ECLI:NL:RBNHO:2025:8566

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
15/096273-25 en 15/129071-25 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere diefstallen met ISD-maatregel

Op 23 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 15/096273-25 en 15/129071-25 zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1988 en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, is beschuldigd van diefstal van geldbedragen en goederen van verschillende slachtoffers, waaronder het gebruik van valse sleutels en pinpassen. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van bepaalde onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten en heeft hem veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en het advies van de reclassering, die een hoog recidiverisico heeft vastgesteld. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen omtrent de schadevergoedingen voor de benadeelde partijen, waarbij de vorderingen tot een bedrag van €246,00 en €282,70 zijn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/096273-25 en 15/129071-25 (gev. ttz) (P)
Uitspraakdatum: 23 juni 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd. De tenlastegelegde feiten zijn van een doorlopende nummering voorzien.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.K.M. Thuijs en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
15/096273-25 (zaak A)
1.
hij op of omstreeks 22 december 2024 te Haarlem een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met de pinpas van die [slachtoffer 1] zonder toestemming te pinnen;
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Haarlem 11 koptelefoons, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij in of omstreeks de periode 19 maart tot en met 20 maart 2025 te Haarlem een portemonnee met daarin onder andere een bankpas, rijbewijs en/of ID-bewijs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

4.hij op of omstreeks 21 maart 2025 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer een geldbedrag, te weten €50 en €45, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming met de pinpas van die [slachtoffer 3] te pinnen;15/129071-25 (zaak B)

5.
hij op of omstreeks 3 september 2024 te Haarlem een pasjeshouder met daarin één of meerdere (bank)passen en/of identiteitsbewijzen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
6.
hij op of omstreeks 3 september 2024 te Haarlem één of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door eenmaal of meermalen gebruik te maken van de bankpas van die [slachtoffer 4] , terwijl hiervoor geen toestemming was gegeven;

