrijving: PL2700-25-026569-2 IBG 29.03.2025 1800USD).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. S.J. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.L.J. Smittenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2025.