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van feit 5 vrijgesproken dient te worden van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op braak en/of verbreking en/of inklimming. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder
zaak Aen
zaak Bten laste gelegde feiten. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op braak en/of verbreking en/of inklimming.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 22 december 2024 te Haarlem een geldbedrag, dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met de pinpas van die [slachtoffer 1] zonder toestemming te pinnen;
2.
hij op 11 februari 2025 te Haarlem 11 koptelefoons, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij in de periode 19 maart tot en met 20 maart 2025 te Haarlem een portemonnee met daarin onder andere een bankpas, rijbewijs en ID-bewijs, die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 21 maart 2025 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer geld, te weten € 50,- en € 45,-, dat aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming met de pinpas van die [slachtoffer 3] te pinnen;
5.
hij op 3 september 2024 te Haarlem een pasjeshouder met daarin meerdere (bank)passen en een identiteitsbewijs, die aan [slachtoffer 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
hij op 3 september 2024 te Haarlem één geldbedrag, dat aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de bankpas van die [slachtoffer 4] , terwijl hiervoor geen toestemming was gegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1, 4 en 6:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Feiten 2, 3 en 5:
telkens: diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar zal worden opgelegd, zonder aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op dit moment voor de verdachte de beste kans biedt op een drugs- en delictvrije toekomst. De verdachte heeft verzocht om de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te brengen op de duur van de ISD-maatregel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen. De verdachte heeft elf koptelefoons gestolen uit een winkel. Daarnaast heeft hij meerdere pinpassen weggenomen uit niet afgesloten voertuigen en met die pinpassen vervolgens geld opgenomen. Op die manier voorzag de verdachte in zijn drugsgebruik. Hij heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de betreffende slachtoffers. Diefstal is een hinderlijk feit dat (financiële) schade en overlast veroorzaakt voor de maatschappij in het algemeen en voor de slachtoffers in het bijzonder. Dit geldt des te meer als personen, zoals de verdachte, zich stelselmatig schuldig maken aan diefstal. De verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 12 juni 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte reeds vele malen voor met name vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 6 juni 2025. Uit dit rapport volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en dat sprake is van onstabiele leefomstandigheden, waaronder langdurige verslavingsproblematiek die direct verband houdt met het delictgedrag van de verdachte. Eerdere trajecten bij de reclassering zijn voortijdig negatief beëindigd. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden meer voor reclasseringsinterventies binnen een voorwaardelijk kader en adviseert om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen. De reclassering verwacht dat het langdurige en strikte karakter van deze maatregel de verdachte kan helpen om meer stabiliteit op verschillende leefgebieden te bereiken.
De deskundige [reclasseringswerker] bij GGZ Reclassering Fivoor, heeft voornoemd advies op de terechtzitting bevestigd en op onderdelen aangevuld.
De deskundige heeft benadrukt dat een klinische opname in het kader van een voorwaardelijke straf nu niet passend zou zijn. De verdachte heeft ter terechtzitting gezegd dat hij wil werken aan een toekomst zonder drugs. De reclassering zag en ziet dat de verdachte daartoe gemotiveerd is. Om hem daartoe het best in staat te stellen is het striktere kader van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard positief tegenover een ISD-maatregel te staan.
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. In dit vonnis is bewezen verklaard dat de verdachte misdrijven heeft gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, terwijl de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op het hiervoor genoemde reclasseringsrapport en het strafblad van de verdachte, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen vereist daarom het opleggen van een ISD-maatregel.
Voorts is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) (2024R002)" van het Openbaar Ministerie: de verdachte is blijkens zijn strafblad een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Aan de zogenoemde ‘harde’ criteria voor oplegging van de ISD-maatregel is dus voldaan.
Ook aan de ‘zachte’ criteria voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. Dat wil zeggen dat de rechtbank geen reëel alternatief ziet voor de oplegging van een ISD-maatregel. Uit het reclasseringsadvies, het strafblad en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte worstelt met diverse problemen op praktisch en psychisch vlak, dat er sprake is van langdurige verslavingsproblematiek en dat eerdere (al dan niet vrijwillige) interventies niet tot het beoogde resultaat hebben geleid.
De rechtbank zal het advies van de reclassering dan ook opvolgen en aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren. Gelet op het grote aantal door de verdachte gepleegde misdrijven in de afgelopen jaren is het, ter voorkoming van verdere recidive, van belang dat de verdachte passende begeleiding en/of behandeling krijgt. De rechtbank ziet geen mogelijkheden meer om dit te laten plaatsvinden binnen een voorwaardelijk kader.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het voorarrest af te trekken en daarmee de duur van de ISD-maatregel te bekorten. De ISD-maatregel wordt doorgaans opgelegd voor de duur van twee jaar in verband met een effectief verloop van de maatregel. Om beëindiging van de recidive van de verdachte de best mogelijke kans te geven en meer stabiliteit op verschillende leefgebieden te kunnen bereiken, dient de gehele duur van de maatregel ten uitvoer te worden gelegd. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal daarom niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel. In reactie op de opmerking van de verdachte dat hij de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten toch niet voor niet kan hebben gezeten, merkt de rechtbank op dat de verdachte gedurende zijn voorarrest reeds stappen heeft gezet die van waarde kunnen zijn voor een positief verloop van de ISD-maatregel.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een MP3-speler, een polijstmachine en een slijptol, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat er een verband bestaat tussen deze voorwerpen en de bewezen verklaarde feiten. Doordat feitelijke teruggave van de voorwerpen niet meer mogelijk is - nu deze inmiddels zijn vernietigd - zal de bewaarder moeten overgaan tot uitbetaling van de prijs die het voorwerp heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 426,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
  • post 1: de waarde van een zonnebril (Rayban) à € 28,00;
  • post 2: het weggenomen geldbedrag van de bankrekening à € 100,00;
  • post 3 de kosten voor een nieuwe verblijfsvergunning à €148,00;
  • post 4: de waarde van de weggenomen portemonnee à € 50,00;
  • post 5: de waarde van een zilveren ketting à € 100,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is ten aanzien van de posten 2 (gecorrigeerd naar het gepinde bedrag van € 98,00) en 3 tot een bedrag van € 246,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van de posten 1, 3 en 5, omdat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Voor het overige kan de vordering worden toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu de verdachte een geldbedrag van € 98,- heeft weggenomen van de bankrekening van de benadeelde partij, de gevorderde schade onder post 2 tot een bedrag van € 98,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 bewezen verklaarde feit. Ook de gevorderde schade voor een nieuwe verblijfsvergunning (€148,-, post 3) vloeit naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. Ten aanzien van de overige gevorderde posten ziet de rechtbank geen of onvoldoende verband met de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat er ook een zonnebril en ketting zijn weggenomen bij de diefstal uit het voertuig. De weggenomen portemonnee is teruggevonden in de woning van de verdachte en aan de benadeelde partij geretourneerd. Dat de portemonnee na teruggave beschadigd bleek te zijn, is niet nader onderbouwd. Zonder nadere toelichting kan de rechtbank geen causaal verband vaststellen tussen de bewezen verklaarde feiten en deze gestelde schade. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 246,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal en diefstal door middel van valse sleutels] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding tegen de verdachte ingediend van € 370,05 wegens materiële schade en € 350,00 wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • post 1: weggenomen geldbedragen van de bankrekening à € 85,00;
  • post 2: de waarde van een fles parfum à € 80,00;
  • post 3: de waarde van een fles parfum à € 40,00;
  • post 4: cashgeld dat in de auto lag à € 30,00;
  • post 5: de kosten voor een nieuwe ID-kaart à €52,10;
  • post 6: de kosten voor een nieuw rijbewijs à € 78,10;
  • post 7: geldbedrag gepind met pinpas à € 5,50.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij wegens materiële schade toewijsbaar is ten aanzien van posten 1, 2 en 3 (de posten 2 en 3 gematigd naar een bedrag van in totaal € 80,00) en de posten 4 tot en met 6, tot een bedrag van € 325,20, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten 1, 5 en 6 voor vergoeding in aanmerking komen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze overige schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde posten 4 (€ 30,00), post 5 (€ 52,10) en post 6 (€ 78,10) in zijn geheel toewijzen, nu is gebleken dat deze gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 5 bewezen verklaarde feit. De gevorderde posten 2 en 3 (flessen parfum) zullen beiden worden gematigd tot een bedrag van € 60,00 respectievelijk € 20,00 (in totaal € 80,00), aangezien niet is vast te stellen of aan de flessen parfum nog dezelfde waarde moet worden toegekend als de waarde van de flessen bij aanschaf daarvan. Ten aanzien van de weggenomen geldbedragen (post 1) stelt de rechtbank vast dat uit het dossier enkel blijkt dat de verdachte € 42,50 van de benadeelde partij heeft weggenomen en dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 6 bewezen verklaarde feit. De andere pintransactie die met de van de benadeelde partij gestolen pinpas is uitgevoerd, is niet door de verdachte maar door een ander verricht. Voor het overige gevorderde ‘weggenomen’ geldbedrag (post 7) ziet de rechtbank onvoldoende onderbouwing.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 282,70 moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Immateriële schade
Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. Van letsel of schade in de eer of goede naam is in dit geval geen sprake. Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat er bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel is onvoldoende komen vast te staan. De benadeelde partij heeft in de vordering geschreven dat de gebeurtenis heeft geleid tot emotionele schade, gevoelens van onveiligheid, stress en angst. Een nadere toelichting of onderbouwing daarvan ontbreekt. De aard en ernst van de normschending zijn ook niet zodanig dat reeds op grond daarvan een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 5 en 6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal en diefstal door middel van valse sleutels] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38m, 38n, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren;
Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van:
- 1 STK MP3-speler (Omschrijving: PL1100-2025033380-1713736, Wit, merk: Mechen)
- 1 STK Polijstmachine (Omschrijving: PL1100-2025033380-1713740, Groen, merk: Parkside)
- 1 STK Gereedschap (Omschrijving: PL1100-2025033380-1713744, Festool);
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 246,00, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 246,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4]
Materiële schade
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 282,70, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering;
Immateriële schade
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 282,70, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op; en
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. de Vries, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.L.J. Smittenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2025.